ECLI:NL:RBDHA:2016:1165

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
8 februari 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 819
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van ongeloofwaardig relaas van eiser met Sierraleoonse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 januari 2016 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser, een man van Sierraleoonse nationaliteit, had op 12 juli 2013 een aanvraag ingediend, die op 17 december 2014 werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 van toepassing was, omdat het bestreden besluit vóór 20 juli 2015 was genomen. De rechtbank voerde een volledige toetsing uit, inclusief een onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming, ondanks dat het besluit vóór de wijziging was genomen.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris het relaas van eiser op goede gronden ongeloofwaardig had mogen achten. Eiser had geen documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn reisroute en zijn verklaringen over zijn achtergrond en de redenen voor zijn vlucht waren inconsistent. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom aan eiser geen uitstel van vertrek werd verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van geloofwaardigheid in asielprocedures en de noodzaak voor eisers om hun relaas met bewijs te onderbouwen. De rechtbank bevestigde dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat er geen medische noodsituatie zou ontstaan bij uitzetting van eiser naar Sierra Leone, gezien de beschikbare medische informatie en het advies van het Bureau Medische Advisering.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/819
V-nr: [v-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 19 januari 2016 in de zaak tussen

[naam eiser] ,

geboren op [geboortedag] 1996, van Sierraleoonse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. A.W. Eikelboom),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: C.L.W. van Dort).

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 12 juli 2013 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen en is aan eiser geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Op 14 januari 2015 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig O. Tackey als tolk in de taal Krio.
Bij beslissing van 26 mei 2015 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om eiser in de gelegenheid te stellen om te reageren op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1203).
Eiser heeft bij brief van 14 juli 2015 gereageerd. In reactie hierop heeft verweerder op
17 juli 2015 schriftelijk gereageerd.
Bij brief van 27 augustus 2015 heeft eiser de rechtbank geen toestemming gegeven om de zaak zonder nadere zitting af te doen. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting van 27 oktober 2015 voortgezet. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Schut. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft het volgende relaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Zijn vader was een leider van de [naam gemeenschap] in Sierra Leone. Toen eiser ongeveer tien jaar oud was, is zijn vader gedood door de [naam gemeenschap] . Eisers moeder was bang dat eiser gedwongen zou worden om zijn vader op te volgen, daarom zijn zij samen naar Mali gevlucht. Op een dag kwam eiser thuis en toen vertelde zijn moeder hem dat het ook niet meer veilig was in Mali en dat hij samen met een vriendin van haar naar Nederland zou gaan. Daar zou eiser gaan wonen bij de zakenpartner van die vriendin, naar school gaan en helpen in de huishouding. Vervolgens is eiser met die vriendin naar Nederland gegaan.
