ECLI:NL:RBDHA:2016:11177

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2016
Publicatiedatum
16 september 2016
Zaaknummer
09/857251-15 (dagvaarding I) en 09/827418-15 (dagvaarding II, gev. ttz.)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Celstraffen voor betrokkenheid bij xtc-labs in Pijnacker en Lisse

Op 15 september 2016 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen vijf verdachten die betrokken waren bij de productie van xtc-pillen in twee laboratoria in Pijnacker en Lisse. De politie ontdekte op 18 november 2014 een professioneel ingericht laboratorium in Pijnacker, gevolgd door een tweede laboratorium in Lisse op 5 juni 2015. In beide locaties werden aanzienlijke hoeveelheden MDMA en xtc-pillen aangetroffen. Tijdens de rechtszittingen in augustus en september 2016 werden de verdachten beschuldigd van betrokkenheid bij de productie en het bezit van deze verdovende middelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachten op verschillende manieren betrokken waren bij de productie en distributie van xtc-pillen, en dat er sprake was van grootschalige en professionele operaties. De rechtbank legde celstraffen op variërend van 24 maanden tot 6,5 jaar, waarbij ook bijzondere voorwaarden werden opgelegd om herhaling van strafbare feiten te voorkomen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, de risico's voor de volksgezondheid en de maatschappelijke impact van de drugshandel.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/857251-15 (dagvaarding I) en 09/827418-15 (dagvaarding II, gev. ttz.)
Datum uitspraak: 15 september 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officieren van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] ,
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek in de zaak met parketnummer 09/857251-15 is gehouden ten terechtzittingen van 16 september 2015, 10 december 2015, 10 februari 2016, 20 april 2016 (alle pro forma/regie) en 30 augustus 2016, 31 augustus 2016 en 1 september 2016 (alle inhoudelijk).
De zaak met parketnummer 09/827418-15 is ter terechtzitting van 10 februari 2016 door de rechtbank gevoegd met de zaak met parketnummer 09/857251-15. Het onderzoek in deze zaak is gehouden ten terechtzittingen van 10 februari 2016, 20 april 2016 (beide pro forma/regie) en 30 augustus 2016, 31 augustus 2016 en 1 september 2016 (alle inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. M.A. Visser en F.A. Kuipers, en van hetgeen door de raadsvrouw van de verdachte, mr. L.A. Versteegh, advocaat te Den Haag, en de verdachte naar voren is gebracht.
De officieren van justitie hebben ter terechtzitting van 31 augustus 2016 medegedeeld dat zij voornemens zijn een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 30 augustus 2016 - ten laste gelegd dat:
in dagvaarding I:
1.
hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 5 juni 2015 te Lisse (in het pand Meer en Duin [huisnummer 1] ) en/of Nieuwerkerk aan de IJssel, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervaardigd en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) stof(fen) bevattende MDMA en/of 3,4-methyleendioxymethamfetamine en/of amfetamine, zijnde (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 5 juni 2015 te Lisse en/of Nieuwerkerk aan de IJssel en/of Zoetermeer en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 28.497 en/of 1.200 tabletten bevattende MDMA (in een auto met [kenteken 1] ) en/of 4,8 kg, althans een hoeveelheid, en/of 115 gram en/of 460 gram van een materiaal bevattende MDMA (in het pand Meer en Duin [huisnummer 1] te Lisse), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of 3,4-methyleendioxymethamfetamine en/of amfetamine, zijnde (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 februari 2014 tot en met 18 november 2014 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp (in het pand Ambachtshof [huisnummer 2] ), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervaardigd en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) stof(fen) bevattende MDMA en/of 3,4-methyleendioxymethamfetamine en/of amfetamine
en/of
hij op of omstreeks 18 november 2014 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, (in het pand Ambachtshof [huisnummer 2] ) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 4650 gram van (een) stof(fen) bevattende MDMA en/of 3,4-methyleendioxymethamfetamine en/of amfetamine, zijnde (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
in dagvaarding II:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 5 juni 2015, te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, althans in Nederland en/of Spanje, tezamen en in vereniging met een of meerdere ander(en), en/of alleen, van:
- een woning in Spanje (ter waarde van 175.000,-) en/of
- één of meerdere geldbedragen (totaal 152.905,10 euro) en/of
- één of meerdere voertuigen (auto's en/of motoren en/of quads) en/of één of meerdere geldbedragen (te weten in totaal 20.900,- euro aan contante stortingen en/of uitgaven) van [bedrijf 1] en/of
- ( onder andere) één of meerdere fitnessapparaten en/of één of meerdere geldbedragen (te weten in totaal 70.324,12 euro aan contante stortingen en/of uitgaven) van [bedrijf 2] en/of
- één of meer geldbedragen (te weten 12.758,53 euro aan contante stortingen en/of uitgaven en/of 32.912,- euro aan huurinkomsten en/of 36.200,- euro aan uitbetaalde managementfees en/of 28.250,- euro aan uitbetaald loon en/of 24.450,- euro aan dividenduitkering) van [bedrijf 3] ,
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld,
en/of
- een woning in Spanje (ter waarde van 175.000,-) en/of
- één of meerdere geldbedragen (totaal 152.905,10 euro) en/of
- één of meerdere voertuigen (auto's en/of motoren en/of quads) en/of één of meerdere geldbedragen (te weten in totaal 20.900,- euro aan contante stortingen en/of uitgaven) van [bedrijf 1] en/of
- ( onder andere) één of meerdere fitnessapparaten en/of één of meerdere geldbedragen (te weten in totaal 70.324,12 euro aan contante stortingen en/of uitgaven) van [bedrijf 2] en/of
- één of meer geldbedragen (te weten 12.758,53 euro aan contante stortingen en/of uitgaven en/of 32.912,- euro aan huurinkomsten en/of 36.200,- euro aan uitbetaalde managementfees en/of 28.250,- euro aan uitbetaald loon en/of 24.450,- euro aan dividenduitkering) van [bedrijf 3] ,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van voornoemde voorwerpen en/of geldbedragen gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat voornoemde voorwerpen en/of geldbedragen (geheel of gedeeltelijk) onmiddellijk en/of middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren,
van welk misdrijf/welke misdrijven verdachte en/of zijn mededader(s) een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
en/of
[bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 5 juni 2015, te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meerdere ander(en), en/of alleen, van:
- één of meerdere voertuigen (auto's en/of motoren en/of quads) en/of één of meerdere geldbedragen (te weten in totaal 20.900,- euro aan contante stortingen en/of uitgaven) van [bedrijf 1] en/of
- ( onder andere) één of meerdere fitnessapparaten en/of één of meerdere geldbedragen (te weten in totaal 70.324,12 euro aan contante stortingen en/of uitgaven) van [bedrijf 2] en/of
- één of meer geldbedragen (te weten 12.758,53 euro aan contante stortingen en/of uitgaven en/of 32.912,- euro aan huurinkomsten en/of 36.200,- euro aan uitbetaalde managementfees en/of 28.250,- euro aan uitbetaald loon en/of 24.450,- euro aan dividenduitkering) van [bedrijf 3] ,
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld,
en/of
- één of meerdere voertuigen (auto's en/of motoren en/of quads) en/of één of meerdere geldbedragen (te weten in totaal 20.900,- euro aan contante stortingen en/of uitgaven) van [bedrijf 1] en/of
- ( onder andere) één of meerdere fitnessapparaten en/of één of meerdere geldbedragen (te weten in totaal 70.324,12 euro aan contante stortingen en/of uitgaven) van [bedrijf 2] en/of
- één of meer geldbedragen (te weten 12.758,53 euro aan contante stortingen en/of uitgaven en/of 32.912,- euro aan huurinkomsten en/of 36.200,- euro aan uitbetaalde managementfees en/of 28.250,- euro aan uitbetaald loon en/of 24.450,- euro aan dividenduitkering) van [bedrijf 3] ,
heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen en/of heeft/hebben omgezet en/of van voornoemde voorwerpen en/of geldbedragen gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] en/of hun/haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat voornoemde voorwerpen en/of geldbedragen (geheel of gedeeltelijk) onmiddellijk en/of middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren,
van welk misdrijf/welke misdrijven [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3] en/of haar mededader(s) een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
tot welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welk(e) bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 juli 2013 tot en met 19 december 2014 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een werkgeversverklaring (gedateerd op 25 september 2014), afgegeven door of namens [bedrijf 2] , zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen, immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, toen en daar valselijk en/of in strijd met de waarheid op voornoemde werkgeversverklaring vermeld en/of doen vermelden dat:
- [medeverdachte 1] een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd had in de functie van bedrijfsleider en/of
- [medeverdachte 1] was aangesteld voor de periode van 1 augustus 2014 tot en met 1 augustus 2015 en/of
- het bruto jaarsalaris van [medeverdachte 1] 48.600,- euro (en vakantietoeslag van 3.888,- euro en vaste 13e maand van 4.050,- euro) bedroeg en/of
- door ondertekening van die verklaring heeft verklaard en/of doen verklaren dat die verklaring volledig naar waarheid was ingevuld,
(terwijl [medeverdachte 1] geen werkzaamheden in loondienst en/of als bedrijfsleider zou verrichten en/of heeft verricht voor [bedrijf 2] en/of niet het (jaar)salaris zou ontvangen en/of heeft ontvangen waarvan in de werkgeversverklaring melding wordt gemaakt), zulks (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[bedrijf 2] op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 juli 2013 tot en met 19 december 2014 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een werkgeversverklaring (gedateerd op 25 september 2014), zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen, immers heeft zij, [bedrijf 2] , tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, toen en daar valselijk en/of in strijd met de waarheid op voornoemde werkgeversverklaring vermeld en/of doen vermelden dat:
- [medeverdachte 1] een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd had in de functie van bedrijfsleider en/of
- [medeverdachte 1] was aangesteld voor de periode van 1 augustus 2014 tot en met 1 augustus 2015 en/of
- het bruto jaarsalaris van [medeverdachte 1] 48.600,- euro (en vakantietoeslag van 3.888,- euro en vaste 13e maand van 4.050,- euro) bedroeg en/of
- door ondertekening van die verklaring heeft verklaard en/of doen verklaren dat die verklaring volledig naar waarheid was ingevuld,
(terwijl [medeverdachte 1] geen werkzaamheden in loondienst en/of als bedrijfsleider zou verrichten en/of heeft verricht voor [bedrijf 2] en/of niet het (jaar)salaris zou ontvangen en/of heeft ontvangen waarvan in de werkgeversverklaring melding wordt gemaakt), zulks (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken,
tot welk bovenomschreven strafbaar feit verdachte opdracht heeft gegeven, dan wel aan welk(e) bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
Opmerking vooraf
Bij de bespreking van het bewijs zullen omwille van de leesbaarheid de diverse betrokkenen worden aangeduid met hun achternaam, te weten [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] .

