Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiseres] ,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
Procesverloop
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Het primaire betoog van eiseres slaagt niet.
Verweerder heeft terecht naar voren gebracht dat uit die verklaringen niet blijkt dat ten tijde van de intrekking van de aanvraag eiseres niet in de gelegenheid was om naar Nederland te reizen. Ook anderszins heeft eiseres niet haar stelling onderbouwd dat de mededeling van VluchtelingenWerk dat sprake was van een scheiding onjuist was en dat in plaats daarvan sprake was van een situatie dat zij op dat moment niet in de gelegenheid was om naar Nederland te reizen wegens de zorg voor haar moeder. Evenmin heeft eiseres haar stelling onderbouwd dat VluchtelingenWerk tegen referent heeft gezegd dat hij de aanvraag kon intrekken omdat hij ook op een later moment zijn vrouw of ex-partner kon laten overkomen. De medewerkster van VluchtelingenWerk heeft in voornoemd e-mailbericht van 25 augustus 2014 als reden voor de eerdere intrekking genoemd dat sprake was van een scheiding tussen referent en eiseres. Referent heeft al verklaring daarvoor gegeven dat VluchtelingenWerk zijn gebruik van het woord
single manten onrechte heeft opgevat als was hij inmiddels gescheiden. Eerder heeft referent als verklaring gegeven dat hij en eiseres ten tijde van de intrekking ruzie hadden en hij toen uit boosheid heeft gezegd dat hij een echtscheiding wenste. Nog daargelaten dat die verklaringen niet overeenkomen, heeft verweerder op grond van het voorgaande terecht geconcludeerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat daarbij sprake is geweest van miscommunicatie tussen referent en VluchtelingenWerk.
Reeds gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid de overschrijding van de termijn van drie maanden, als bedoeld in artikel 29, vierde lid, Vw, niet verschoonbaar hoeven te achten, mede in aanmerking genomen dat het een overschrijding van bijna anderhalf jaar betreft. Er is geen grond voor het oordeel dat verweerder zijn vaste gedragslijn, op grond waarvan hij de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding beoordeelt, niet op consistente wijze heeft toegepast.
De beroepsgrond slaagt niet.
Eiseres verwijst in dit verband voorts naar de Richtsnoeren van de Europese Commissie voor de toepassing van de Gezinsherenigingsrichtlijn van 3 april 2014 (COM(2014) 2010 final), waarin wordt geconcludeerd dat bij toepassing van de driemaandentermijn rekening moet worden gehouden met objectieve praktische belemmeringen.
Voorts heeft verweerder toegelicht dat met de keuze om in artikel 29, tweede lid, Vw geen uitzondering te maken voor zaken waarin de gezinshereniger houder is van een verblijfsvergunning asiel krachtens artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, Nederland verder gaat met zijn implementatie dan conform de richtlijn vereist is. Nederland heeft ervoor gekozen om onder dezelfde soepeler voorwaarden gezinshereniging (nareis) toe te staan aan vreemdelingen met een subsidiaire vorm van bescherming. De redenen hiervoor zijn met name gelegen in het feit dat in Nederland aan verlening van een verblijfsvergunning vanwege vluchtelingschap of vanwege subsidiaire bescherming dezelfde rechtsgevolgen worden verbonden. Dit zogeheten één- status stelsel is destijds doelbewust ingevoerd om te voorkomen dat asielzoekers na inwilliging op de in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw bedoelde grond zouden gaan doorprocederen voor inwilliging op grond van onderdeel a van artikel 29, eerste lid, Vw. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verweerder daarom ook wat betreft subsidiair beschermden aan de Gezinsherengingsrichtlijn is gebonden.
Nu de wetgever kennelijk heeft beoogd, zoals verweerder desgevraagd heeft bevestigd, om alle minimumvereisten van de Gezinsherenigingsrichtlijn te implementeren in het kader van artikel 29, tweede lid en vierde lid, Vw, en overigens de facultatieve bepalingen van de Gezinsherengingsrichtlijn voor een deel heeft geïmplementeerd en op sommige onderwerpen ook verder gaat dan de richtlijn vereist, is de rechtbank thans van oordeel dat, anders dan de Afdeling heeft geoordeeld in voormelde uitspraak van 26 april 2013 ten aanzien van de bepaling van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e en f, Vw (oud), de Gezinsherenigingsrichtlijn ook van toepassing is op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, tweede lid, Vw of een mvv als bedoeld in artikel 29, vierde lid, Vw.
Het betoog van eiseres dat sprake is van strijd met Unierechtelijke beginselen en het Handvest slaagt niet, omdat een toelichting ontbreekt.
De verwijzing door eiseres naar de Richtsnoeren slaagt evenmin, reeds omdat in haar geval niet is gebleken van objectieve praktische belemmeringen voor het indienen van de aanvraag binnen de vereiste termijn van drie maanden.
De beroepsgrond slaagt niet.