ECLI:NL:RBDHA:2016:11687

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2016
Publicatiedatum
28 september 2016
Zaaknummer
AWB 15/21509 en 15/21510
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning met terugwerkende kracht en inreisverbod wegens frauduleus handelen en niet melden wijziging inkomenssituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 september 2016 uitspraak gedaan in het kader van de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser, een Turkse onderdaan, en het opleggen van een inreisverbod voor de duur van twee jaar. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had op 31 maart 2015 besloten om de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht in te trekken per 23 augustus 2013, omdat eiser en zijn referente onjuiste gegevens hadden verstrekt en wijzigingen in hun inkomenssituatie niet hadden gemeld. Eiser had in beroep aangevoerd dat hij en zijn referente geen gegevens hadden achtergehouden die tot afwijzing van de aanvraag zouden hebben geleid. De rechtbank oordeelde echter dat eiser en referente wel degelijk onjuiste informatie hadden verstrekt, wat leidde tot de conclusie dat de intrekking van de verblijfsvergunning gerechtvaardigd was. De rechtbank stelde vast dat de beëindiging van het dienstverband van referente met AltiFlex al was ondertekend op 1 augustus 2013, voordat de verblijfsvergunning aan eiser werd verleend. Dit was een cruciaal feit dat niet was gemeld aan de autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er sprake was van frauduleus handelen, wat de intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht rechtvaardigde. Eiser's beroep op artikel 8 van het EVRM werd eveneens afgewezen, omdat de rechtbank vond dat de belangenafweging in het voordeel van de staatssecretaris uitviel. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 15/21509 en AWB 15/21510

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 september 2016 in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. P.M.W. Jans).

Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken per 23 augustus 2013 en tegen eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd.
Bij besluit van 3 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij brief van 4 januari 2016 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 4 mei 2016 en 4 juli 2016 heeft eiser een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is verschenen, [naam] , echtgenote van eiser en referente. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser is geboren op [geboortedag] 1987 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser is op 5 januari 2012 in Turkije met referente getrouwd.
Op 1 mei 2013 heeft referente ten behoeve van eiser een adviesverzoek ingediend voor het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Op 5 juni 2013 is hierop positief geadviseerd en is aan referente medegedeeld dat zij een Toegang- en Verblijfprocedure kan opstarten. Dit heeft zij gedaan door op 21 juni 2013 de aanvraag om verlening van een mvv in te dienen. Op 16 augustus 2013 is referente bericht dat geen bezwaar bestaat tegen de afgifte van een mvv aan eiser voor verblijf bij referente.
Op 22 augustus 2013 is de mvv afgegeven door de ambassade. Naar aanleiding hiervan is voor eiser een verblijfsdocument aangemaakt. Aan eiser is met ingang van 23 augustus 2013 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf bij referente verleend, geldig tot 23 augustus 2018.
Op 6 februari 2015 heeft verweerder een voornemen uitgebracht tot het intrekken van eisers verblijfsvergunning en het uitvaardigen van een inreisverbod tegen eiser. Eiser heeft zijn zienswijze hierover kenbaar gemaakt, waarna verweerder het primaire besluit heeft genomen.
Naar aanleiding van het bezwaar tegen het primaire besluit zijn eiser en referente op
3 november 2015 gehoord door een ambtelijke hoorcommissie.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de intrekking van eisers verblijfsvergunning met terugwerkende kracht per 23 augustus 2013 gehandhaafd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van het verstrekken van onjuiste gegevens dan wel het achterhouden van gegevens, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid. In dit verband heeft verweerder erop gewezen dat de beëindigingsovereenkomst tussen referente en AltiFlex Personeelsdiensten (AltiFlex) (beëindigingsovereenkomst) al is ondertekend op 1 augustus 2013. Dit betekent dat nog voor het uitbrengen van de kennisgeving van de inwilliging van de mvv op 16 augustus 2013 duidelijk was dat het dienstverband op basis waarvan het middelenvereiste is beoordeeld per 1 oktober 2013 zou worden beëindigd. Eiser noch referente heeft deze wijziging gemeld.