3. Zaakdossier Ambacht (dagvaarding I, feit 3 eerste en tweede cumulatief/alternatief)

3.1
Inleiding
Op 18 november 2014 is door de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (hierna ook: LFO) een onderzoek ingesteld in een bedrijfspand aan de Ambachtshof [huisnummer 2] te Pijnacker (hierna ook: het pand). In het pand zijn drie verschillende ruimtes aangetroffen die door de LFO zijn aangeduid als het meng- en tabletteergedeelte, de verblijfsruimte en de zolder. In het meng- en tabletteergedeelte stond een industriële tabletteermachine, zijnde een zogenaamde rondloper met 20 stempelstations, bevattende het logo Rolls Royce. De tabletteermachine stond ingesteld op een productiecapaciteit van 873 tabletten per minuut en het aantal draaiuren bedroeg 106 uur. Verder stonden er in deze ruimte onder meer een industriële granuleermachine, een industriële mengmachine, een droogkast met diverse metalen bakken met poeder in diverse kleuren, diverse bakken met stempels en matrijzen met de logo’s Fish, Mask en Rolls Royce, diverse maalmachines, een vacuümsealmachine, plastic en aluminium vacuümsealzakken, waaronder vacuümsealzakken met tabletten, en twee dozen met tabletteerpoeder. In de verblijfsruimte stonden onder meer dozen en witte bakken met tabletteerstoffen, een plastic zak met brokken en vier gesealde aluminium zakken met daarin circa 100 Rolls Royce tabletten per sealzak. Op de zolder stonden onder meer diverse speciekuipen, twee maalmachines en dozen en kunststofbakken met tabletteerstoffen. [1]
Een aantal poeders, kristallen en diverse tabletten zijn nader onderzocht:
  • het groene poeder en de tabletten, (de rechtbank begrijpt: in totaal) circa 210 gram, in een witte ovale emmer (aangetroffen in het meng- en tabletteergedeelte, SIN:AAEJ7163NL (poeder) en SIN:AAEJ7164NL (rechthoekige groene tabletten)) bleken MDMA te bevatten;
  • de 40 gram roze poeder (aangetroffen in het meng- en tabletteergedeelte, SIN:AAEJ7142NL) bleek MDMA te bevatten;
  • de 1.030 kilogram groen poeder (aangetroffen in het meng- en tabletteergedeelte, SIN:AAEJ7141NL) bleek MDMA te bevatten;
  • de 2.090 kilogram geel poeder (aangetroffen in het meng- en tabletteergedeelte, SIN:AAEJ7138NL) bleek MDMA te bevatten;
  • de 40 gram geel poeder (aangetroffen in het meng- en tabletteergedeelte, SIN:AAEJ7137NL) bleek MDMA te bevatten;
  • de vier zilveren vacuümzakken met daarin tabletten van ieder 230 gram (aangetroffen in de verblijfsruimte, SIN:AADO5236NL) bleken MDMA te bevatten;
  • het plastic zakje met MDMA kristallen met een bruto gewicht van 110 gram (aangetroffen in de verblijfsruimte, SIN:AADO5237NL) bleek MDMA te bevatten.
De LFO heeft geconcludeerd dat de aangetroffen tabletteerplaats geschikt is voor en gebruikt is ten behoeve van de professionele en grootschalige productie van MDMA-tabletten en dat deze tabletteerplaats al langere tijd (maanden) op de Ambachtshof [huisnummer 2] was gevestigd. [3]
Over het bovengenoemde, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, bestaat geen discussie. De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging in zoverre wettig en overtuigend kan worden bewezen en grondt dat oordeel op de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen waarnaar in de voetnoten wordt verwezen.
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag wat de betrokkenheid van [verdachte] bij de tabletteerinrichting in Pijnacker is geweest. Die vraag valt uiteen in twee onderdelen, namelijk of [verdachte] betrokken is geweest bij de productie van xtc-pillen in de periode van 1 februari 2014 tot en met 18 november 2014 (dagvaarding I, feit 3, eerste cumulatief/alternatief) en of hij de in het pand aangetroffen verdovende middelen op 18 november 2014 opzettelijk aanwezig heeft gehad (dagvaarding I, feit 3, tweede cumulatief/alternatief).
3.2
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de bij dagvaarding I onder 3 eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, waarbij [verdachte] als medepleger kan worden aangemerkt. De officieren van justitie hebben daartoe gewezen op de volgende feiten en omstandigheden:
  • de betrokkenheid van [verdachte] bij de verhuur van het pand aan [medeverdachte 3] ;
  • de verklaring van [medeverdachte 3] dat hij dit pand ter beschikking heeft gesteld voor het plaatsen van een tabletteermachine en het maken van pillen;
  • de verklaring van [medeverdachte 4] dat hij vanaf oktober 2014 betrokken is geweest bij het produceren van de pillen in het pand;
  • de verklaring van de eigenaar van het pand aan de [adres 2] dat hij vanaf het begin het idee had dat er iets niet pluis was in het pand aan de Ambachtshof [huisnummer 2] ;
  • camerabeelden van 4 maart 2014 waaruit naar voren komt dat [verdachte] die dag in het pand is geweest;
  • de verklaring van [verdachte] dat hij op enig moment banden in het pand heeft gestald, wordt niet bevestigd door zijn medewerkers;
  • het laten zien van een rechthoekige pil aan [getuige 1] alsmede het bestellen van matrijzen om pillen te slaan bij [getuige 1] in november/december 2014; in het pand zijn rechthoekige pillen aangetroffen en de door [getuige 1] aan de politie overhandigde matrijzen passen in de tabletteermachine die in het pand stond;
  • het aantreffen van een A4’tje op de werkbank in het pand met aantekeningen die gerelateerd kunnen worden aan de productie van MDMA-tabletten waarop een afdruk van de linkerpink van [verdachte] is aangetroffen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van [verdachte] heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs en heeft daartoe het volgende aangevoerd. [verdachte] wist niets van een zogenoemd drugslab in het pand. Hij is weliswaar op 4 maart 2014 het pand binnen gegaan, maar toen was daar nog geen drugslab aanwezig. Volgens [medeverdachte 3] is de tabletteermachine rond juli of augustus 2014 in het pand gebracht en [medeverdachte 4] heeft verklaard vanaf oktober 2014 betrokken te zijn geweest bij het produceren van pillen. Het klopt dat [verdachte] enige betrokkenheid had bij de verhuur van het pand aan [medeverdachte 3] en dat hij daar een aantal keren banden heeft gestald aan het begin van de huurperiode, maar daarna is hij niet meer in het pand geweest. Als het gaat om het dactyspoor op het A4’tje concludeert de raadsvrouw op basis van de stukken in het dossier dat het op pagina 441 weergegeven formulier niet is aangetroffen op de werkbank in het meng- en tabletteergedeelte. Ook betreft het niet het handschrift van [verdachte] , hebben de aantekeningen op dat formulier niets van doen met de productie van MDMA en heeft [verdachte] dat A4’tje niet zelf het pand binnen gebracht. [getuige 1] heeft het over twee eigenaren van [bedrijf 1] en [verdachte] ontkent dat hij op enig moment [getuige 1] heeft benaderd met de vraag of hij matrijzen zou willen maken. Bovendien heeft deze getuigenverklaring geen betrekking op de ten laste gelegde periode, nu klaarblijkelijk na het ontmantelen van het drugspand in het pand aan de Ambachtshof [huisnummer 2] vragen aan [getuige 1] zijn gesteld. Dat [verdachte] en [medeverdachte 4] contact met elkaar hebben gehad, is omdat ze elkaar goed kennen en [medeverdachte 4] veelvuldig kwam trainen bij [bedrijf 2] (één van de bedrijven van [verdachte] ). [medeverdachte 4] heeft verklaard dat er geen samenwerking met [verdachte] heeft plaatsgevonden. [verdachte] is nooit aangehouden met verdovende middelen en er is geen DNA-materiaal van hem aangetroffen in het pand. De raadsvrouw concludeert dat [verdachte] niet als medepleger kan worden aangemerkt, noch van het vervaardigen van verdovende middelen noch van het opzettelijk aanwezig hebben daarvan in het pand.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
A4’tje
In het IncidentFormulier Inzet LFO wordt vermeld dat de LFO bij haar onderzoek in het pand op 18 november 2014 in het meng- en tabletteergedeelte – voor zover thans van
belang – het volgende heeft aangetroffen: ‘diverse administratie, zoals een agenda en berekeningen werkzame stof per tablet (250 mg volgens opschrift)’. [4] Door de LFO is in een nader proces-verbaal beschreven dat op de werkbank in het meng- en tabletteergedeelte een agenda werd aangetroffen evenals een aantal notities, waaronder een handgeschreven notitie (SIN:AADE5486NL). In deze notitie is onder andere weergegeven: “920 gram zout → unit 250 mg maken” en “hoeveel bint op deze 920 gram zout”. [5]
De rechtbank overweegt dat zich bij het ‘IncidentFormulier Inzet LFO’ en het proces-verbaal van bevindingen op pagina 43 (met bijlagen) weliswaar geen foto bevindt met de handgeschreven notitie zoals weergegeven op pagina 441, maar dat zij geen enkele twijfel heeft dat laatstgenoemde notitie op de werkbank in het meng- en tabletteergedeelte heeft gelegen. In het IncidentFormulier wordt immers al gesproken over het aantreffen van diverse administratie in het meng- en tabletteergedeelte, waaronder ‘berekeningen werkzame stof per tablet (250 mg volgens opschrift)’ en specifiek deze 250 mg is terug te vinden in de handgeschreven notitie op pagina 441. Dat klaarblijkelijk in het proces-verbaal van bevindingen op pagina 43 niet alle aangetroffen administratie is beschreven en dat niet alles is gefotografeerd, blijkt overigens ook uit het in dat proces-verbaal niet vermelden van de agenda, die wel wordt genoemd in het IncidentFormulier en nader is beschreven in een proces-verbaal bevindingen bekijken agenda (pagina 195, met bijlagen).
De LFO heeft geconcludeerd dat de aantekeningen op de handgeschreven notitie (met SIN:AADE5486NL), gelet op termen als ‘zout’, ‘bint’ en ‘units’ alsmede gelet op de in de tabletteerplaats aangetroffen situatie, gerelateerd kunnen worden aan de productie van vermoedelijk MDMA-tabletten. [6]
Voornoemde notitie is nader onderzocht en bleek een vingerafdruk van [verdachte] te bevatten. [7]
In het kader van het onderzoek is diverse administratie in beslag genomen, waaronder een brief van KPN aan [verdachte] en brieven van de Belastingdienst aan de bedrijven van [verdachte] . Op deze brieven staan aantekeningen en parafen/handtekeningen. [8] [getuige 2] heeft verklaard dat zij op de brief van KPN aan [verdachte] en twee andere brieven aan een bedrijf van [verdachte] het handschrift van [verdachte] herkent. [9]
Matrijzen
[getuige 1] heeft in gesprekken met de politie op 22 en 24 juni 2015 als volgt verklaard. Rond november/december 2014 werd hij benaderd door de eigenaar van [bedrijf 1] . Het betrof een blanke man van 35-40 jaar oud met een breed postuur, een kaal hoofd en deze man was ongeveer 1.90 meter lang. De man reed onder meer in een zwarte Bentley. In het begin had [bedrijf 1] twee eigenaren. [getuige 1] is meegegaan naar het bedrijf van deze man. De man liet hem toen matrijzen zien om pillen mee te stampen. De man overhandigde hem twee matrijzen met een Bentley-logo en vroeg hem of hij 22 of 24 matrijzen kon maken. Ook liet de man hem vijf of zes verschillende pillen zien, waaronder een rechthoekig groen pilletje met tekst erop. [getuige 1] heeft de twee matrijzen overhandigd aan de politie. [10]
Uit onderzoek is gebleken dat [verdachte] van 18 februari 2014 tot en met 7 maart 2014 de tenaamgestelde was van een zwarte Bentley GT met het [kenteken 2] en dat vanaf 7 maart 2014 [bedrijf 1] de tenaamgestelde van deze auto was. [11] [bedrijf 3] is sinds 15 juli 2013 enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] [12] [verdachte] is sinds 15 juli 2013 enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 3] [13] [verdachte] heeft verklaard dat hij in een Bentley rond reed. [14]
[getuige 3] heeft verklaard dat hij van 2013 tot en met juni 2014 als operationeel bedrijfsleider bij [bedrijf 1] heeft gewerkt. [15]
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] in november/december 2014 [getuige 1] heeft benaderd om matrijzen te maken en hem bij die gelegenheid twee matrijzen heeft overhandigd. Daartoe overweegt de rechtbank dat het door [getuige 1] opgegeven signalement past bij dat van [verdachte] en dat er in november/december 2014 geen twijfel over kon bestaan wie de eigenaar van [bedrijf 1] was, aangezien [getuige 3] al in juni 2014 was gestopt met zijn werkzaamheden.
Uit onderzoek is gebleken dat de matrijzen die [getuige 1] aan de politie heeft gegeven, gebruikt kunnen worden in de tabletteermachine die is aangetroffen in het pand aan de Ambachtshof [huisnummer 2] . Deze matrijzen bleken niet het Bentley-logo, maar het Mask-logo te hebben, welk logo ook is aangetroffen in het pand Ambachtshof [huisnummer 2] . [16]
Overige bewijsmiddelen
In een agenda die op 18 november 2014 op de werkbank in het meng- en tabletteergedeelte is aangetroffen is op een nieuwe pagina een kolommenoverzicht aangetroffen met een kolom ‘datum’: 17-6-14; een kolom ‘KG Ontvangen’: 5140 Gr respectievelijk 5998 gr; een kolom ‘KG Na drogen’: [leeg]; en een kolom ‘Unit en hoe veel’: Gele RR respectievelijk Oranje vis. [17]
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij vanaf oktober 2014 vier à vijf keer in het pand aan de Ambachtshof [huisnummer 2] is geweest en daar drie keer MDMA heeft gemalen en in de oven heeft gedaan. Ook heeft hij xtc-pillen in zakken gedaan. Aan hem is uitgelegd hoe hij de MDMA moest bewerken en anderen draaiden pillen. [18]
Uit nader sporenonderzoek in het meng- en tabletteergedeelte van het pand is een DNA-profiel van een onbekende man A naar voren gekomen. [19]
Tot slot heeft [verdachte] ter terechtzitting verklaard dat hij onderhandelingen met betrekking tot de huur van het pand aan de Ambachtshof [huisnummer 2] heeft gevoerd. [20]
Conclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] als medepleger bij de productie van xtc-pillen in het pand aan de Ambachtshof [huisnummer 2] kan worden aangemerkt (dagvaarding I, feit 3, eerste cumulatief/alternatief).
Het pand is [verdachte] niet onbekend, nu uit zijn eigen verklaring naar voren komt dat hij al vanaf het begin bij een eventuele huur van het pand betrokken is geweest.
Daarnaast is er op de dag van de inval (op 18 november 2014) op de werkbank in het meng- en tabletteergedeelte een handgeschreven notitie aangetroffen waarop aantekeningen staan die gerelateerd kunnen worden aan de productie van xtc-pillen en waarop een vingerafdruk van [verdachte] is aangetroffen. De rechtbank is op grond van eigen waarneming van oordeel dat de aantekeningen op deze notitie (zoals de letter ‘g’ en de cijfers ‘2’, ‘4’, ‘6’, en ‘8’) gelijkenissen vertonen met de handgeschreven aantekeningen zoals die op administratie voorkomen die bij (bedrijven van) [verdachte] is aangetroffen en concludeert dan ook dat deze van dezelfde persoon afkomstig zijn. De rechtbank stelt vast dat de aantekeningen op laatstgenoemde administratie van de hand van [verdachte] zijn, gelet op de verklaring van [getuige 2] en het feit dat de betreffende stukken zijn gericht aan [verdachte] , [bedrijf 3] en [bedrijf 1] . Van laatstgenoemde bedrijven is [verdachte] enig aandeelhouder en (middellijk) bestuurder. Op de brieven staat bovendien een paraaf/handtekening met de letter ‘B’ en de eerste voornaam van [verdachte] is [verdachte] . Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dan ook dat de aantekeningen op het in het pand Ambachtshof [huisnummer 2] aangetroffen notitievel van [verdachte] zijn. [verdachte] heeft overigens de mogelijkheid om dit te weerleggen voorbij laten gaan, nu hij niet heeft willen meewerken aan een vergelijkend handschriftonderzoek, ondanks het feit dat zijn verweer op het niet nader onderbouwde standpunt berust dat het niet zijn handschrift is. Dat de notitie een verplaatsbaar voorwerp is, zoals de verdediging heeft betoogd, moge zo zijn, maar dit neemt niet weg dat deze, met een vingerafdruk van [verdachte] en op een zeer specifieke plaats in het pand is aangetroffen, namelijk op de werkbank in de ruimte waar het productieproces plaatsvond. Ook de aantekeningen op het notitievel, die immers zien op de productie van xtc-pillen, passen precies bij de plaats waar deze notitie is aangetroffen. Nu het dossier geen enkel ander aanknopingspunt bevat dat een ander deze notitie daar heeft neergelegd, gaat de rechtbank aan het verweer van de verdediging op dit punt voorbij.
Daar komt bij dat uit de verklaring van [getuige 1] onmiskenbaar naar voren komt dat [verdachte] rond de ten laste gelegde periode betrokken was bij de productie van xtc-pillen, gelet op het feit dat hij de beschikking had over matrijzen, zijnde essentiële benodigdheden voor het productieproces, en overigens ook over gekleurde pillen met tekst.
Alhoewel de rechtbank niet precies kan vaststellen wanneer [verdachte] betrokken is geraakt bij de productie van xtc-pillen, is de rechtbank van oordeel dat hij in ieder geval vanaf juni 2014 hierbij betrokken is geweest. De rechtbank baseert zich hierbij op zijn betrokkenheid bij de eventuele huur van het pand, de conclusie van de LFO dat er sprake is van een professionele en grootschalige productieplaats en dat deze tabletteerplaats al langere tijd (maanden) in het pand op de Ambachtshof [huisnummer 2] was gevestigd, en de aantekening in de agenda waarbij (naar de rechtbank begrijpt) als datum waarop in ieder geval ‘gele RR’ en ‘oranje vis tabletten’ zijn geproduceerd, 17 juni 2016 staat vermeld. De rechtbank merkt nog op dat de aanduidingen in de agenda aansluiten bij de logo’s die in het pand zijn gezien, te weten Rolls Royce (RR) en Fish (vis).
De rechtbank is voorts van oordeel dat een professionele en grootschalige productieplaats als de onderhavige een nauwe en bewuste samenwerking met anderen veronderstelt, zowel in de opbouw als in het productieproces. Uit sporenonderzoek is ook naar voren gekomen dat er nog een onbekende man A in het pand is geweest. Daarnaast volgt uit de verklaring van [medeverdachte 4] dat er anderen betrokken zijn geweest bij het productieproces en dan met name bij het draaien van de xtc-pillen. Wie die anderen zijn geweest, heeft [medeverdachte 4] niet willen verklaren en op de vraag of hij weet of [verdachte] betrokken was bij de productie in het pand aan de Ambachtshof heeft hij zich op zijn verschoningsrecht beroepen. Anders dan de verdediging heeft betoogd, staat een dergelijke verklaring aan het vaststellen van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en anderen niet in de weg.
Uit de betrokkenheid van [verdachte] bij de productie in het pand aan de Ambachtshof [huisnummer 2] volgt dat hij ook verantwoordelijk kan worden gehouden voor de hoeveelheden MDMA (ongeveer 4.400 gram, rekening houdend met de brutogewichten) die in dit pand zijn aangetroffen (dagvaarding I, feit ,3 tweede cumulatief/alternatief). Hij heeft immers, samen met zijn mededaders, de aanmerkelijke kans voor lief genomen dat er nog verdovende middelen in het pand lagen. Er is daarom ten minste sprake van voorwaardelijk opzet.