2. Bij het bestreden besluit, waarin wordt overwogen dat de overwegingen uit het voornemen van 24 juli 2014 worden overgenomen en als ingelast dienen te worden beschouwd, heeft verweerder eiser artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 3.35, derde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen (VV) 2000 tegengeworpen. Eiser heeft toerekenbaar geen documenten overgelegd die zijn reisroute kunnen onderbouwen en van eisers asielrelaas gaat geen positieve overtuigingskracht uit. Verweerder heeft het relaas van eiser niet geloofwaardig geacht en heeft hieraan het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft de achternaam van zijn moeder, terwijl het bij de [naam stam 1] , waar zijn vader van afstamt, blijkens algemeen bekende informatie gebruikelijk is dat de achternaam van de vader wordt gevoerd. De door eiser gestelde opvolging binnen de [naam gemeenschap] gemeenschap is hierdoor twijfelachtig. Verder heeft eiser verklaard dat hij na het overlijden van zijn vader werd geacht hem op te volgen in de [naam gemeenschap] . Eiser was tien jaar oud toen zijn vader overleed. Uit algemeen bekende informatie blijkt echter dat de initiatie in de [naam gemeenschap] pas plaatsvindt in de pubertijd, omdat de initiatie mede wordt gezien als de stap naar volwassenheid. Hoewel rekening wordt gehouden met de mogelijkheid dat eiser zich op tienjarige leeftijd in de beginnende fase van zijn pubertijd bevond, is het niet aannemelijk dat eiser al op tienjarige leeftijd gedwongen werd om toe te treden tot de [naam gemeenschap] . Verder wordt eiser niet gevolgd in de stelling dat hij wordt gezocht door leden van de [naam gemeenschap] . Eiser heeft verklaard dat hij er achter is gekomen dat hij werd gezocht nadat zijn moeder in Mali naar de [naam stam 2] is gegaan. De [naam stam 2] , die volgens eiser kennis hebben van voodoo en medicijnen, hebben zijn moeder verteld dat de leden van de [naam gemeenschap] op zoek zijn naar eiser omdat hij heeft geweigerd zich bij hen aan te sluiten. Eisers stelling is slechts gebaseerd op de mededelingen van de [naam stam 2] aan de moeder van eiser. Eiser zelf heeft geen contact met de [naam stam 2] gehad en hij heeft ook geen onderbouwende of ondersteunende verklaringen overgelegd. Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij in Mali in de Franse taal communiceerde, nu uit algemeen bekende bronnen blijkt dat het Frans slechts de taal is van het bestuur, de rechtspraak en het onderwijs. Tot slot heeft eiser inconsistent en ongeloofwaardig verklaard over zijn woonplaats in Mali, aldus verweerder.
3.1
De rechtbank overweegt ambtshalve dat op 20 juli 2015 de wijziging van de Vw 2000 ter implementatie van de herziene Procedure- en Opvangrichtlijn in werking is getreden. Ingevolge het in die wetswijziging opgenomen overgangsrecht, zoals, voor zover hier van belang, neergelegd in artikel II, eerste lid, is op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 waarop is besloten voor inwerkingtreding van deze wet het recht zoals dit gold voor inwerkingtreding van deze wet van toepassing, met uitzondering van artikel 83a (nieuw) van de Vw 2000, tenzij het onderzoek door de rechtbank is gesloten.
3.2
Nu het bestreden besluit dateert van vóór 20 juli 2015, is het recht zoals dit gold voor de inwerkingtreding van de wijziging van de Vw 2000 van toepassing. Echter, aangezien de sluiting van het onderzoek heeft plaatsgevonden na 19 juli 2015, omvat de toetsing van de rechtbank al wel het in artikel 83a (nieuw) van de Vw 2000 bedoelde volledige en ex nunc onderzoek naar zowel de feitelijke als de juridische gronden, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek naar de behoefte van internationale bescherming.
4. Eiser heeft in zijn reactie op eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van
9 april 2015 betoogd dat de uitkomst van de procedure na een integrale
Geloofwaardigheidsbeoordeling volgens de Afdeling niet anders kan zijn dan onder de toets van de positieve overtuigingskracht. De elementen die aan eiser zijn tegengeworpen en zien op eisers verblijf in Mali zijn onder de nieuwe beoordeling geen relevante onderdelen van het relaas. De drie overblijvende elementen betreffen de naam van eiser, de leeftijd vanaf welke de [naam gemeenschap] nieuwe leden initiëren en de verklaring van de [naam stam 2] . Eiser heeft zich in de zienswijze en in beroep op het standpunt gesteld dat verweerder zich ten aanzien van de gebeurtenissen in Sierra Leone heeft gebaseerd op onverifieerbare bronnen, zodat eiser daarop onvoldoende heeft kunnen reageren. Verder heeft verweerder eisers verklaringen ten aanzien van deze elementen ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Ten aanzien van de gedwongen initiatie heeft eiser zich beroepen op het rapport ‘ [naam rapport] . Uit dit rapport volgt dat de [naam gemeenschap] ook
boysopnemen en dat initiatie op tienjarige leeftijd mogelijk is. Verweerder heeft deze bron onvoldoende weerlegd. Ten aanzien van de verklaring van de [naam stam 2] heeft eiser gesteld dat deze slechts gaat over eisers nachtmerries. Het feit dat hij wordt gezocht door de [naam gemeenschap] is niet gebaseerd op de [naam stam 2] maar was de reden van de vlucht naar Mali, aldus eiser.
