In deze zaak heeft eiseres, een B.V., bezwaar gemaakt tegen de teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die verweerder, de inspecteur van de Belastingdienst, heeft verleend. Eiseres had BPM voldaan voor de registratie van tien auto’s, maar verweerder verklaarde het bezwaar gegrond vanwege de waardedaling van de auto’s tussen de aangifte en de kentekenregistratie. Eiseres betoogde dat verweerder in strijd met Europees recht handelde door geen rente te vergoeden over de teruggaaf en dat zij recht had op een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase.
De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 28c van de Invorderingswet 1990 invorderingsrente kan worden vergoed indien belasting wordt teruggegeven omdat deze in strijd met het Unierecht is geheven. De rechtbank oordeelde echter dat de teruggaaf in dit geval niet voortkwam uit een onrechtmatige heffing, maar uit de waardedaling van de auto’s, die eiseres zelf had veroorzaakt door de timing van haar aangifte. De rechtbank verwierp het standpunt van eiseres dat er sprake was van strijdigheid met het Europees recht en concludeerde dat er geen aanleiding was voor een rentevergoeding.
Daarnaast werd het beroep van eiseres tegen de fictieve weigering niet-ontvankelijk verklaard, omdat verweerder alsnog uitspraak op bezwaar had gedaan. De rechtbank stelde vast dat verweerder een dwangsom van € 60 verschuldigd was, omdat hij niet tijdig had beslist. Eiseres kreeg ook een proceskostenvergoeding van € 496 toegewezen, omdat verweerder pas uitspraak deed nadat het beroep was ingesteld. De rechtbank verklaarde het beroep voor het overige ongegrond.