4.Zaakdossier Lisse (dagvaarding I, feiten 1 en 2)

4.1
Inleiding
Op 5 juni 2015 is door de LFO een onderzoek ingesteld in een bedrijfsruimte, bestaande uit een begane grond en een eerste verdieping en gelegen op het adres Meer en Duin [huisnummer 1] te Lisse (hierna ook: het pand). In het pand zijn diverse goederen aangetroffen.
Op de begane grond stonden onder meer een betonmolen met daarin ongeveer 40 liter fijn lichtblauw poeder en een 60-liter kunststof bak met op de bodem 2 liter fijn groen poeder. Naast deze bak lag een gripzak met een halve liter blauwgekleurd bindmiddelpoeder. Op een stapel metalen stoelen lag een dikke laag blauw poeder en eronder een zelfde laag fluorgeel poeder.
Op de eerste verdieping stond een industriële Chinese rotatie tabletteermachine. In een emmer onder de tablettenuitlaat van deze machine bevonden zich 50 blauwe tabletten met het RR-logo (Rolls Royce). Verder stonden in deze ruimte een industriële Chinese V-mixer met een inhoud van ongeveer 20 liter en een industriële vacuümmachine. Ook lagen er diverse vacuümzakken, klein en groot, nieuw en gebruikt. In een magnetron zat een kunststof bakje met daarin resten groen poeder. In twee metalen dossierkasten lagen allerlei gereedschappen, gebruikte handschoenen, overalls en mondkapjes, hulp- en vulstoffen, kleurpoeders, tabletteerstempels met verschillende logo’s, een kunststof bak met poeder en een emmer met verschillende gekleurde poeders en verschillende tabletten met verschillende logo’s. De LFO heeft geconcludeerd dat de gehele bovenverdieping werd gebruikt ten behoeve van het professioneel vervaardigen van MDMA-tabletten op redelijk grote schaal. [21]
Een aantal poeders en diverse tabletten zijn nader onderzocht:
- de tabletten in de emmer (aangetroffen onder de tablettenuitlaat van de tabletteermachine, SIN:AADP8617NL) met een nettogewicht van 115 gram bleken MDMA te bevatten; [22]
- het poeder in de kunststof bak (aangetroffen in de dossierkast op de eerste verdieping van het pand, SIN:AADP8616NL) betrof 460 gram netto aan bruine kristallen en bleek MDMA te bevatten; [23]
- de tabletten in de emmer (aangetroffen in de dossierkast op de eerste verdieping van het pand) - te weten tabletten met het logo Tesla (SIN:AADP8612NL), tabletten met het logo RR (SIN:AADP8613NL) en diverse tabletten (SIN:AADP8615) - bleken MDMA te bevatten. [24]
Over het bovengenoemde, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, bestaat geen discussie. De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging in zoverre wettig en overtuigend kan worden bewezen en grondt dat oordeel op de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen waarnaar in de voetnoten wordt verwezen.
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag wat de betrokkenheid van [verdachte] bij de tabletteerinrichting in Lisse is geweest. Die vraag valt uiteen in twee onderdelen, namelijk of [verdachte] betrokken is geweest bij de productie van xtc-pillen in de periode van 1 januari 2015 tot en met 5 juni 2015 (dagvaarding I, feit 1) en of hij de in het pand aangetroffen verdovende middelen op 5 juni 2015 opzettelijk aanwezig heeft gehad (dagvaarding I, feit 2).
Voorts is op 5 juni 2015 [medeverdachte 2] aangehouden. In zijn auto is een grote hoeveelheid xtc-pillen aangetroffen. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of [verdachte] , al dan niet als medepleger, deze pillen op 5 juni 2015 opzettelijk aanwezig heeft gehad (dagvaarding I, feit 2).
4.2
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de bij dagvaarding I onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, waarbij [verdachte] als medepleger kan worden aangemerkt. De officieren van justitie hebben daartoe gewezen op de volgende feiten en omstandigheden:
  • de aanwezigheid van [verdachte] in Lisse in het pand aan Meer en Duin op verschillende tijdstippen vanaf 1 januari 2015 en het ontbreken van een aannemelijke verklaring over zijn aanwezigheid daar;
  • de sms’jes op 5 juni 2015 tussen [medeverdachte 2] en de telefoon met het [telefoonnummer 1] , welk nummer aan [verdachte] is te linken;
  • de omstandigheid dat [medeverdachte 2] , voordat hij naar Lisse ging en nadat hij in Lisse was geweest, bij [verdachte] is langsgegaan, verantwoording heeft afgelegd en toestemming heeft gevraagd om naar ‘Zuid’ te rijden;
  • de omstandigheid dat [medeverdachte 1] aan [verdachte] moest betalen voor de pillen die hij in Lisse had opgehaald;
  • de wetenschap dat [verdachte] eerder in Pijnacker ook al te maken heeft gehad met een MDMA-lab;
  • het bestellen van matrijzen om pillen te slaan bij [getuige 1] in november/december 2014.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van [verdachte] heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs en heeft daartoe het volgende aangevoerd. [verdachte] is meermalen in Lisse geweest, maar dit heeft niets te maken met een bezoek aan het aan drugsgerelateerde pand, maar alles met zijn liefdesleven. Hij heeft geen wetenschap van dit pand, is daar niet binnen geweest en dat is ook niet op de beelden te zien. In het pand zijn ook geen sporen aangetroffen die aan hem te relateren zijn, en er zijn geen tapgesprekken in het dossier opgenomen die wijzen op het vervaardigen van drugs. [verdachte] stelt geen gebruik te hebben gemaakt van het [telefoonnummer 1] . Er is ook niets aangetroffen in zijn woning dat in verband met dit nummer kan worden gebracht. De raadsvrouw concludeert dat [verdachte] niet als medepleger kan worden aangemerkt, noch van het vervaardigen van verdovende middelen noch van het opzettelijk aanwezig hebben daarvan in het pand. Ook heeft [verdachte] geen wetenschap gehad van de verdovende middelen in de auto van [medeverdachte 2] . Hij was niet eens thuis toen [medeverdachte 2] langskwam.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
20 mei 2015
Op de camerabeelden van de locatie Meer en Duin te Lisse van 20 mei 2015 is door de politie onder meer het volgende waargenomen. Om 8:42 uur parkeert een Volvo met het [kenteken 3] (hierna: de Volvo) aan de andere kant van het lage hek. Om 8:44 uur komen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] richting het pand aan Meer en Duin [huisnummer 1] lopen en gaan daar naar binnen. Om 10:15 uur is te zien dat [medeverdachte 2] in de Volvo stapt en wegrijdt. Om 11:50 uur komt de Volvo de hoek om en staat stil voor het laatste pand (hoekpand [huisnummer 1] ). Er stapt iemand uit, het portier blijft openstaan en er is beweging bij de kofferbak. Genoemde persoon stapt vervolgens weer in en rijdt weg. Om 11:53 uur loopt [medeverdachte 2] naar het laatste pand (nummer [huisnummer 1] ) en gaat naar binnen. Om 18:04 uur rijdt de Volvo langs de panden. [medeverdachte 1] zit op de passagiersstoel. [25]
23 mei 2015
Op de camerabeelden van de locatie Meer en Duin te Lisse van 23 mei 2015 is onder meer het volgende waargenomen. Om 8:12 uur komt een persoon aanlopen. Deze persoon loopt naar het hoekpand met nummer [huisnummer 1] en gaat daar naar binnen. Om 8:31 uur komt [medeverdachte 1] aanlopen. Ook hij loopt naar het hoekpand met nummer [huisnummer 1] . Aan de andere kant van het hek staat een grijze Alfa Romeo met het [kenteken 4] (hierna: de Alfa Romeo) geparkeerd. Om 10:29 uur komt een persoon in een spijkerbroek en donkere sweater met opdruk op de rug aanlopen over de rijbaan van Meer en Duin, komende vanaf het hoekpand met nummer [huisnummer 1] . Om 10:57 uur loopt een persoon naar het hoekpand met nummer [huisnummer 1] . Deze persoon staat hier een moment stil en gaat dan naar binnen. Om 14:49 uur komt [medeverdachte 1] aanlopen uit de richting van het pand (met nummer [huisnummer 1] ). Hij stapt in de Alfa Romeo en rijdt weg. Om 14:52 uur komt de Alfa Romeo de hoek om en staat stil voor het pand met nummer [huisnummer 1] . [medeverdachte 1] stapt uit en opent de kofferbak. Om 14:54 uur rijdt de Alfa Romeo weg. Een persoon loopt weg van het hoekpand met nummer [huisnummer 1] . [26]
Ter terechtzitting heeft de rechtbank de camerabeelden bekeken en het volgende waargenomen. Om 8:12 uur is een persoon met onder meer een kaal hoofd en een breed postuur te zien. Deze persoon loopt richting het huizenblok aan zijn rechterzijde (vanuit zijn looprichting bezien) , slaat aan het einde rechtsaf en verdwijnt uit beeld. Om 10:57 uur is dezelfde persoon te zien. Deze persoon loopt wederom richting het huizenblok aan zijn rechterzijde (vanuit zijn looprichting bezien), wijkt naar rechts uit, staat even stil, zet een grote stap, staat dan met beide benen naast elkaar en verdwijnt vervolgens uit beeld. Om 14:54 uur is te zien dat de Alfa Romeo voorbijrijdt en dat dezelfde persoon (met het kale hoofd en het brede postuur) daar loopt. [27]
4 juni 2015
Op de camerabeelden van de locatie Meer en Duin te Lisse van 4 juni 2015 is door de politie onder meer het volgende waargenomen. Om 13:29 uur loopt [medeverdachte 2] naar het hoekpand (met nummer [huisnummer 1] ). Hij gaat naar binnen. Om 19:17 uur loopt [medeverdachte 1] over Meer en Duin, komende vanuit de richting van het pand (met nummer [huisnummer 1] ). [28]
5 juni 2015
Op 5 juni 2015 hebben verbalisanten observaties uitgevoerd en daarbij de volgende waarnemingen en bevindingen gedaan: [29]
  • Om 9:36 uur stopt NN1 (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2] ), rijdend in een Volkswagen Bora met kenteken [kenteken 1] (hierna: de Bora), op een parkeerplaats aan [adres 3] te Nieuwerkerk aan den IJssel. Hij heeft een gevulde juten boodschappentas in zijn hand en wordt door [medeverdachte 3] binnengelaten in de woning aan [adres 3] .
  • Om 9:42 uur verlaat [medeverdachte 2] de woning. Hij heeft de gevulde juten tas in zijn hand en zet deze in de Bora.
  • Om 10:03 uur parkeert [medeverdachte 2] de Bora op de [adres 4] te Zoetermeer en gaat hij de woning aan de [adres 4] binnen.
  • Om 10:13 uur vertrekt [medeverdachte 2] in de Bora.
  • Om 10:35 uur parkeert [medeverdachte 2] de Bora op de Donge te Nieuwerkerk aan den IJssel. [medeverdachte 3] parkeert een Volkswagen Passat met het [kenteken 5] (hierna: de Passat) naast de Bora. [medeverdachte 3] gaat samen met [medeverdachte 2] een portiek aan de Donge binnen.
  • Om 10:44 uur verlaat [medeverdachte 2] het portiek. Hij heeft een gevulde blauwe Albert Heijn tas bij zich, zet deze tas in de Bora en vertrekt.
  • Om 11.32 uur parkeert [medeverdachte 2] de Bora op Meer en Duin te Lisse. Hij stapt uit met de gevulde juten tas en de gevulde Albert Heijn tas en gaat naar binnen in het pand aan de Meer en Duin [huisnummer 1] .
  • Om 14:09 uur parkeert NN2 (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] ) een Volkswagen Polo met het [kenteken 6] (hierna: de Polo) op het parkeerterrein van de Action aan Meer en Duin te Lisse. [medeverdachte 1] klopt aan bij het pand aan Meer en Duin [huisnummer 1] en wordt binnengelaten.
  • Om 15:04 uur staan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] buiten bij het pand aan Meer en Duin [huisnummer 1] . [medeverdachte 1] heeft een grote gevulde Action tas bij zich en zet deze in de kofferbak van de Polo. Daarna klopt hij zichzelf af. [medeverdachte 2] gaat het pand aan Meer en Duin [huisnummer 1] weer binnen. [medeverdachte 1] vertrekt in de Polo.
  • Tussen 15:32 en 15:42 uur gaat [medeverdachte 1] een portiek en een parkeergarage aan de J. van Zutphenstraat te Amsterdam in.
  • Om 15:47 uur wordt [medeverdachte 1] aangehouden.
  • Om 16:32 uur verlaat [medeverdachte 2] het pand aan Meer en Duin. Hij heeft twee gevulde tassen bij zich. Een volle Action tas wordt achterin de Bora gezet en een volle Albert Heijn tas wordt voorin de Bora gezet. [medeverdachte 2] vertrekt in de Bora.
  • Om 17:47 uur parkeert [medeverdachte 2] de Bora op de [adres 4] te Zoetermeer. Hij belt aan bij [adres 4] 45. Er wordt niet open gedaan. [medeverdachte 2] vertrekt in de Bora.
  • Om 18:18 uur parkeert [medeverdachte 2] de Bora naast de Passat van [medeverdachte 3] aan de [adres 5] te Capelle aan den IJssel. [medeverdachte 3] krijgt van [medeverdachte 2] een blauwe gevulde Albert Heijn tas en legt deze tas in de kofferbak van de Passat.
  • Om 18:35 uur vertrekt [medeverdachte 2] en wordt hij aangehouden.
  • Om 18:40 uur parkeert [medeverdachte 3] de Passat op het parkeerterrein van [adres 3] te Nieuwerkerk aan den IJssel en gaat hij de woning op [adres 3] binnen. Om 18:44 uur vertrekt hij in de Passat. Om 19:35 uur wordt hij langs de autosnelweg A27 te Maartensdijk aangehouden.
De voertuigen waarin [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] voor hun aanhouding reden zijn doorzocht.
In de Volkswagen Polo van [medeverdachte 1] is een bruine stoffen tas aangetroffen met daarin vijf vacuümzakken met groene pillen. Het totale nettogewicht bedroeg 1.980 gram. Onderzoek door het NFI heeft uitgewezen dat de pillen MDMA bevatten. Uitgaande van een gemiddeld gewicht per pil van 0,39 gram (zoals vastgesteld door het NFI) gaat het om ongeveer 5.000 pillen. [30]
In de Volkswagen Bora van [medeverdachte 2] zijn een Action bigshopper aangetroffen met daarin zes vacuümzakken met blauwe pillen en een rugtas met daarin één zak met blauwe pillen. Het totale nettogewicht bedroeg respectievelijk 8.549,8 en 360 gram. Onderzoek door het NFI heeft uitgewezen dat de pillen MDMA bevatten. Uitgaande van een gemiddeld gewicht per pil van 0,34 gram (zoals vastgesteld door het NFI) gaat het om ongeveer 25.000 en 1.000 pillen. [31]
In de Volkswagen van [medeverdachte 3] is een tas van Albert Heijn aangetroffen met daarin twee zakken met blauwe pillen. Het totale nettogewicht bedroeg 1.281 gram. Onderzoek door het NFI heeft uitgewezen dat de pillen MDMA bevatten. Uitgaande van een gemiddeld gewicht per pil van 0,34 à 0,35 gram (zoals vastgesteld door het NFI) gaat het om ongeveer 3.700 pillen. Daarnaast is er in een vak aan de achterzijde van de passagiersstoel een zak met blauw poeder, vermengd met een aantal blauwe pillen, aangetroffen. Het nettogewicht daarvan bedroeg 107 gram. Onderzoek door het NFI heeft uitgewezen dat dit poeder en deze pillen MDMA bevatten. [32]
Op 5 juni 2015 hebben [medeverdachte 3] (met het [telefoonnummer 2] en [medeverdachte 2] (met het [telefoonnummer 3] ) diverse gesprekken met elkaar gevoerd. [33] Een van deze gesprekken heeft de volgende inhoud:
(gesprek om 10:14 uur)
[medeverdachte 2] : Heb je ‘m?
[medeverdachte 3] : Ja, nog thuis. Hoe lang doe je erover?
[medeverdachte 2] : Ik rij nu weg. Ik heb wel echt mallen.