5.1
Ten aanzien van eisers stelling dat sinds 1 januari 2015 sprake is van nieuw beleid en dat verweerder dit beleid in zijn beoordeling dient te betrekken, wijst de rechtbank op eerdergenoemde uitspraak van 9 april 2015 van de Afdeling. Hierin is geoordeeld dat het WBV 2014/36 en de Werkinstructie 2014/10 geen nieuw beleid zijn. Nu het bestreden besluit voorts dateert van vóór 1 januari 2015, heeft verweerder het WBV 2014/36 en de Werkinstructie 2014/10 niet in zijn beoordeling hoeven te betrekken. De beroepsgrond slaagt niet.
5.2
De rechtbank overweegt allereerst dat eiser geen documenten ter staving van zijn reisroute heeft overgelegd, danwel zijn reisroute heeft kunnen onderbouwen met enig ander indicatief bewijs. Eiser heeft geen goede verklaring gegeven voor het ontbreken van deze documenten. Verweerder heeft dan ook de omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan eiser mogen tegenwerpen.
5.3
Verder heeft verweerder eisers stelling dat hij wordt gezocht door leden van de [naam gemeenschap] ongeloofwaardig mogen achten. Eiser heeft tijdens het nader gehoor verklaard dat hij merkte dat de [naam gemeenschap] naar hem op zoek waren, omdat er vreemde dingen met hem gebeurden. Hij had enge dromen en angstaanvallen en hierdoor is zijn moeder naar de [naam stam 2] gegaan om uitleg te vragen van deze verschijnselen. De [naam stam 2] kunnen zien wie achter eiser aan zitten en zij hebben verteld dat mensen van de [naam gemeenschap] achter hem aanzitten, aldus eiser. Gelet op deze verklaring heeft verweerder eiser mogen tegenwerpen dat zijn vrees voor de [naam gemeenschap] is gebaseerd op verklaringen van horen zeggen. Deze verklaringen zijn niet afkomstig uit objectieve bron.
5.4.
Verweerder heeft eiser ook mogen tegenwerpen dat hij ongeloofwaardig heeft verklaard over zijn woonplaats in Mali. Eiser heeft in het eerste gehoor verklaard dat hij
100 kilometer van Bamako woonde en dat hij de plaatsnaam niet weet. Bamako was volgens eiser de enige plaatsnaam die hij kende. In de correcties en aanvullingen op het eerste gehoor is aangevoerd dat eiser in Gao heeft gewoond. Uit onderzoek van verweerder is gebleken dat Bamako en Gao 1200 kilometer uit elkaar liggen. Verweerder heeft onaannemelijk mogen achten dat iemand 1200 kilometer van een plaats af woont en geen enkel dorp of geen enkele stad daar tussenin kan noemen en dan wel Bamako kan noemen. De enkele stelling van eiser dat zijn vorige gemachtigde ten onrechte in de correcties en aanvullingen Gao als woonplaats heeft genoemd en dat eiser dat zelf niet heeft gezegd, is onvoldoende om niet van de gecorrigeerde verklaring uit te gaan.
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder eisers relaas op bovenstaande punten op goede gronden ongeloofwaardig mogen achten. Gelet op het voorliggende toetsingskader heeft verweerder het bestreden besluit voldoende gemotiveerd.
7. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit verder op het standpunt gesteld dat aan eiser geen uitstel van vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Niet is gebleken dat indien eiser wordt uitgezet naar Sierra Leone, sprake zal zijn van een medische noodsituatie op de korte termijn indien de behandeling uitblijft.
8. Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat uit de beschikbare medische informatie wel degelijk blijkt dat bij uitzetting een medische noodsituatie zal optreden.
9.1
Op 24 juni 2014 heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) een advies uitgebracht. Uit dit advies, voor zover van belang, blijkt het volgende.

Uit de informatie verkregen van de behandelaar komt naar voren dat er sprake is van een PTSS met klachten als piekeren, nachtmerries, schrikreacties, alertheid, wantrouwen naar anderen, verdriet om verlies van zijn moeder en onzekere toekomst. Daarnaast is betrokkene bekend met een latente tuberculose infectie met fibrotische restafwijkingen, waarvoor van september 2013 tot 2 februari 2014 een profylactische behandeling is ingezet.
[…]
De behandeling in het kader van de PTSS is in januari 2014 gestart en bestaat uit tweewekelijkse gesprekscontacten met een GZ psycholoog, alsmede medicatieconsulten met een psychiater. Binnenkort zal begonnen worden met openleggende traumabehandeling in engere zin middels EMDR of Narratieve Exposure Therapie. Er is geen uitspraak te doen over de te verwachten duur van de behandeling.
[…]
Bij betrokkene is volgens de behandelaar sprake van PTSS. Er is in het verleden geen sprake geweest van een gedocumenteerde gedwongen opname, gedocumenteerde suïcidepoging of psychosen. Ook thans is hier geen sprake van. Gelet op de aard en de ernst van de klachten van betrokkene en het beloop tot nu toe, wordt in dit geval, zonder behandeling, geen medische noodsituatie op de korte termijn verwacht.”
9.2
Naar aanleiding van een brief van 19 september 2014 van psychiater [naam deskundige 1] en GZ-psycholoog [naam deskundige 2] , behandelaars van eiser, is op 30 oktober 2014 een aanvullend BMA-advies uitgebracht. Hierin staat, voor zover van belang, het volgende:
“Na bestudering van de overgelegde brief van de behandelend psychiater [naam deskundige 1] en behandelend psycholoog [naam deskundige 2] zie ik geen aanleiding de conclusie uit het eerdere BMA-advies d.d. 24 juni 2014 te herzien.
De beschreven angst van betrokkene en zijn uitlatingen met betrekking tot suïcide bij uitzetting zijn blijkens deze brief niet gerelateerd aan het ziektebeeld van betrokkene maar zijn, zijn reactie op de omstandigheden die hij verwacht aan te treffen bij terugkeer. Dit zijn geen feiten of omstandigheden die door BMA getoetst of onderzocht kunnen worden, deze gaan buiten de reikwijdte en competentie van een medisch adviseur en zijn aan de staatssecretaris om te beoordelen.
[…]
Ook nu er met ‘Narratieve Exposure Therapie’ is begonnen, acht ik de situatie nu niet zo dat het ontbreken of uitblijven van deze behandeling op korte termijn tot een medische noodsituatie zal leiden in die zin dat:
- betrokkene zal komen te overlijden
- dan wel gedwongen moet worden opgenomen in een GGZ-instelling.”
Het BMA heeft vervolgens aangegeven dat de reisvoorwaarden worden herzien gelet op de suïcidale uitlatingen van eiser in relatie tot een terugkeer naar zijn land van herkomst en de ‘zorgen’ van de behandelaars.
9.3
Bij brief van 3 december 2014 heeft eiser een brief van zijn behandelaars overgelegd. Hierin staat vermeld dat het BMA met zijn interpretatie van noodsituatie voorbij gaat aan de ernstige geestelijke schade bij eiser. Het komen te overlijden is zeker niet uit te sluiten. Er is sprake van een hoog angstniveau samenhangend met PTSS. Wanneer er overgegaan zal worden tot uitzetting naar Sierra Leone zal zijn angst verder oplopen. Het risico dat hij zichzelf inderdaad van het leven zal beroven wordt daardoor volgens de behandelaars onverantwoord groot.