Ook heeft verweerder een inreisverbod voor de duur van twee jaar uitgevaardigd tegen eiser, met toepassing van artikel 66a, eerste lid, aanhef onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 en artikel 6.5a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Volgens verweerder is in dit geval geen sprake van bijzondere individuele omstandigheden die nopen tot het afzien of verkorten van de duur van het inreisverbod. Ook heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de intrekking van de verblijfsvergunning en het opleggen van het inreisverbod niet in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. Eiser heeft betoogd dat hij en referente geen gegevens hebben achtergehouden die tot afwijzing van de aanvraag zouden hebben geleid. Eiser heeft in dit verband aangevoerd dat hij niet vóór zijn komst naar Nederland en vóór het ophalen van zijn verblijfsdocument ervan op de hoogte was dat het dienstverband tussen referente en AltiFlex was beëindigd. Ter zitting hebben eiser en referente verklaard dat de beëindigingsovereenkomst weliswaar is gedateerd op 1 augustus 2013, maar dat zij deze in werkelijkheid pas in september 2013 heeft ondertekend. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat referente ondanks de beëindiging van de overeenkomst met AltiFlex nog aan het middelenvereiste voldeed.
4. De rechtbank stelt vast dat op de beëindigingsovereenkomst die zich in het dossier bevindt, is vermeld dat deze zowel door referente als door AltiFlex is ondertekend op 1 augustus 2013. De rechtbank stelt ook vast dat in het verslag van de hoorzitting van 3 november 2015 is vermeld dat referente heeft verklaard dat zij de beëindigingsovereenkomst heeft getekend op 1 augustus 2013, maar dat zij tot het einde van de volgende maand zou blijven werken bij AltiFlex. Gelet hierop, hecht de rechtbank geen betekenis aan de eerst ter zitting afgelegde en niet onderbouwde verklaring dat de beëindigingsovereenkomst in werkelijkheid pas in september 2013 is ondertekend. De rechtbank stelt verder vast dat in het verslag van de hoorzitting is vermeld dat referente heeft verklaard dat zij eiser voor zijn komst naar Nederland heeft verteld dat zij zou stoppen met werken bij AltiFlex. Daarom hecht de rechtbank ook geen waarde aan de ter zitting afgelegde andersluidende verklaring dat eiser niet voorafgaand aan zijn komst naar Nederland op de hoogte was van de beëindigingsovereenkomst. Gelet op het vorenstaande, was er voor het uitbrengen van de kennisgeving van de inwilliging van de mvv-aanvraag en de verlening van de verblijfsvergunning aan eiser een wijziging opgetreden in de situatie van hem en referente en heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser en referente onjuiste gegevens hebben verstrekt dan wel gegevens hebben achtergehouden. Eiser en referente hadden ook kunnen weten dat zij niet de juiste gegevens over hun inkomenssituatie hadden vermeld en dat dit van belang zou zijn voor de beoordeling van de verblijfsaanvraag. Zij zijn in de procedure voorafgaand aan het verlenen van de verblijfsvergunning meerdere keren gewezen op het belang van het verstrekken van de juiste gegevens en het doorgeven van wijzigingen in hun situatie. Anders dan eiser heeft betoogd, zouden deze achtergehouden gegevens wel tot afwijzing van de aanvraag hebben geleid. Op basis van de door eiser en referente overgelegde stukken kan niet worden vastgesteld dat referente op het moment waarop op de aanvraag werd beslist aan het middelenvereiste voldeed, reeds omdat uit de door referente overgelegde jaaropgaven en loonstroken die zien op haar werkzaamheden in 2013 niet blijkt dat de middelen uit dit dienstverband duurzaam waren. Het eerst ter zitting gevoerde betoog van eiser dat het tegenwerpen van het middelenvereiste in strijd is met de zogenoemde standstill-bepaling van artikel 13 van het Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie (Besluit 1/80), zal de rechtbank – zoals al ter zitting aan partijen is medegedeeld – niet in de beoordeling betrekken wegens strijd met de goede procesorde. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de onjuist verstrekte dan wel achtergehouden gegevens tot afwijzing van de aanvraag zouden hebben geleid. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser heeft ook betoogd dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 6 van het Besluit 1/80. Hij heeft in dit verband verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 22 december 2011 met nummer ECLI:NL:RBSGR:2011:BU9702.
Volgens eiser heeft verweerder, gelet op artikel 6 van het Besluit 1/80 en de rechtspraak hierover, zijn verblijfsvergunning ten onrechte met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat in zijn geval geen sprake is van een veroordeling en evenmin van frauduleus handelen. Eiser heeft verder aangevoerd dat niet in geschil is dat hij veelvuldig heeft gewerkt, dat zijn werkzaamheden meer dan een jaar hebben geduurd en dat hij op dit moment in het bezit is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Hij heeft daarmee altijd tot de legale arbeidsmarkt behoord.
6. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft bij uitspraak van 5 juni 2013 met nummer ECLI:NL:RVS:2013:CA2845 voormelde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, vernietigd. De Afdeling heeft in die uitspraak onder meer overwogen dat voor een intrekking met terugwerkende kracht van een aan een Turkse onderdaan verleende verblijfsvergunning een veroordeling niet steeds is vereist, maar dat voldoende is dat in rechte wordt vastgesteld dat sprake is van frauduleus handelen.
7. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 4 al is overwogen, hadden eiser en referente kunnen weten dat zij niet de juiste gegevens over hun inkomenssituatie hadden vermeld en wisten zij ook dat dit van belang was voor de beoordeling van de aanvraag. Zij zijn immers meerdere keren door verweerder erop gewezen dat zij wijzigingen in hun situatie die van invloed kunnen zijn op het verblijfsrecht van eiser, moeten melden. Door desondanks geen melding bij verweerder te maken van de beëindigingsovereenkomst, hebben eiser en referente de situatie laten ontstaan waarin verweerder door een onjuiste voorstelling van zaken ten aanzien van de inkomenssituatie van eiser en referente is overgegaan tot afgifte van de gevraagde mvv en verblijfsvergunning. Naar het oordeel van de rechtbank dient dit handelen daarom te worden aangemerkt als frauduleus.
Nu hiermee in rechte is vastgesteld dat sprake is van frauduleus handelen, heeft verweerder eisers verblijfsvergunning met terugwerkende kracht kunnen intrekken. Eiser moet daarom geacht worden nooit op basis van een verblijfsvergunning te hebben gewerkt en dus ook geen legale arbeid in de zin van het Besluit 1/80 te hebben verricht. Dit betekent dat eiser, anders dan hij stelt, nooit tot de legale arbeidsmarkt heeft behoord. Eiser komt dus geen geslaagd beroep op artikel 6 van het Besluit 1/80 toe. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Eisers beroepsgrond dat de intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht in strijd is met het zorgvuldigheids- en het evenredigheidsbeginsel, faalt evenzeer.
De verblijfsvergunning is met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat deze destijds is verleend op basis van onjuiste gegevens, terwijl de vergunning niet zou zijn verleend indien verweerder op dat moment bekend was geweest met de juiste gegevens. Door de intrekking met terugwerkende kracht wordt de op een onjuiste voorstelling van zaken gebaseerde vergunningverlening alsnog in overeenstemming met de werkelijkheid gebracht. De stelling dat eiser en referente op dit moment wel voldoen aan het middelenvereiste, kan niet tot het oordeel leiden dat de vergunning niet met terugwerkende kracht kon worden ingetrokken, omdat bepalend is of eiser en referente op het moment dat op de aanvraag werd beslist hieraan voldeden.
9. Ook de beroepsgrond van eiser dat sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM slaagt niet.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in het bestreden besluit niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat en voldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet in het voordeel van eiser uitvalt en de inmenging in het familie- of gezinsleven tussen eiser en referente en hun verwachte kind gerechtvaardigd is. Verweerder heeft bij dit standpunt kunnen betrekken dat er geen objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven met referente en hun verwachte kind in Turkije uit te oefenen. Verweerder heeft daarbij de enkele omstandigheid dat de economische omstandigheden in Turkije anders zijn dan in Nederland, van onvoldoende gewicht kunnen achten en kunnen wijzen op de aanwezigheid van familieleden in Turkije. Ook heeft verweerder geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen aan de omstandigheid dat eiser en referente nooit een beroep hebben gedaan op de openbare kas. Dat het inreisverbod tot gevolg heeft dat eiser zijn verwachte kind niet kan zien opgroeien en zijn verwachte kind de eerste twee jaren na de geboorte in elk geval niet in Nederland kan zien en reizen met een jonge baby evenmin wenselijk is, biedt geen grond voor het oordeel dat verweerder de aangevoerde persoonlijke belangen van eiser onvoldoende heeft meegewogen bij de beslissing om aan hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar op te leggen. Verweerder heeft in deze omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om schending van artikel 8 van het EVRM aan te nemen.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Dworakowski-Kelders, voorzitter, mr. H.M.H. de Koning en mr A. Venekamp, leden, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 september 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen
vierweken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), hoger beroep vreemdelingenzaken. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.