[medeverdachte 3] : Ja, dat is de bedoeling ook.
[medeverdachte 2] : Meng meteen ’t zondagse mee.
[medeverdachte 3] : Ja, die heb ik al de hele tijd in de auto.
[medeverdachte 2] : Oké, dat is goed. [34]
Op 5 juni 2015 zijn er sms-berichten uitgewisseld tussen de nummers [telefoonnummer 3] (in gebruik bij [medeverdachte 2] ), [telefoonnummer 1] (in gebruik bij [verdachte] ; de rechtbank bespreekt het verweer omtrent dit nummer hierna) en [telefoonnummer 4] (in gebruik bij [medeverdachte 1] ). Deze berichten hebben de volgende inhoud: [35]
  • 15:04 uur, [medeverdachte 2] aan [verdachte] : Hij heeft geen papier , na het weekend
  • 16:40 uur, [medeverdachte 2] aan [verdachte] : Ondeqweg
  • 16:40 uur: [verdachte] aan [medeverdachte 2] : Moet. Ik moet zo ook betalen.
  • 16:40 uur: [verdachte] aan [medeverdachte 2] : Mijn b b is kwijt. Geef dat even door.
  • 16:40 uur: [verdachte] aan [medeverdachte 2] : Rij je eers langs mij nu?
  • 16:40 uur: [verdachte] aan [medeverdachte 2] : hoe laat ben je bij mij?
  • 16:55 uur: [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] : [verdachte] is ze bb kwijt , moest ik doorgeven
  • 17:48 uur: [medeverdachte 2] aan [verdachte] : Breng ik het naar zuhd
  • 17:55 uur: [verdachte] aan [medeverdachte 2] : Kom eerst maar even langs.
  • 18:08 uur: [medeverdachte 2] aan [verdachte] : Pffdat was ik en je was er niet, Ik kom eraan
  • 18:08 uur: [verdachte] aan [medeverdachte 2] : Ik ben er. Moest even boodschap halen.
  • 18:27 uur: [verdachte] aan [medeverdachte 2] : Ben je er bijna? moet ook weer verder.
  • 18:30 uur: [medeverdachte 2] aan [verdachte] : Ik vertrek nu van moeders. Of morgen afspqeken . 010 heeft 25 En 020 , 20
  • 18:30 uur: [verdachte] aan [medeverdachte 2] : Heb je t af gegeven aan beiden
  • 18:31 uur: [medeverdachte 2] aan [verdachte] : Minder risico ook als ik nu gelhjk naar hem ga
  • 18:31 uur: [medeverdachte 2] aan [verdachte] : Moet nog naar zuid
  • 18:31 uur: [verdachte] aan [medeverdachte 2] : Ok. Doen. Niet gaan feesten. Morgen om 11 uur gaan we trainen.
  • 18:33 uur: [medeverdachte 2] aan [verdachte] : Oke , ik ben r, bel jij zuid dat ik er over 20 min ben , ik heb ze nr niet.
In de telefoon met het nummer [telefoonnummer 5] , in gebruik bij [medeverdachte 1] , zijn WhatsApp berichten tussen [medeverdachte 1] en “ [verdachte] ” aangetroffen, gedateerd op 5 juni 2015. “ [verdachte] ” stond in de telefoon opgeslagen met het telefoonnummer [telefoonnummer 6] , in gebruik bij [verdachte] . De inhoud van de berichten is als volgt: [36]
  • [verdachte] : Dit zijn toch geen afspraken. Je zet mij op de zoveelste plek. Ik moet ook m’n verplichtingen nakomen.
  • [medeverdachte 1] : Ff op andere.
  • [verdachte] : Die is zoek. Maar je bezorgt me problemen hierdoor. Eerst op elke cent en dan gewoon later betalen. Zonder communicatie. Waar je zelf zo over valt.
  • [medeverdachte 1] : Zoek ff. Want kan nie zo.
  • [verdachte] : Wanneer kun je afspreken?
Pand Meer en Duin [huisnummer 1] te Lisse
Het pand Meer en Duin [huisnummer 1] is met ingang van 1 november 2013 verhuurd aan [getuige 4] . [37] [getuige 4] heeft op 27 juli 2015 verklaard dat hij in december 2014 of januari 2015 uit het pand is weggegaan en dat hij het pand daarna, in elk geval vanaf januari (2015), heeft onderverhuurd. [38]
Zendmasten [verdachte]
Er is onderzoek gedaan naar de historische gegevens van de telefoonnummers die bij [verdachte] in gebruik zijn geweest, te weten [telefoonnummer 1] , [telefoonnummer 6] en [telefoonnummer 7] . Over de nummers [telefoonnummer 6] en [telefoonnummer 7] heeft [verdachte] verklaard dat hij deze nummers gebruikte. [39] Het verweer ten aanzien van het [telefoonnummer 1] bespreekt de rechtbank hierna. Hieruit volgt dat de telefoonnummers op verschillende dagen in Lisse een zendmast hebben aangestraald, te weten op 23, 27 en 30 december 2014, 18 januari 2015, 1, 7, 9, 10, 12, 18 en 19 februari 2015, 7 maart 2015, 19 en 27 april 2015 en 23 mei 2015. Op een groot aantal van die dagen werd een zendmast aangestraald die het pand Meer en Duin [huisnummer 1] in het zendbereik heeft. [40]
Sporenonderzoek
In het pand Meer en Duin [huisnummer 1] is een paar handschoenen in beslag genomen. Op de linkerhandschoen zaten blauwe poederresten welke MDMA bleken te bevatten. Tevens is de binnenzijde van de linkerhandschoen bemonsterd. Daaruit is een DNA-profiel naar voren gekomen dat matcht met het DNA-profiel van [medeverdachte 2] . [41]
Tevens zijn er sporen aangetroffen met andere DNA-profielen. Zo matcht het DNA-profiel uit een bemonstering van een rietje uit een drinkpakje met het DNA-profiel van [betrokkene 1] en is er een DNA-profiel verkregen uit een bemonstering van een peuk welke matcht met een DNA-profiel van een onbekende man. [42]
Matrijzen
[getuige 1] heeft in gesprekken met de politie op 22 en 24 juni 2015 als volgt verklaard. Rond november/december 2014 werd hij benaderd door de eigenaar van [bedrijf 1] . Het betrof een blanke man van 35-40 jaar oud met een breed postuur, een kaal hoofd en deze man was ongeveer 1.90 meter lang. De man reed onder meer in een zwarte Bentley. In het begin had [bedrijf 1] twee eigenaren. [getuige 1] is meegegaan naar het bedrijf van deze man. De man overhandigde hem twee matrijzen met een Bentley-logo en vroeg hem of hij 22 of 24 matrijzen kon maken. Ook liet de man hem vijf of zes verschillende pillen zien. [getuige 1] heeft de twee matrijzen overhandigd aan de politie. [43]
Uit onderzoek is gebleken dat [verdachte] van 18 februari 2014 tot en met 7 maart 2014 de tenaamgestelde was van een zwarte Bentley GT met het [kenteken 2] en dat vanaf 7 maart 2014 [bedrijf 1] de tenaamgestelde van deze auto was. [44] [bedrijf 3] is sinds 15 juli 2013 enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] [45] [verdachte] is sinds 15 juli 2013 enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 3] [46] [verdachte] heeft verklaard dat hij in een Bentley rond reed. [47]
[getuige 3] heeft verklaard dat hij van 2013 tot en met juni 2014 als operationeel bedrijfsleider bij [bedrijf 1] heeft gewerkt. [48]
Bewijsoverwegingen
Telefoonnummer [telefoonnummer 1]
[verdachte] heeft betwist dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] bij hem in gebruik was. De rechtbank overweegt als volgt.
Ten eerste ziet de rechtbank een verband tussen de sms-berichten met [medeverdachte 2] en bevindingen uit de observatie. Door het observatieteam is gezien dat [medeverdachte 2] op 5 juni 2015 om 17:47 uur aanbelt bij de woning van [verdachte] , maar dat er niet wordt opengedaan. Om 18:08 uur laat [medeverdachte 2] aan de gebruiker van het [telefoonnummer 1] weten dat hij was langsgegaan, maar dat deze persoon er niet was. De gebruiker van het [telefoonnummer 1] bevestigt dit, hij was boodschappen doen.
Ten tweede is door de politie onderzoek gedaan naar de gebruiker van het [telefoonnummer 1] . Daarin wordt geconcludeerd dat de meest aangestraalde zendmast de woning van [verdachte] binnen zijn zendbereik heeft, dat het nummer ook de zendmast aan de Ambachtsweg te Pijnacker (alwaar het bedrijfspand van [verdachte] is gelegen) aanstraalt, dat de zendmastgegeven van het nummer overeenkomen met de zendmastgegevens van een ander nummer dat bij [verdachte] in gebruik is en dat het nummer voor het laatst werd gebruikt kort voor de aanhouding van [verdachte] . [49]
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [verdachte] de gebruiker van het [telefoonnummer 1] is geweest. Dat er geen telefoon met dit nummer of iets anders dat met deze telefoon in verband is te brengen in de woning van [verdachte] is aangetroffen, doet hieraan niet af.
Camerabeelden 23 mei 2015
Wat de camerabeelden van 23 mei 2015 betreft, stelt de rechtbank vast dat hierop is te zien dat [verdachte] op die dag het pand aan Meer en Duin [huisnummer 1] binnengaat. De politie heeft [verdachte] herkend [50] en de rechtbank heeft, gezien de bewegende beelden, geen reden om aan deze herkenning te twijfelen, zeker nu ook de telefoons van [verdachte] die dag een zendmast in Lisse hebben aangestraald; een aantal keren betrof dit een zendmast die het pand Meer en Duin [huisnummer 1] in het zendbereik heeft. Voorts leidt de rechtbank uit de bewegingen van [verdachte] om 10:57 uur af dat hij niet om de hoek is gelopen - dan zou een vloeiende looplijn voor de hand hebben gelegen - maar door de deur, die net voor de hoek en achter een muur is gelegen (Zaakdossier Lisse, p. 48), het pand is binnengegaan. Gegeven deze vaststelling gaat de rechtbank voorbij aan de verklaring van [verdachte] dat hij (enkel) in Lisse was in verband met een afspraak met een minnares, temeer nu hij (kennelijk leugenachtig) ter terechtzitting van 20 april 2016 heeft verklaard dat hij nooit in een pand aan het Meer en Duin in Lisse is geweest.
Betrokkenheid [verdachte] bij de tabletteerinrichting
Ten aanzien van de betrokkenheid van [verdachte] bij de tabletteerinrichting neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
A. De aanwezigheid van [verdachte] in het pand op 23 mei 2015
De rechtbank stelt vast [verdachte] van 8:12 uur tot 14:54 uur in en rond het pand is geweest. Het pand was ingericht als professionele tabletteerinrichting. Daaruit volgt niet alleen dat [verdachte] wist dat dit pand als zodanig in gebruik was, maar ook dat hij hierbij betrokken moet zijn geweest, gelet op de lange duur die de verdachte in en rond het pand heeft verbleven en het ontbreken van een aannemelijke verklaring daarvoor.
B. De aanwezigheid van [verdachte] in Lisse vanaf 23 december 2014
[verdachte] is, blijkens de zendmastgegevens, op vijftien dagen in Lisse geweest. De eerste keer was op 23 december 2014. Dat sluit aan bij de verklaring van [getuige 4] dat hij in die periode uit het pand is weggegaan en het pand heeft onderverhuurd. Ook de LFO heeft geconcludeerd, gelet op de verscheidenheid aan gebruikte kleuren poeders en de dikke laag poeders in de gehele ruimte, dat de tabletteerinrichting waarschijnlijk al geruime tijd in gebruik was. [51]
C. De contacten van [verdachte] met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 2] direct betrokken is geweest bij het productieproces, gelet op de aangetroffen handschoenen en het feit dat hij meermalen in het pand is geweest. Uit de sms-berichten van vrijdag 5 juni 2015 leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 2] in nauw contact staat met [verdachte] en door hem wordt aangestuurd.
[medeverdachte 2] sms’t om 15:04 uur, op het moment dat [medeverdachte 1] bij het pand vertrekt, dat “hij” geen papier heeft en dat het na het weekend wordt. De rechtbank begrijpt, mede in het licht van de WhatsApp berichten tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] van die dag, dat het gaat over [medeverdachte 1] die geen geld heeft. [verdachte] heeft verklaard dat deze WhatsApp berichten mogelijk een zakelijke achtergrond hadden, omdat [medeverdachte 1] fitneste bij zijn bedrijf [bedrijf 2] . Dit is echter niet aannemelijk geworden. De rechtbank acht het echter, ook gelet op de afhoudende reactie van [medeverdachte 1] , veel aannemelijker dat [medeverdachte 1] geld aan [verdachte] moest betalen voor de pillen die hij in Lisse had opgehaald.
Om 16:40 uur laat [medeverdachte 2] weten dat hij onderweg is, hetgeen overeenkomt met de observatie dat hij kort daarvoor is vertrokken uit Lisse. [medeverdachte 2] heeft op dat moment een grote hoeveelheid pillen in zijn auto. [medeverdachte 2] gaat vervolgens bij [verdachte] langs, maar deze is niet thuis. [medeverdachte 2] laat weten dat hij het naar “Zuid” gaat brengen en dat “010” “25” heeft. De rechtbank begrijpt dat [medeverdachte 2] 25.000 pillen (aangetroffen in zijn auto) naar Rotterdam-Zuid (010) wil brengen. [verdachte] is hierbij actief betrokken. Hij vraagt of [medeverdachte 2] het al heeft afgegeven. Als [medeverdachte 2] zegt dat hij dat nog moet doen, zegt [verdachte] “Ok. Doen”. Ten slotte vraagt [medeverdachte 2] aan [verdachte] of deze “Zuid” wil bellen, omdat [medeverdachte 2] het nummer niet heeft.
Ook in de ochtend is [medeverdachte 2] al bij [verdachte] langs geweest. Het observatieteam heeft niet waargenomen wat er bij deze ontmoeting is gebeurd. De rechtbank acht het wel opvallend dat [medeverdachte 2] , direct nadat hij bij [verdachte] is vertrokken, aan [medeverdachte 3] laat weten dat hij wegrijdt en dat hij ‘wel echt mallen’ heeft.
D. De matrijzen
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] in november/december 2014 [getuige 1] heeft benaderd om matrijzen te maken en hem bij die gelegenheid twee matrijzen heeft overhandigd. Daartoe overweegt de rechtbank dat het door [getuige 1] opgegeven signalement past bij dat van [verdachte] en dat er in november/december 2014 geen twijfel over kon bestaan wie de eigenaar van [bedrijf 1] was, aangezien [getuige 3] al in juni 2014 was gestopt met zijn werkzaamheden. Hieruit volgt dat [verdachte] eind 2014 de beschikking had over matrijzen en op zoek was naar meer matrijzen. Dat past in het beeld dat [verdachte] kort voor de ten laste gelegde periode bezig was met (de voorbereiding van) de productie van xtc-pillen.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] als medepleger bij de tabletteerinrichting in Lisse kan worden aangemerkt (dagvaarding I, feit 1). Er is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en [medeverdachte 2] , van wie vast staat dat hij direct bij het productieproces betrokken is geweest. Daarnaast is duidelijk dat er ook andere mensen in het pand zijn geweest. De bijdrage van [verdachte] is van voldoende gewicht. Hij is ter plaatse geweest, hij heeft zich bemoeid met de aflevering van de pillen die net geproduceerd waren en hij heeft zijn geld opgeëist bij [medeverdachte 1] , die als koerier fungeerde.
Uit de bewezenverklaring van dit feit volgt dat [verdachte] ook verantwoordelijk kan worden gehouden voor de hoeveelheden MDMA die in het pand zijn aangetroffen (dagvaarding I, feit 2).
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat [verdachte] voor de aanwezigheid van de xtc-pillen in de auto van [medeverdachte 2] verantwoordelijk kan worden gehouden (dagvaarding I, feit 2). Uit de sms-berichten tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] volgt dat [verdachte] wist van de pillen in de auto van [medeverdachte 2] en dat hij [medeverdachte 2] instructies over de aflevering van de pillen gaf. Daarmee is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] ten aanzien van het aanwezig hebben van deze pillen.