9.4
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4788) is een advies van het BMA een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden. Eveneens vaste jurisprudentie van de Afdeling is dat indien en voor zover verweerder een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, de door de rechtbank te verrichten toetsing, indien de desbetreffende vreemdeling geen contra-expertise overlegt, niet verder strekt dan dat zij naar aanleiding van een aangevoerde beroepsgrond beoordeelt of verweerder zich ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ervan heeft vergewist dat het BMA-advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar
inhoud - inzichtelijk en concludent is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van
28 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:269). Eiser heeft informatie van zijn behandelaars overgelegd waaruit blijkt dat volgens hen wel sprake is van een suïciderisico indien eiser wordt uitgezet. Deze informatie kan niet worden gekwalificeerd als contra-expertise. Hieruit blijkt slechts dat de behandelaars van eiser en het BMA een verschil van inzicht hebben over de uit de medische gegevens te trekken conclusie. Zoals de Afdeling heeft geoordeeld in de uitspraak van 14 maart 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:921), kan een dergelijk verschil van inzicht niet leiden tot het oordeel dat het betreffende BMA-advies naar wijze van totstandkoming niet zorgvuldig en naar inhoud niet inzichtelijke en concludent is. Nu eiser geen andere gronden heeft aangevoerd op grond waarvan kan worden geoordeeld dat het BMA-advies - naar wijze van totstandkoming - onzorgvuldig en - naar inhoud – niet inzichtelijk en concludent is, heeft verweerder dat advies aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. De beroepsgrond faalt.
10. Eiser heeft tot slot aangevoerd dat uitzetting naar Sierra Leone gelet op zijn gezondheidssituatie in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
11.1
Volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (onder meer de uitspraak van 27 mei 2008 in de zaak N. tegen het Verenigd Koninkrijk,
nr. 26565/05, JV 2008/266) kan uitzetting in verband met de medische toestand van de uit te zetten persoon, onder uitzonderlijke omstandigheden en wegens een dwingende toestand van humanitaire aard, bij gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land waarnaar wordt uitgezet, leiden tot schending van artikel 3 van het EVRM. Van uitzonderlijke omstandigheden kan volgens deze jurisprudentie slechts sprake zijn, indien de desbetreffende vreemdeling lijdt aan een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium.
11.2
Het BMA heeft op 24 juni 2014 in het kader van artikel 3 van het EVRM een advies uitgebracht. Hierin heeft het BMA de op dat moment bekende informatie van behandelaars betrokken. Het BMA heeft – onder meer – overwogen dat eiser zich onder de gegeven psychiatrische behandeling met medicatie en intensieve behandelcontacten niet in een terminaal en direct levensbedreigend stadium van een ziekte bevindt. Het achterwege blijven van medische behandeling zal derhalve naar alle waarschijnlijkheid niet leiden tot een onomkeerbaar proces naar de dood binnen afzienbare termijn, aldus het BMA.
11.3
Zoals hiervoor in rechtsoverweging 9.4 is overwogen, betekent een tussen het BMA en een behandelend arts bestaand verschil van inzicht over de uit medische gegevens te trekken conclusies op zichzelf niet dat het door het door het BMA verrichte onderzoek onzorgvuldig is geweest. Gelet hierop, en in aanmerking genomen dat het BMA over de psychische klachten van eiser gemotiveerd heeft geconcludeerd dat bij het uitblijven van behandeling geen medische noodsituatie op korte termijn dreigt, bestaat geen grond voor het oordeel dat het BMA-advies niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Evenmin is gebleken dat dit advies - naar wijze van totstandkoming - onzorgvuldig en - naar inhoud – niet inzichtelijk en concludent is. Verweerder heeft daarom ook dit BMA-advies aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
12. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Eggink, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Koning, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: ME
Coll.: SK/GL
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.