5.Zaakdossier witwassen (dagvaarding II, feit 1 eerste en tweede

cumulatief/alternatief)

5.1
Inleiding
Op 15 juli 2013 zijn de besloten vennootschappen [bedrijf 3] , [bedrijf 1] en [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 3] , [bedrijf 1] en [bedrijf 2] ) opgericht. Sinds de datum van oprichting is [verdachte] bestuurder (functie: directeur) en enig aandeelhouder van [bedrijf 3] . [bedrijf 3] is, ook sinds 15 juli 2013, bestuurder en enig aandeelhouder van zowel [bedrijf 1] als [bedrijf 2] . De bedrijfsomschrijvingen van deze drie vennootschappen luiden als volgt:
- [bedrijf 3] : beheerwerkzaamheden;
- [bedrijf 1] : handel in en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s; import, export en detailhandel in tweedehands automobielen;
- [bedrijf 2] : fitnesscentrum met name gericht op, doch niet beperkt tot, persoonlijke training. [52]
Op naam van [verdachte] en de drie vennootschappen zijn de volgende bankrekeningen geopend:
- [verdachte] : [rekeningnummer 1] ;
- [bedrijf 3] : [rekeningnummer 2] ;
- [bedrijf 1] : [rekeningnummer 3] ;
- [bedrijf 2] : [rekeningnummer 4] .
Voor elk van deze bankrekeningen is een bankpas uitgegeven en deze bankpassen zijn alle op naam gesteld van [verdachte] . [53]
[verdachte] heeft verklaard dat hij als enige verantwoordelijk en aansprakelijk is als het gaat om het reilen en zeilen binnen de drie hiervoor genoemde besloten vennootschappen. [54] Hij heeft erkend dat de administratie niet op orde was. [55]
[verdachte] is sinds 15 september 2014 eigenaar van een woning in Spanje. [56]
De verdenking die op [verdachte] rust is dat hij zich in de periode van 1 januari 2013 tot en met 5 juni 2015, in verschillende hoedanigheden, te weten als privépersoon, als werknemer (te weten directeur) van een drietal besloten vennootschappen (dit betreft het eerste cumulatief/alternatief van feit 1) en als feitelijke leidinggever van die vennootschappen (dit betreft het tweede cumulatief/alternatief van feit 1), schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen.
De tenlastelegging is, wat betreft het eerste cumulatief/alternatief, opgebouwd uit vijf onderdelen (gedachtestreepjes). Drie van die vijf onderdelen komen, in exact dezelfde vorm, terug in het tweede cumulatief/alternatief van feit 1.
Over het bovengenoemde, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, bestaat geen discussie. De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging in zoverre wettig en overtuigend kan worden bewezen en grondt dat oordeel op de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen waarnaar in de voetnoten wordt verwezen.
5.2
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde, met uitzondering, zo begrijpt de rechtbank, van het onderdeel ‘motoren en/of quads’ (dat zowel voorkomt in de gedachtestreepjes behorend bij feit 1, eerste cumulatief/alternatief, als in de gedachtestreepjes behorend bij feit 1, tweede cumulatief/alternatief) bewezen kan worden verklaard.
5.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van [verdachte] heeft betoogd dat [verdachte] van hetgeen hem ten laste is gelegd moet worden vrijgesproken. Meer in het bijzonder is daartoe naar voren gebracht dat in het dossier geen bewijs kan worden gevonden voor de conclusie dat hetgeen is geïnvesteerd in de besloten vennootschappen bij de start daarvan, de geldstromen over de bankrekeningen op naam van [verdachte] en de drie vennootschappen en de gelden waarmee de aankoop van de woning in Spanje is gefinancierd, een criminele herkomst hebben.
5.4
Het oordeel van de rechtbank
5.4.1
Juridisch kader witwassen
Bij de beoordeling van het ten laste gelegde stelt de rechtbank het volgende voorop. Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan in een geval waarin geen direct bewijs voor inkomsten uit brondelicten aanwezig is (en een dergelijke situatie doet zich hier voor [57] ), het in de tenlastelegging opgenomen onderdeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
De toetsing door de rechter dient daarbij de volgende stappen te doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of zich feiten en omstandigheden voordoen die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zulks zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het in de tenlastelegging genoemde voorwerp. Een dergelijke verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat een criminele herkomst dus als enige aanvaardbare verklaring kan gelden (o.a. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787 (Air Holland) en HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:94).
Het betoog van de raadsvrouw van [verdachte] dat duidelijk moet zijn welk misdrijf of welke misdrijven [verdachte] in de ten laste gelegde periode zou hebben gepleegd, faalt, gelet op het voorgaande.
De rechtbank zal het verwijt dat aan [verdachte] wordt gemaakt aan de hand van het hiervoor geschetste toetsingskader beoordelen.
5.4.2
Feit 1, eerste cumulatief/alternatief
Hetgeen in de tenlastelegging wordt vermeld betreft - met uitzondering van de woning, de auto’s, motoren en quads en de fitnessapparaten - geldstromen over de hiervoor onder 5.1 vermelde bankrekeningen. De rechtbank gaat er, gelet op de tenaamstelling van de diverse bankpassen en nu [verdachte] niet anders heeft verklaard, van uit dat al deze transacties door [verdachte] zijn verricht. [58]
5.4.2.1 [bedrijf 1] (derde gedachtestreepje)
Op 14 juni 2013 is er op de bankrekening van [bedrijf 1] een bedrag van € 10.000,-- in contanten gestort. [59]
In de administratie van [bedrijf 1] is een op naam van [bedrijf 1] gestelde factuur aangetroffen betreffende de verkoop op 17 juli 2013 van een Audi A3 met [kenteken 7] . Uit gegevens van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) bleek dat deze auto tot en met 3 juli 2013 op naam stond van [bedrijf 4] [getuige 5] , eigenaar van dat bedrijf, heeft verklaard dat hij de bewuste Audi A3 voor een bedrag van € 10.900,-- aan [bedrijf 1] heeft verkocht, met als factuurdatum 5 juli 2013. Genoemd bedrag is, aldus ook [getuige 5] , in contanten betaald. [60]
Gelet op de data waarop de storting van het contante bedrag en de aankoop van de Audi A3 hebben plaatsvonden, en nu [verdachte] niet anders heeft verklaard, gaat de rechtbank ervan uit dat rond de oprichting van [bedrijf 1] een startkapitaal in contanten van € 20.900,-- voorhanden was.
Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met het voorhanden hebben van grote bedragen contant geld.
Hierbij komt dat uit gegevens van de Belastingdienst naar voren is gekomen dat [verdachte] in de jaren voorafgaand aan de oprichting van [bedrijf 1] een gering inkomen genoot. Ook als bij dit inkomen de inkomsten van zijn partner [betrokkene 2] worden gevoegd, gaat het totaal van de inkomsten de grens van het modaal niveau niet over. Ook de spaartegoeden van [verdachte] waren in de relevante periode gering. Gevoegd bij het gegeven dat [verdachte] en [betrokkene 2] in die periode vier kinderen hadden die zij moesten onderhouden en een woning bewoonden ter waarde van € 235.000,-- en gefinancierd met een hypothecaire geldlening [61] , moet de conclusie zijn dat genoemde inkomsten en spaartegoeden geen ruimte boden om daarmee méér te doen dan het betalen van kosten van levensonderhoud en het voldoen van de vaste lasten. In ieder geval kunnen die inkomsten en dat vermogen het voorhanden hebben van een contant bedrag van € 20.900,-- in juni/juli 2013 niet rechtvaardigen. Gelet hierop is sprake van een vermoeden van witwassen.
[verdachte] heeft verklaard dat hij in de jaren voorafgaand aan de oprichting van [bedrijf 1] beschikte over contanten die hij verdiende met privé-activiteiten, zoals de in- en verkoop van auto’s en de verkoop van supplementen die worden gebruikt in de fitnessbranche. Hij heeft deze verklaring, die hij overigens pas heeft afgelegd ter terechtzitting van 30 augustus 2016, echter van geen enkele onderbouwing voorzien, zodat deze in het geheel niet kan worden geverifieerd.
Gelet op het voorgaande heeft [verdachte] naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden van de criminele herkomst van het startkapitaal van [bedrijf 1] onvoldoende ontzenuwd. De conclusie moet dan ook zijn dan het niet anders kan zijn dan dat dat kapitaal - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf afkomstig was en dat [verdachte] dat wist. In zoverre kan bewezenverklaring van het ten laste gelegde volgen.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, is de Audi A3 op 17 juli 2013 door [bedrijf 1] verkocht. De verkoopsom bedroeg, blijkens de hiervoor genoemde factuur, € 18.750,--. [62] Uit onderzoek is naar voren gekomen dat er in de periode vanaf de oprichting van [bedrijf 1] tot en met 5 juni 2015 circa 28 auto’s zijn verkocht door [bedrijf 1] . [63]
De rechtbank gaat er, met de officieren van justitie, van uit dat het besmette startkapitaal van [bedrijf 1] deze keten van verkopen van auto’s, aan welke verkopen de inkoop van die auto’s moet zijn voorafgegaan, heeft mogelijk gemaakt. Een en ander betekent dan ook dat van de auto’s die [bedrijf 1] in eigendom heeft gehad kan worden gezegd dat deze - middellijk - uit enig misdrijf afkomstig zijn en dus zijn witgewassen.
Voor dit oordeel vindt de rechtbank ook nog steun in de wijze waarop de verkoop van enkele van de auto’s die [bedrijf 1] in eigendom heeft gehad, is geadministreerd; een wijze van administreren die manipulatie van de omzetcijfers van [bedrijf 1] doet vermoeden. Zo zijn er met betrekking tot de verkoop van een Volkswagen GTI met [kenteken 8] in de administratie van [bedrijf 1] twee facturen aangetroffen, die, wat de verkoopprijs betreft, onderling van elkaar verschillen en die ook niet overeenkomen met de factuur die door de koper van die auto ( [medeverdachte 4] ) aan het onderzoeksteam van de politie is getoond. [64] Ook is in de administratie van [bedrijf 1] een factuur aangetroffen betreffende de verkoop van een auto met [kenteken 9] , terwijl dat kenteken, zo blijkt uit gegevens van de RDW, nooit op naam van de op die factuur genoemde koper ( [betrokkene 3] ) heeft gestaan en deze persoon ook zelf heeft verklaard nooit een auto bij [verdachte] te hebben gekocht. [65]
De rechtbank vindt voorts ook nog steun voor haar oordeel in de omstandigheid dat uit onderzoek is gebleken dat niet alle verkopen van auto’s die via [bedrijf 1] zijn gelopen, in de in- en verkoopadministratie van [bedrijf 1] zijn teruggevonden, dat enkele voertuigen uit de bedrijfsvoorraad na de aanhouding van [verdachte] en toen hij nog in voorlopige hechtenis zat op een andere naam zijn gesteld en dat enkele voertuigen die ten tijde van de aanhouding van [verdachte] nog op naam van [bedrijf 1] stonden, niet zijn aangetroffen [66]
Een en ander brengt mee dat ook het onderdeel ‘voertuigen (auto’s)’ in de tenlastelegging bewezen kan worden verklaard.
Met de officieren van justitie is de rechtbank van oordeel dat in het dossier geen bewijs kan worden gevonden voor het witwassen van andere voertuigen dan auto’s (te weten motoren en quads). Van dit onderdeel van de tenlastelegging zal de rechtbank [verdachte] dan ook vrijspreken.
5.4.2.2 [bedrijf 2] (vierde gedachtestreepje)
De rechtbank stelt voorop dat het in de tenlastelegging genoemde bedrag van € 70.324,12 kennelijk de optelsom vormt van twee bedragen, zijnde € 14.854,12 en € 55.470,--.
In de administratie van [bedrijf 2] is een kostenoverzicht aangetroffen betreffende het 3e kwartaal van 2013. In dit overzicht is opgenomen dat in dat kwartaal per kas een bedrag van in totaal € 14.854,12 is betaald voor de aanschaf van fitnessapparaten, een industriële ventilator, een muziekinstallatie en een koelkast. [67]
Dat er in die periode onder andere fitnessapparatuur is gekocht op naam van [bedrijf 2] , dat deze apparaten aan [bedrijf 2] zijn geleverd en dat er in contanten is afgerekend, volgt ook uit andere in de administratie van [bedrijf 2] aangetroffen bescheiden, uit de verklaringen van de in die administratie genoemde leveranciers van fitnessapparatuur en uit door hen uitgeleverde gegevens. Tijdens de doorzoeking in het bedrijfspand van [bedrijf 2] op 16 juni 2015 zijn ook diverse fitnessapparaten aangetroffen. [68]
Ook wat het bedrag van € 14.854,12 betreft rijst naar het oordeel van de rechtbank een vermoeden van witwassen. De rechtbank verwijst in dit verband naar hetgeen zij hiervoor onder het kopje ‘ [bedrijf 1] (derde gedachtestreepje)’ heeft overwogen over de relatie tussen contanten en diverse vormen van criminaliteit en over het (geringe) inkomen en vermogen van [verdachte] (en zijn partner) in de jaren voorafgaand aan de oprichting van [bedrijf 2] . Het vermoeden van witwassen wordt ook gevoed door de omstandigheid, hiervoor benoemd, dat kort vóór de aanschaf van de fitnessapparatuur ook al een startkapitaal van
€ 20.900,-- was ingebracht in [bedrijf 1] .
De verklaring die [verdachte] over de bedragen die rond de oprichting van [bedrijf 2] contant zijn uitgegeven heeft afgelegd, is gelijk aan de verklaring van [verdachte] die hiervoor onder het kopje ‘ [bedrijf 1] (derde gedachtestreepje)’ is weergegeven. Op die plaats heeft de rechtbank reeds overwogen dat die verklaring onvoldoende tegenwicht biedt tegen het gerezen vermoeden van witwassen.
Een en ander brengt de rechtbank tot de conclusie dat het bedrag van € 14.854,12
- onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf afkomstig is en dus is witgewassen. Met dit bedrag is - onder meer - fitnessapparatuur aangeschaft. Ook de fitnessapparatuur kan dus worden aangemerkt als - middellijk - van enig misdrijf afkomstig.
Ter beoordeling resteren dan, wat [bedrijf 2] betreft, de contanten die in de periode van 19 september 2013 tot en met 31 mei 2015 op de bankrekening van [bedrijf 2] zijn overgemaakt. Het gaat daarbij om een totaalbedrag van € 55.470,--. Het aantal stortingen bedraagt 20. [69]
Hetgeen hiervoor is geoordeeld met betrekking tot het contant in [bedrijf 2] ingebrachte bedrag van € 14.854,12 geldt ook hier; er rijst, ook gezien de omvang het bedrag waar het om gaat, een vermoeden van witwassen. Bij de reeds hiervoor genoemde feiten en omstandigheden die dat vermoeden staven, komt hier in dit geval bij dat [bedrijf 2] een verliesgevend bedrijf was; in het derde en vierde kwartaal van 2013 bedroeg de omzet, volgens gegevens van de Belastingdienst (betreffende de aangifte omzetbelasting), € 28.667,--, in 2014 € 14.731,-- en in het eerste en tweede kwartaal van 2015 € 19.950,--, terwijl de totale kosten over die drie (gedeeltes van) jaren in totaal € 178.110,-- bedroegen. [70] Van belang is verder dat ook [bedrijf 1] , hetgeen verdachte ter terechtzitting van 30 augustus 2016 heeft beaamd [71] , in de jaren 2013, 2014 en 2015 verlies leed, zodat de herkomst van de contante stortingen ook niet in de bedrijfsvoering van [bedrijf 1] kan worden gevonden.
[verdachte] heeft een aantal verklaringen voor de contante stortingen gegeven:
- in de jaren voorafgaand aan de oprichting van [bedrijf 2] beschikte hij over contanten die hij verdiende met privé-activiteiten, zoals de in- en verkoop van auto’s en de verkoop van supplementen die worden gebruikt in de fitness-branche;
- een groot aantal klanten van de fitnessschool betaalde de contributie of bijdragen voor fitnesslessen in contanten;
- hij heeft contant geld gegenereerd met zogenaamde ‘bitcoin-miners’. [72]
Wat betreft het eerste onderdeel van de verklaring van [verdachte] verwijst de rechtbank naar hetgeen zij daarover hiervoor heeft overwogen.
Ter staving van het tweede onderdeel van zijn verklaring heeft de raadsvrouw van [verdachte] een berekening overgelegd (vervat in haar pleitnotitie). Deze berekening is echter zeer algemeen van aard en weinig concreet, laat staan, nu iedere onderbouwing ontbreekt, verifieerbaar.
Voor zover [verdachte] nog heeft bedoeld te betogen (hetgeen tijdens de pro-formazitting van 10 februari 2016 naar voren is gebracht) dat meer details omtrent genoemde berekening zijn terug te vinden in een kasboek van [bedrijf 2] dat niet is onderzocht door het onderzoeksteam van de politie, overweegt de rechtbank als volgt. Het onderzoeksteam van de politie heeft naar aanleiding van hetgeen [verdachte] omtrent genoemd kasboek naar voren heeft gebracht, nogmaals bekeken wat tijdens de doorzoeking van het bedrijfspand van [bedrijf 2] precies in beslag is genomen. Hieruit is naar voren gekomen dat aldaar één kasboek van (vermoedelijk) [bedrijf 2] is aangetroffen en dat dit het kasboek is waarover reeds een proces-verbaal was opgemaakt (dat zich al langere tijd in het dossier bevond) (Algemeen Dossier aanvulling witwassen 1, p. 6). De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze mededelingen van het onderzoeksteam te twijfelen, waarbij ook nog van belang is dat [verdachte] niet heeft aangegeven waar het door hem bedoelde kasboek zich dan zou bevinden.
Naar aanleiding van de verklaring van [verdachte] over de bitcoin-miners heeft het onderzoeksteam van de politie nader onderzoek gedaan. Uit dit onderzoek is, kort gezegd, naar voren gekomen dat de bitcoin-miners zijn aangeschaft in februari en in maart 2014 (Algemeen Dossier aanvulling witwassen 1, p. 191). Eventuele opbrengsten die met die bitcoin-miners zijn gegenereerd kunnen dus geen verklaring vormen voor de contante stortingen die voor het moment van aanschaf van die apparaten zijn gedaan. Voorts heeft het onderzoeksteam berekend of de inzet van de bitcoin-miners iets kan hebben opgeleverd; uit die berekening komt naar voren dat, mede gezien de (aanzienlijke) kosten die gemoeid zijn met het van stroom voorzien van de bitcoin-miners, de miners vanaf augustus 2014 al niet meer rendabel zijn geweest (Algemeen Dossier aanvulling witwassen 1, p. 201-202). [verdachte] heeft tegen deze berekening op de zitting van 30 augustus 2016 niet meer ingebracht dan dat deze niet klopt.
Ook voor de contante geldstroom geldt dus dat [verdachte] tegen het vermoeden dat dit geld van enig misdrijf afkomstig is, onvoldoende heeft ingebracht.
Uit de analyse van de bankrekening van [bedrijf 2] komt ten slotte naar voren dat al het geld dat op die rekening binnenkwam, ook telkens weer werd uitgegeven. [73]
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat bewezen kan worden dat [verdachte] fitnessapparaten en geldbedragen (te weten een bedrag van € 70.324,12 aan contante stortingen en uitgaven) van [bedrijf 2] heeft witgewassen.
5.4.2.3 [bedrijf 3] (vijfde gedachtestreepje)
Hiervoor is reeds geoordeeld dat het startkapitaal van [bedrijf 1] van enig misdrijf afkomstig is. Geoordeeld is dat hetzelfde geldt voor de auto’s die eigendom zijn geweest van [bedrijf 1] . De rechtbank sluit niet uit dat in het kader van de bedrijfsvoering van [bedrijf 1] ook inkomsten zijn gegenereerd die een legale bron van herkomst hebben (zo werden er, zo neemt de rechtbank aan, ook auto’s gerepareerd, onderhouden en gekeurd) en waarmee de inkoop van auto’s gedeeltelijk is bekostigd, echter door het ontbreken van een deugdelijke administratie zijn de geïnvesteerde en gegenereerde gelden niet meer te individualiseren. De niet-verklaarde illegale geldstromen staan bovendien niet in verhouding tot de mogelijk legale inkomsten. Een en ander voert tot de slotsom dat alle geldstromen op de bankrekening van [bedrijf 1] en daarmee de gehele bedrijfsvoering moet worden aangemerkt als middellijk uit enig misdrijf afkomstig (vgl. o.a. HR 23 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN0578).
De rechtbank heeft hiervoor voorts geoordeeld dat de fitnessapparaten die op naam van [bedrijf 2] zijn aangeschaft van enig misdrijf afkomstig zijn. Alle inkomsten die zijn gegenereerd door mensen gebruik te laten maken van die fitnessapparaten, zijn daarmee ook - middellijk - van enig misdrijf afkomstig. Bovendien heeft de rechtbank hiervoor geoordeeld dat ook een aanzienlijk bedrag aan contante stortingen op en contante uitgaven van de bankrekening van [bedrijf 2] als van enig misdrijf afkomstig moet worden aangemerkt. Nu het fitnessen de corebusiness van [bedrijf 2] vormt en voorts een deugdelijke administratie ontbreekt, valt de herkomst van iedere afzonderlijke transactie niet meer vast te stellen en moet ook wat betreft [bedrijf 2] de slotsom zijn dat alle geldstromen op haar bankrekening en daarmee de gehele bedrijfsvoering - middellijk - van enig misdrijf afkomstig is.
Een en ander betekent dat de gelden die vanaf de bankrekening van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] zijn overgemaakt op de bankrekening van [bedrijf 3] ook - middellijk - uit enig misdrijf afkomstig zijn. Dit betreft een bedrag van € 32.912,-- aan huurpenningen en een bedrag van € 36.200, aan management fee.
De huurpenningen, telkens een bedrag van € 2.057,--, zijn overgemaakt op respectievelijk 18 oktober 2013 (twee overboekingen), 20 november 2013 (drie overboekingen), 16 december 2013, 28 januari 2014, 29 januari 2014, 31 januari 2014, 11 februari 2014, 14 februari 2014, 17 februari 2014, 2 april 2014, 16 april 2014 en 26 mei 2014 (twee overboekingen).
De management fees zijn overgemaakt op 18 april 2014 (een bedrag van € 10.000,--), op 27 mei 2014 (eenmaal een bedrag van € 1.000,-- en eenmaal een bedrag van € 2.000,--), op 28 augustus 2014 (een bedrag van € 10.000,--), op 30 augustus 2014 (een bedrag van € 5.700,--) en op 12 september 2014 (een bedrag van € 7.500,--).
Vanaf de bankrekening van [bedrijf 3] zijn verder de volgende overboekingen gedaan:
- op de privé-bankrekening van [verdachte] , telkens onder vermelding van ‘salaris’: op 6 november 2013 een bedrag van € 1.500,--, op 20 november 2013 een bedrag van € 3.000,--, op 16 december 2013 een bedrag van € 1.000,--, op 28 januari 2014 een bedrag van
€ 1.500,--, op 12 februari 2014 een bedrag van € 1.500,--, op 23 februari 2014 een bedrag van € 1.500,--, op 2 april 2014 een bedrag van € 1.500,--, op 27 april 2014 een bedrag van
€ 6.000,--, op 27 mei 2014 een bedrag van € 6.000,--, op 24 april 2015 een bedrag van
€ 4.500,-- en op 26 april 2015 een bedrag van € 250,-- (totaal: € 28.250,--);
- op een Spaanse bankrekening op naam van [verdachte] , telkens onder vermelding van ‘dividend’: op 28 augustus 2014 een bedrag van € 10.000,--, op 30 augustus 2014 een bedrag van € 5.700,-- en op 12 september 2014 een bedrag van € 7.550 ,-- (totaal: € 23.250,--). [74]
Wanneer de op de bankrekening van [bedrijf 3] overgemaakte huurpenningen en management fees bekeken worden in relatie met het vanaf die bankrekening op bankrekeningen van [verdachte] overgemaakte salaris en dividend, moet de conclusie zijn dat het grootste deel van de overboekingen naar de bankrekeningen van [verdachte] alleen kon worden uitgevoerd omdat op de bankrekening van [bedrijf 3] op die momenten reeds substantiële bedragen aan huurpenningen en management fees aanwezig waren.
Hiervoor is reeds geoordeeld dat de overgemaakte bedragen aan huurpenningen en management fee - middellijk - van enig misdrijf afkomstig zijn. Datzelfde kan dan dus, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, worden gezegd van de vanaf de bankrekening van [bedrijf 3] naar de bankrekeningen van [verdachte] overgemaakte bedragen.
Wat dan ter beoordeling resteert, is het op de tenlastelegging genoemde bedrag van
€ 12.758,53 aan contante stortingen en uitgaven. De contante stortingen op de bankrekening van [bedrijf 3] betreffen een bedrag van in totaal € 7.550,--. De stortingen zijn verricht in oktober 2014 (2 stortingen van € 950,-- en een storting van € 1.150,--) en in mei 2015 (een storting van € 5.450,--). [75] Het resterende bedrag betreft contante uitgaven, een bedrag van in totaal € 5.208,53, en is ontleend aan een in de administratie van [bedrijf 3] aangetroffen kostenoverzicht betreffende het derde kwartaal van 2013. Uit dit overzicht volgt dat de daarin opgesomde kosten zijn betaald per kas. Een kasadministratie is niet aangetroffen. [76]
Naar het oordeel van de rechtbank rijst, wat de contante stortingen betreft, net als bij de contante stortingen op de bankrekeningen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , het vermoeden van witwassen, gezien het inkomen en vermogen van [verdachte] (en zijn partner) en de resultaten die werden behaald binnen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . De rechtbank verwijst in dit verband naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen. Bij dit alles komt dat ook [bedrijf 3] , zo volgt uit gegevens die bij de Belastingdienst zijn opgevraagd, een verlieslijdende onderneming was. [77] Het vermoeden van witwassen heeft [verdachte] niet kunnen ontzenuwen; hij heeft voor deze stortingen geen goede verklaring gegeven.
Ook wat betreft de contante uitgaven mag, gelet op het moment waarop deze zijn gedaan (kort na de oprichting van [bedrijf 3] ), de omvang daarvan en het ontbreken van een kasadministratie, van [verdachte] verwacht worden dat hij hiervoor een verklaring aandraagt. Een dergelijke verklaring is echter uitgebleven.
Uit de analyse van de bankrekening van [bedrijf 3] komt ten slotte naar voren dat al het geld dat op die rekening binnenkwam, ook telkens weer werd uitgegeven. [78]
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] geldbedragen, te weten € 12.758,53 aan contante stortingen en uitgaven, € 32.912,-- aan huurinkomsten,
€ 36.200,-- aan uitbetaalde managementfee, 28.250,-- aan uitbetaald loon en € 23.250,-- aan dividenduitkering heeft witgewassen.
5.4.2.4 Bankrekeningen [verdachte] (tweede gedachtestreepje)
In dit onderdeel van de tenlastelegging gaat het om geldstromen over de hiervoor genoemde bankrekening op naam van [verdachte] en een, eveneens op zijn naam gestelde, Spaanse bankrekening. Het gaat om de volgende bedragen.
Wat betreft de Nederlandse bankrekening:
- een bedrag van in totaal € 79.140,-- aan contante stortingen in de periode van januari 2013 tot en met mei 2015;
- overboekingen van een bedrag van in totaal € 28.250,-- onder vermelding van ‘salaris’ vanaf de bankrekening van [bedrijf 3] in de periode van 6 november 2013 tot en met 26 april 2015 [79] [80] .
Wat betreft de Spaanse bankrekening:
- overboekingen van een bedrag van in totaal € 21.015,10 vanaf een bankrekening op naam van [betrokkene 2] op 23 juni 2014, 25 juni 2014, 5 augustus 2014, 21 augustus 2014 en 9 september 2014;
- overboekingen van een bedrag van in totaal € 24.450,-- vanaf de bankrekening van [bedrijf 3] in de periode van 24 juni 2014 tot en met 12 september 2014. [81] [82] De rechtbank stelt vast dat van voornoemd bedrag € 23.250,-- (in totaal) als omschrijving ‘Spanje (Dividend)’ heeft en dat er overgemaakte bedragen van € 500,-- en € 700,-- zijn die geen omschrijving hebben, anders dan ‘Overboeking Spanje’.
Als al deze bedragen worden opgeteld, resulteert dit in een bedrag van € 152.855,10. Dit verschilt € 50,-- van het op de tenlastelegging genoemde totaalbedrag.
Met betrekking tot de contante stortingen en de overboekingen vanaf de bankrekening van [betrokkene 2] overweegt de rechtbank als volgt. Ter terechtzitting van 30 augustus 2016 heeft [verdachte] verklaard dat deze overboekingen door hem zijn verricht. [83]
Ook wat deze stortingen en overboekingen betreft, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Deze stortingen en overboekingen laten zich immers, zeker als de omvang daarvan wordt bezien (ruim
€ 100.000,--), niet verklaren uit het inkomen en vermogen van [verdachte] (en zijn partner) en, voor zover het stortingen en overboekingen betreft die zijn gedaan na de oprichting van [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] , evenmin uit de resultaten van deze ondernemingen. Daarbij komt, zoals hiervoor is overwogen, dat in dezelfde periode ook aanzienlijke bedragen aan contanten zijn ingebracht in [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] . De rechtbank verwijst in dit verband naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen.
De verklaringen die [verdachte] voor de contante stortingen heeft gegeven, zijn hiervoor reeds besproken en niet afdoende bevonden. De rechtbank verwijst naar hetgeen onder 5.4.2.1 ( [bedrijf 1] ) en 5.4.2.2 ( [bedrijf 2] ) is overwogen.
Daarnaar gevraagd ter terechtzitting van 30 augustus 2016, heeft [verdachte] voor de overboekingen vanaf de bankrekening van [betrokkene 2] geen verklaring gegeven. Hij heeft zich beperkt tot een verklaring over de bestemming van de gelden. In dit verband acht de rechtbank ook nog van belang dat [betrokkene 2] , geconfronteerd met de overboekingen, heeft verklaard erg te schrikken van de bedragen waarom het gaat en voorts heeft zij verklaard dat [verdachte] , toen zij hierover met hem sprak, ‘niet echt’ op de overboekingen in ging. [84]
Wat betreft de overboekingen vanaf de bankrekening van [bedrijf 3] op de Nederlandse en de Spaanse bankrekening van [verdachte] moet, onder meer gelet op hetgeen hiervoor onder het kopje ‘ [bedrijf 3] (vijfde gedachtestreepje)’ is overwogen, worden geoordeeld dat deze bedragen - middellijk - uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Uit de analyse van de bankrekening van [verdachte] komt naar voren dat al het geld dat op die rekening binnenkwam, ook telkens weer werd uitgegeven. [85]
Het voorgaande voert tot de slotsom dat [verdachte] , als privépersoon, een bedrag van in totaal € 152.855,10 heeft witgewassen.
5.4.2.5 Woning in Spanje (eerste gedachtestreepje)
De aankoop van de woning in Spanje is gefinancierd met enerzijds een door een Spaanse bank verstrekte hypothecaire geldlening ter grootte van € 140.000,-- en anderzijds een inbreng door [verdachte] van een bedrag van € 35.000,--. [86] De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] de hypothecaire geldlening door oplichting heeft verkregen, namelijk door het overleggen van een met [bedrijf 3] gesloten arbeidsovereenkomst die als valselijk opgemaakt moet worden betiteld. Reeds daarom kan, aldus de officieren van justitie, worden bewezen dat de woning waarvan de aankoop met die lening is gefinancierd - middellijk - uit enig misdrijf afkomstig is en dus is witgewassen.
De rechtbank overweegt in dit verband dat de betreffende overeenkomst is ondertekend door een persoon die daartoe, blijkens een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel betreffende [bedrijf 3] , niet bevoegd was en dat de in de arbeidsovereenkomst genoemde functie van [verdachte] (‘consultant’), gezien zijn positie binnen [bedrijf 3] , vragen oproept. In zoverre lijkt de arbeidsovereenkomst vals. Daartegenover staat dat [verdachte] uit hoofde van zijn positie binnen [bedrijf 3] in beginsel wel aanspraak kon maken op salaris. Niet kan worden uitgesloten dat de Spaanse hypotheekverstrekker ook een hypothecaire geldlening had verstrekt als de arbeidsovereenkomst correct was opgesteld; in elk geval is hiernaar geen nader onderzoek verricht. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de hypothecaire geldlening door oplichting is verkregen, zodat de woning niet reeds om die reden als witwasobject kan worden aangemerkt.
Omtrent de inbreng van [verdachte] van het bedrag van € 35.000,-- overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank gaat ervan uit dat deze inbreng is voldaan vanaf de hiervoor al aangehaalde op naam van [verdachte] gestelde Spaanse bankrekening, nu naar deze bankrekeningen vooral in de periode kort voorafgaand aan het in eigendom verkrijgen van de woning in Spanje geldbedragen zijn overgeboekt. [verdachte] heeft ter terechtzitting van 30 augustus 2016 ook aldus verklaard. [87]
Op de Spaanse bankrekening zijn, zoals hiervoor is overwogen, onder andere gelden overgeboekt vanaf de bankrekening van [betrokkene 2] en vanaf de bankrekening van [bedrijf 3] . Waren die gelden niet overgeboekt, dan had [verdachte] , de inbreng van € 35.000,-- niet kunnen voldoen. De rechtbank leidt dit af uit het totaalbeeld van de overboekingen op de Spaanse bankrekening. [88]
De overboekingen vanaf de bankrekeningen van [bedrijf 3] en [betrokkene 2] heeft de rechtbank hiervoor al gekarakteriseerd als – middellijk – van enig misdrijf afkomstig.
De eigen inbreng van [verdachte] vormt een substantieel deel van de aankoopsom van de woning. Ook in absolute termen gaat het om een groot bedrag, zeker gezien hetgeen hiervoor is overwogen omtrent het inkomen en vermogen van [verdachte] (en zijn partner) en de resultaten die [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] behaalden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de mede met de eigen inbreng aangekochte woning in Spanje als geheel van misdrijf afkomstig is. Het onderdeel van de tenlastelegging dat hierop betrekking heeft kan dus ook worden bewezen.
5.4.2.6 Witwashandelingen
De rechtbank is van oordeel dat op grond van hetgeen hiervoor is overwogen kan worden vastgesteld dat [verdachte] geldbedragen heeft verworven, voorhanden gehad en omgezet en dat hij (andere) voorwerpen heeft verworven en voorhanden gehad en daarvan gebruik heeft gemaakt. Tevens is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het verbergen van de vindplaats en/of het verhullen van de vervreemding van een aantal auto’s en voorts van het verhullen van de aard en de herkomst van geldbedragen, gelet op het omvangrijke rondpompen van die gelden over de verschillende bankrekeningen, het voorwenden van een andere aard van die geldbedragen dan de werkelijke - te weten het presenteren van gelden die uit misdrijf afkomstig zijn als gelden die in een legale bedrijvenstructuur omgaan - en het niet bijhouden van een deugdelijke administratie.
5.4.2.7 Periode
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan bewezen worden dat het witwassen heeft plaatsgevonden in de periode van 1 januari 2013 tot en met 5 juni 2015.
5.4.2.8 Gewoontewitwassen
Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] zich op vele momenten gedurende een lange periode schuldig heeft gemaakt aan witwassen van zowel geldbedragen als (andere) voorwerpen. De rechtbank acht daarom ook gewoontewitwassen bewezen.
5.4.2.9 Medeplegen
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, kan worden afgeleid dat de drie vennootschappen en [verdachte] in wezen kunnen worden vereenzelvigd. Immers, behalve [verdachte] was niemand verantwoordelijk voor het reilen en zeilen binnen de vennootschappen en [verdachte] had de beschikking over het gehele vermogen van de ondernemingen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat een bewijsconstructie waarbij [verdachte] ten aanzien van het gewoontewitwassen nauw en bewust heeft samengewerkt met zijn eigen vennootschappen niets toevoegt en onbegrijpelijk wordt. Daarom zal, in afwijking van hetgeen de officieren van justitie hebben betoogd, vrijspraak van het ten laste gelegde medeplegen volgen.
5.4.3
Feit 1, tweede cumulatief/alternatief
[verdachte] wordt - kort gezegd - ook verweten dat hij feitelijke leiding heeft gegeven aan gewoontewitwassen door [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] in de periode van 1 januari 2013 tot en met 5 juni 2015.
Voor zover de raadsvrouw van [verdachte] heeft bedoeld te betogen dat als bewezenverklaring van feit 1, eerste cumulatief/alternatief, volgt, bewezenverklaring van feit 1, tweede cumulatief/alternatief niet mogelijk is, volgt de rechtbank haar daarin niet. Het verwijt dat de officieren van justitie [verdachte] maken, is dat hij zich in twee hoedanigheden, namelijk als privépersoon en als directeur van drie vennootschappen enerzijds en als feitelijke leidinggever van die vennootschappen anderzijds, heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Dat er een overlap zit in de verfeitelijking van de handelingen die volgens de officieren van justitie de conclusie van witwassen binnen de vennootschappen rechtvaardigen, doet hieraan niet af. Op deze plaats overweegt de rechtbank wel reeds dat, als bewezenverklaring van feit 1, tweede cumulatief/alternatief volgt, de overlap zoals hiervoor bedoeld in de strafmaat zal worden verdisconteerd.
Onder de gedachtestreepjes in de tenlastelegging is, zoals gezegd, het aan de genoemde vennootschappen verweten gewoontewitwassen verfeitelijkt. De in de tenlastelegging genoemde (drie) gedachtestreepjes komen exact overeen met de laatste drie gedachtestreepjes uit feit 1, eerste cumulatief/alternatief.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de volgende vragen:
1) kunnen de strafbare gedragingen aan de rechtspersonen worden toegerekend,
2) hebben de rechtspersonen het opzet gehad op de gedragingen en
3) heeft [verdachte] feitelijke leiding gegeven aan die gedragingen?
De rechtbank overweegt daartoe dat een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan haar kan worden toegerekend. Bepalend daarvoor zijn de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een gedraging die heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal onder meer sprake kunnen zijn indien het gaat om een handelen of nalaten van iemand die uit hoofde van een dienstbetrekking werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon (HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938 HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733). Dat hiervan sprake is, volgt uit het feit dat [verdachte] , al dan niet middellijk, bestuurder en enig aandeelhouder van de vennootschappen was en dat hij, blijkens zijn eigen verklaring, bepaalde wat er binnen de vennootschappen gebeurde. Ook is sprake van gedragingen die passen in de normale bedrijfsvoering van de vennootschappen; de ten laste gelegde gedragingen betreffen immers de bedrijfsvoorraad en de financiële huishouding. De gedragingen van [verdachte] kunnen dan ook aan [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] worden toegerekend.
Voor wat betreft de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen, ook ten aanzien van het opzet, wordt verwezen naar hetgeen hiervoor onder 5.1 (Inleiding), 5.4.2.1 ( [bedrijf 1] ), 5.4.2.2 ( [bedrijf 2] ), 5.4.2.3 ( [bedrijf 3] ), 5.4.2.6 (Witwashandelingen) en 5.4.2.8 (Gewoontewitwassen) is overwogen.
Hiervoor is overwogen dat [verdachte] volledige zeggenschap had over alles wat er binnen de ondernemingen gebeurde. [verdachte] heeft ook, zoals hiervoor ook is overwogen, alle bancaire transacties op de bankrekeningen van de ondernemingen verricht. Derhalve heeft hij actief en effectief bijgedragen aan het gewoontewitwassen door de ondernemingen. Gelet hierop kan hij dan ook als feitelijke leidinggever van de ten laste gelegde gedragingen van de rechtspersonen worden aangemerkt. In zoverre kan bewezenverklaring van het tenlastegelegde volgen.
Voor wat betreft de tenlastegelegde periode en de vraag of de vennootschappen nauw en bewust hebben samengewerkt met een ander of anderen, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor onder 5.4.2.7 (Periode) en 5.4.2.9 (Medeplegen) heeft overwogen.
5.4.4.
Tot slot
Namens [verdachte] is naar voren gebracht, en [verdachte] heeft hiervoor ook in zijn laatste woord aandacht gevraagd, dat hij voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de witwaszaak (op de zitting van 30 augustus 2016) onvoldoende tijd heeft gehad om zijn verweer tegen de verdenking van witwassen voor te bereiden en te substantiëren en dat de bespreking van deze verdenking op de zitting van 30 augustus 2016 op een dusdanig laat moment op de dag (te weten van circa 16.30 uur tot circa 19.30 uur) plaatsvond dat het geven van adequate antwoorden op vragen van de rechtbank niet (meer) mogelijk was. Hoewel de raadsvrouw van [verdachte] niet te kennen heeft gegeven welke consequentie hieraan zou moeten worden verbonden, zal de rechtbank hier niettemin op ingaan.
Reeds op de pro-formazitting van 10 februari 2016 is de witwaszaak door het Openbaar Ministerie aangebracht door middel van een dagvaarding met parketnummer 09/827418-15. Toen is ook het grootste gedeelte van het witwasdossier aan de raadsvrouw van [verdachte] verstrekt. De witwaszaak is op genoemde zitting gevoegd met de andere zaken die aan [verdachte] worden verweten en die ondergebracht zijn in de dagvaarding met parketnummer 09/857251-15. Tijdens de pro-formazitting van 10 februari 2016 heeft de raadsvrouw van [verdachte] een aantal vragen voorgelegd aan de officieren van justitie. Hierop is nader onderzoek gevolgd door het onderzoeksteam van de politie dat de zaak in behandeling had en vrijwel alle resultaten van dit onderzoek zijn vervat in het Algemeen Dossier aanvulling witwassen 1 dat is gesloten in mei 2016 en vervolgens ook aan de raadsvrouw van [verdachte] is verstrekt. Tijdens de pro-formazitting van 20 april 2016 is, wat de witwaszaak betreft, door de voorzitter van de rechtbank medegedeeld dat het op dat moment nog onduidelijk was of deze zaak gelijktijdig met de zaken vermeld op de dagvaarding met parketnummer 09/857251-15 kon worden behandeld en is, mede in verband hiermee, aan de raadsvrouw verzocht eventuele onderzoekswensen zo spoedig mogelijk aan de rechtbank kenbaar te maken. Voorts is op die zitting de voorlopige hechtenis van [verdachte] geschorst met ingang van 22 april 2016. Eind juli 2016 is nog een aanvulling op het dossier, het Algemeen Dossier aanvulling witwassen 2, verstrekt en een paar dagen vóór de aanvang van de inhoudelijke behandeling van de zaken is nog een beperkt aantal pagina’s aan het dossier toegevoegd, met verstrekking daarvan aan de raadsvrouw van [verdachte] . Onderzoekswensen heeft de raadsvrouw van [verdachte] niet meer kenbaar gemaakt.
Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat [verdachte] ruimschoots gelegenheid heeft gehad om zijn verdediging tegen de witwasverdenking voor te bereiden. Het betoog van de raadsvrouw van [verdachte] faalt dan ook in zoverre.
Wat betreft de gang van zaken op de zitting van 30 augustus 2016 overweegt de rechtbank als volgt. Juist is dat de inhoudelijke behandeling van de witwaszaak heeft plaatsgevonden tussen 16.30 uur en 19.30 uur. Het betrof echter geen aaneengesloten behandeling; de rechtbank heeft ook pauzes ingelast. [verdachte] heeft bovendien iedere vraag die door de rechtbank aan hem is gesteld, beantwoord. De rechtbank acht ten slotte nog van belang dat de raadsvrouw bij pleidooi en bij dupliek in reactie op de witwasverdenking niet méér verweren heeft gevoerd dan in de door [verdachte] ter zitting afgelegde verklaringen besloten lagen. Ook dit onderdeel van het betoog van de raadsvrouw faalt dus.

6.Zaakdossier valsheid in geschrift (dagvaarding II, feit 2)

6.1
Inleiding
Nationale Nederlanden Bank N.V. (hierna: Nationale Nederlanden) heeft op 19 september 2014 aan [medeverdachte 1] een offerte uitgebracht betreffende de verstrekking van een hypothecaire geldlening van € 260.000,-- voor de aankoop van de woning aan de [adres 6] in Amsterdam. [medeverdachte 1] heeft de offerte van Nationale Nederlanden op 1 oktober 2014 voor akkoord getekend. [89]
[medeverdachte 1] heeft aan Nationale Nederlanden ter verkrijging van de hypothecaire geldlening een werkgeversverklaring overgelegd waarin, voor zover thans van belang, het volgende wordt vermeld:
- naam werkgever: [bedrijf 2] ;
- naam werknemer: [medeverdachte 1] ;
- in dienst sinds: 01-08-2014;
- functie: bedrijfsleider;
- de werknemer heeft een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd of is aangesteld in tijdelijke dienst tot 01-08-2015;
- er is sprake van een proeftijd, die al is verstreken;
- er zijn geen voornemens om het dienstverband binnenkort te beëindigen;
- bij gelijkblijvend functioneren en ongewijzigde bedrijfsomstandigheden wordt de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij beëindiging daarvan opgevolgd door een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd;
- bruto-jaarsalaris: € 48.600,--;
- vakantietoeslag: € 3.888,--;
- vaste 13e maand: € 4.050,--;
- de ondergetekende verklaart namens de werkgever dat alle gegevens naar waarheid zijn ingevuld.
De werkgeversverklaring is op drie plaatsen voorzien van de handtekening van [verdachte] . Bij één van deze handtekeningen wordt vermeld dat is getekend op 25 september 2014. [90]
[bedrijf 3] is bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ). [verdachte] is bestuurder (functie: directeur) en enig aandeelhouder van [bedrijf 3] [91]
In de door [medeverdachte 1] ondertekende hypotheekofferte wordt - onder meer - vermeld:
‘7. Ondertekening(...)
U verklaart het volgende:(…)
U gaat zelf wonen in het appartement [adres 6] te Amsterdam
(…)
De juiste gegevens zijn belangrijk(…)
Wij vragen u om gegevens die van belang zijn voor uw hypotheek, altijd zo snel mogelijk aan ons door te geven. Na het invullen van het aanvraagformulier kunnen er wijzigingen plaatsvinden in uw persoonlijke situatie, bijvoorbeeld uw inkomen wijzigt (…). Wij hebben de juiste financiële gegevens van u nodig, om er zeker van te zijn dat het verantwoord is om deze hypotheek aan u te verstrekken (…)’. [92]
[medeverdachte 1] heeft ter verkrijging van de hypothecaire geldlening ook een salarisspecificatie overgelegd aan Nationale Nederlanden. Deze specificatie heeft betrekking op de maand september 2014 en vermeldt als brutoloon € 4.050,-- en een nettoloon van € 2.615,73. Op de loonspecificatie wordt een loonheffingsnummer vermeld. Voorts wordt op de specificatie vermeld dat [medeverdachte 1] op 1 augustus 2014 bij [bedrijf 2] in dienst is getreden. [93]
Vanaf de bankrekening van [bedrijf 2] is op 25 september 2014 onder vermelding van ‘salaris september 2014’ een bedrag van € 2.615,73 overgemaakt op een op naam van [medeverdachte 1] gestelde bankrekening. [94]
Nationale Nederlanden heeft de gevraagde hypothecaire geldlening aan [medeverdachte 1] verstrekt en [medeverdachte 1] heeft de woning aan de [adres 6] in Amsterdam op 29 december 2014 in eigendom verkregen. [95] De lasten voortvloeiend uit de hypothecaire geldlening bedragen
€ 1.154,90 per maand. [96] Vanaf februari 2015 heeft [medeverdachte 1] de woning aan studenten verhuurd. [97]
De Belastingdienst beschikt niet over gegevens betreffende een arbeidsrelatie tussen [medeverdachte 1] en [bedrijf 2] . [bedrijf 2] heeft, blijkens gegevens van die dienst, ook geen loonbelasting afgedragen voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 1] heeft bij [bedrijf 2] verdiend loon aldaar niet aangegeven. Bij de Belastingdienst is ook geen loonheffingsnummer van [bedrijf 2] bekend. [98]
Van [medeverdachte 1] is betreffende de jaren 2011 tot en met 2013 het volgende inkomen bekend:
- 2011: € 11.761,-- (uitkeringen)
- 2012: € 11.131,-- (loon en uitkeringen)
- 2013: € 5.048,-- (loon en uitkeringen). [99]
Tijdens een doorzoeking in het bedrijfspand van [bedrijf 2] zijn de volgende documenten aangetroffen:
* een document met de bestandsnaam ‘aok.doc’; dit betreft een niet-ondertekende arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 2] en [betrokkene 4] waarin wordt vermeld dat Van [betrokkene 4] met ingang van 1 juni 2014 de functie van ‘medewerker sportschool’ gaat vervullen voor 40 uur per week tegen een brutosalaris van € 2.310,--;
* een document met de bestandsnaam ‘opzegging.docx’; dit betreft een brief van [betrokkene 4] d.d. 1 juli 2014 waarin zij de arbeidsovereenkomst met [bedrijf 2] opzegt;
* een document met de bestandsnaam ‘aok. [medeverdachte 1] .doc’; dit betreft een niet-ondertekende arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 2] en [medeverdachte 1] waarin wordt vermeld dat [medeverdachte 1] met ingang van 1 augustus 2014, voor onbepaalde tijd en zonder proeftijd, de functie van bedrijfsleider gaat vervullen voor 40 uur per week tegen een brutosalaris van € 2.050,-- per maand;
* een document met de bestandsnaam ‘aok [medeverdachte 1] 2 doc’; dit betreft een niet-ondertekende arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 2] en [medeverdachte 1] waarin wordt vermeld dat [medeverdachte 1] met ingang van 1 augustus 2014, voor onbepaalde tijd en zonder proeftijd, de functie van bedrijfsleider gaat vervullen voor 38 uur per week tegen een brutosalaris van € 4.050,-- per maand;
* een document met de bestandsnaam ‘aok [medeverdachte 1] 3 doc’: dit betreft een niet-ondertekende arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 2] en [medeverdachte 1] waarin wordt vermeld dat [medeverdachte 1] met ingang van 1 augustus 2013, voor onbepaalde tijd en zonder proeftijd, de functie van bedrijfsleider gaat vervullen, voor 38 uur per week tegen een brutosalaris van € 4.050,-- per maand. [100]
Over het bovengenoemde, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, bestaat geen discussie. De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging in zoverre wettig en overtuigend kan worden bewezen en grondt dat oordeel op de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen waarnaar in de voetnoten wordt verwezen.
De rechtbank moet, gezien de tenlastelegging, de vraag beantwoorden of [verdachte] , samen met een ander, de hiervoor genoemde werkgeversverklaring valselijk heeft opgemaakt (feit 2, primair) dan wel of hij feitelijke leiding heeft gegeven aan het door [bedrijf 2] , al dan niet samen met een ander of anderen, valselijk opmaken van die verklaring (feit 2, subsidiair).
6.2
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit bewezen kan worden verklaard.
6.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van [verdachte] heeft vrijspraak bepleit. Daartoe heeft zij gewezen op de uitgebreide verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 1] , die volgens haar bewijs vormen voor het daadwerkelijke bestaan van de arbeidsovereenkomst, alsmede op het feit dat er voor [medeverdachte 1] een loonstrook is opgemaakt en aan hem ook salaris is uitbetaald. Dat het dienstverband niet bij de fiscus bekend is, moet het gevolg zijn van onoplettendheid aan de zijde van [verdachte] , die zijn administratie niet al te goed bijhield, aldus de raadsvrouw.
6.4
Het oordeel van de rechtbank
[verdachte] heeft ontkend valsheid in geschrift te hebben gepleegd. [medeverdachte 1] , die ervan wordt verdacht bij het plegen van de valsheid in geschrift als medepleger betrokken te zijn geweest, betwist die verdenking ook. Beiden hebben verklaard dat [medeverdachte 1] een korte periode bij [bedrijf 2] werkzaam is geweest.
De rechtbank overweegt voorts als volgt.
De verklaringen die [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben afgelegd over de arbeidsrelatie waarvan zij stellen dat die heeft bestaan, stemmen niet overeen met hetgeen in de werkgeversverklaring wordt vermeld. Zo heeft zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] als getuige bij de rechter-commissaris verklaard dat [medeverdachte 1] ergens in september 2014 bij [bedrijf 2] is komen werken [101] , terwijl in de werkgeversverklaring wordt vermeld dat [medeverdachte 1] sinds 1 augustus 2014 bij [bedrijf 2] in dienst is. Voorts heeft [medeverdachte 1] als getuige bij de rechter-commissaris verklaard dat hij een proeftijd kreeg van twee maanden [102] (die dan, de verklaring van [medeverdachte 1] volgende, ergens in november 2014 zou hebben moeten eindigen), terwijl in de werkgeversverklaring wordt vermeld dat de proeftijd al is verstreken. [medeverdachte 1] heeft ook verklaard ‘dat hij een vast contract niet zou kunnen krijgen’ [103] , terwijl de werkgeversverklaring de mogelijkheid van een arbeidscontract voor onbepaalde tijd niet uitsluit.
Van belang is verder dat de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 1] over de reden waarom [medeverdachte 1] zijn werkzaamheden bij [bedrijf 2] heeft gestaakt, niet overeenstemmen. Zo heeft [medeverdachte 1] als getuige bij de rechter-commissaris verklaard dat een voorgenomen deal van [verdachte] met een ‘Groupon-site’ niet doorging en dat hij daarom geen toekomst meer voor zichzelf zag binnen [bedrijf 2] [104] , terwijl [verdachte] ter terechtzitting van 30 augustus 2016 heeft verklaard dat de karakters van [medeverdachte 1] en hem botsten. [105]
De omvang van het salaris dat [medeverdachte 1] volgens de werkgeversverklaring bij [bedrijf 2] verdiende,
€ 2.615,73 netto per maand, roept voorts vragen op, gelet op de door [medeverdachte 1] te bekleden functie (bedrijfsleider van een fitnesscentrum) en gelet op het inkomen dat [medeverdachte 1] in de jaren voorafgaand aan 2014 genoot; in de jaren 2011 en 2012 nog geen € 1.000,-- bruto per maand en in 2013 nog veel minder, terwijl een deel van dat inkomen uitkeringsgelden betrof. Het salaris steekt ook schril af tegen dat wat wordt genoemd in het in de administratie van [bedrijf 2] aangetroffen document betreffende een arbeidsovereenkomst tussen [bedrijf 2] en [betrokkene 4] . [106]
Op de bankrekening van [medeverdachte 1] is één keer salaris overgemaakt, terwijl [medeverdachte 1] heeft verklaard ongeveer twee maanden bij [bedrijf 2] te hebben gewerkt. Daarmee geconfronteerd heeft [verdachte] verklaard eenmaal salaris in contanten aan [medeverdachte 1] te hebben overhandigd, maar enig bewijs hiervan heeft hij niet kunnen tonen.
[verdachte] noch [medeverdachte 1] heeft een ondertekend arbeidscontract kunnen tonen, dit terwijl in de administratie van [bedrijf 2] wel, zij het niet-ondertekende, arbeidsovereenkomsten tussen [bedrijf 2] en [medeverdachte 1] zijn aangetroffen. Ook die stukken roepen overigens vragen op, nu het gaat om drie arbeidsovereenkomsten die onderling van elkaar verschillen.
[medeverdachte 1] heeft de woning, kort nadat hij deze in eigendom had verkregen, verhuurd aan studenten, dit terwijl hij zich jegens Nationale Nederlanden had verplicht de woning zelf te gaan bewonen. Daarmee heeft hij dusdanige inkomsten gegenereerd dat de lasten voortkomend uit de hypothecaire geldlening goeddeels werden gedekt. Van belang is verder dat niet is gebleken dat [medeverdachte 1] na de vermeende beëindiging van het dienstverband met [bedrijf 2] , contact heeft opgenomen met Nationale Nederlanden om van die beëindiging melding te maken, iets waartoe hij zich jegens Nationale Nederlanden wel had verplicht. Deze omstandigheden passen naar het oordeel van de rechtbank bij een scenario van het voorwenden van een arbeidsrelatie.
Indien het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, wordt gevoegd bij de omstandigheid dat bij de Belastingdienst niets bekend is over een arbeidsrelatie tussen [bedrijf 2] en [medeverdachte 1] , moet de conclusie zijn dat [verdachte] zich samen met [medeverdachte 1] schuldig heeft gemaakt aan het valselijk opmaken van een werkgeversverklaring. Het primair ten laste gelegde kan dus worden bewezen.

7.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
dagvaarding I:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2015 tot en met 5 juni 2015 te Lisse (in het pand Meer en Duin [huisnummer 1] ) en
eldersin Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft vervaardigd en bereid en bewerkt en verwerkt en verkocht en afgeleverd en vervoerd hoeveelheden van een stof bevattende MDMA, zijnde
MDMAtelkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 5 juni 2015 te Lisse en Zoetermeer en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
25en
1tabletten bevattende MDMA (in een auto met kenteken [kenteken 1] ) en een hoeveelheid en 115 gram en 460 gram van een materiaal bevattende MDMA (in het pand Meer en Duin [huisnummer 1] te Lisse), zijnde
MDMAtelkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op tijdstippen in de periode van 1
juni2014 tot en met 18 november 2014 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, in het pand Ambachtshof 5 tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft vervaardigd en bereid en bewerkt en verwerkt telkens een hoeveelheid van een stof bevattende MDMA,
zijnde MDMA telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
en
hij op 18 november 2014 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, in het pand Ambachtshof 5 tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
4.4gram van een stof bevattende MDMA, zijnde
MDMAeen middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
dagvaarding II:
1.
hij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 5 juni 2015 in Nederland en/of Spanje, van:
- geldbedragen (totaal
152.855,10euro) en
- voertuigen (auto’s) en geldbedragen (te weten in totaal 20.900,- euro aan contante stortingen en uitgaven) van [bedrijf 1] en
- geldbedragen (te weten in totaal 70.324,12 euro aan contante stortingen en uitgaven) van [bedrijf 2] en
- geldbedragen (te weten 12.758,53 euro aan contante stortingen en uitgaven en 32.912,- euro aan huurinkomsten en 36.200,- euro aan uitbetaalde managementfees en 28.250,- euro aan uitbetaald loon en 23.250,- euro aan dividenduitkering) van [bedrijf 3] ,
de werkelijke aard en de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding heeft verborgen en/of verhuld,
en
- een woning in Spanje (ter waarde van 175.000,-) en
- geldbedragen (totaal
152.855,10euro) en
- voertuigen (auto's) en geldbedragen (te weten in totaal 20.900,- euro aan contante stortingen en uitgaven) van [bedrijf 1] en
- fitnessapparaten en geldbedragen (te weten in totaal 70.324,12 euro aan contante stortingen en uitgaven) van [bedrijf 2] en
- geldbedragen (te weten 12.758,53 euro aan contante stortingen en uitgaven en 32.912,- euro aan huurinkomsten en 36.200,- euro aan uitbetaalde managementfees en 28.250,- euro aan uitbetaald loon en 23.250,- euro aan dividenduitkering) van [bedrijf 3] ,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft omgezet en/of van voornoemde voorwerpen en/of geldbedragen gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dat voornoemde voorwerpen en geldbedragen (geheel of gedeeltelijk) onmiddellijk en/of middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren,
van welke misdrijven verdachte een gewoonte heeft gemaakt;
en
[bedrijf 1] en [bedrijf 2] en [bedrijf 3] in de periode van 1 januari 2013 tot en met 5 juni 2015 in Nederland, van:
- voertuigen (auto’s) en geldbedragen (te weten in totaal 20.900,- euro aan contante stortingen en uitgaven) van [bedrijf 1] en
- geldbedragen (te weten in totaal 70.324,12 euro aan contante stortingen en uitgaven) van [bedrijf 2] en
- geldbedragen (te weten 12.758,53 euro aan contante stortingen en uitgaven en 32.912,- euro aan huurinkomsten en 36.200,- euro aan uitbetaalde managementfees en 28.250,- euro aan uitbetaald loon en 23.250,- euro aan dividenduitkering) van [bedrijf 3] ,
de werkelijke aard en de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding heeft verborgen en/of verhuld,
en
- voertuigen (auto's) en geldbedragen (te weten in totaal 20.900,- euro aan contante stortingen en uitgaven) van [bedrijf 1] en
- fitnessapparaten en geldbedragen (te weten in totaal 70.324,12 euro aan contante stortingen en uitgaven) van [bedrijf 2] en
- geldbedragen (te weten 12.758,53 euro aan contante stortingen en uitgaven en 32.912,- euro aan huurinkomsten en 36.200,- euro aan uitbetaalde managementfees en 28.250,- euro aan uitbetaald loon en 23.250,- euro aan dividenduitkering) van [bedrijf 3] ,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft omgezet en/of van voornoemde voorwerpen en/of geldbedragen gebruik heeft gemaakt,
terwijl [bedrijf 1] of [bedrijf 2] of [bedrijf 3] wist dat voornoemde voorwerpen en/of geldbedragen (geheel of gedeeltelijk) onmiddellijk en/of middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren,
van welke misdrijven [bedrijf 1] en [bedrijf 2] en [bedrijf 3] een gewoonte hebben gemaakt,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven;
2.
hij in de periode van 1 september 2014 tot en met 1 oktober 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een werkgeversverklaring (gedateerd op 25 september 2014), afgegeven door of namens [bedrijf 2] , zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander, toen en daar valselijk en in strijd met de waarheid op voornoemde werkgeversverklaring vermeld dat:
- [medeverdachte 1] een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd had in de functie van bedrijfsleider en
- [medeverdachte 1] was aangesteld voor de periode van 1 augustus 2014 tot en met 1 augustus 2015 en
- het bruto jaarsalaris van [medeverdachte 1] 48.600,- euro (en vakantietoeslag van 3.888,- euro en vaste 13e maand van 4.050,- euro) bedroeg en
- door ondertekening van die verklaring heeft verklaard dat die verklaring volledig naar waarheid was ingevuld,
terwijl [medeverdachte 1] geen werkzaamheden in loondienst en als bedrijfsleider zou verrichten en heeft verricht voor [bedrijf 2] en niet het (jaar)salaris zou ontvangen en heeft ontvangen waarvan in de werkgeversverklaring melding wordt gemaakt,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

8.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van dagvaarding I, feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod en medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van dagvaarding I, feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van dagvaarding I, feit 3 eerste en tweede cumulatief/alternatief:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod en medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van dagvaarding II, feit 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken
en
van het plegen van witwassen een gewoonte maken, begaan door een rechtspersoon, terwijl de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
ten aanzien van dagvaarding II, feit 2 primair:
medeplegen van valsheid in geschrift.

9.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

10.De strafoplegging

10.1
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en zes maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan
De verdachte heeft zich in 2014 gedurende een periode van ruim vijfenhalve maand samen met anderen schuldig gemaakt aan het produceren van xtc-pillen in een pand in Pijnacker en het aanwezig hebben van 4.400 gram verdovende middelen (MDMA) op 18 november 2014 in dat pand.
In 2015 heeft de verdachte zich gedurende ruim vijf maanden samen met anderen schuldig gemaakt aan het produceren van en handelen in xtc-pillen. Verder is hij medeverantwoordelijk voor de aanwezigheid van 26.000 xtc-pillen in de auto van een mededader en aanzienlijke hoeveelheden verdovende middelen (MDMA) in het productiepand in Lisse.
De productie van en handel in harddrugs zoals MDMA dient krachtig te worden bestreden, nu het gebruik daarvan gevaar oplevert voor de gezondheid van de (vaak jonge) gebruikers en kan leiden tot verslaving. Bovendien gaat de productie van en handel in dergelijke drugs gepaard met diverse vormen van criminaliteit en brengt het niet alleen voor de gebruikers, maar ook voor anderen, risico’s met zich. De rechtbank wijst daarbij op de reële kans op ontploffing en de schade die veelvuldig aan het milieu wordt veroorzaakt, doordat de bij de productie vrijkomende chemische afvalstoffen in het riool of open water worden geloosd. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij zich kennelijk niet om deze gevolgen heeft bekommerd en enkel heeft gehandeld met het oog op persoonlijk financieel gewin.
Voorts neemt de rechtbank ten nadele van de verdachte in aanmerking dat de verdachte een aansturende rol in het geheel heeft gespeeld en dat hij kort nadat het productielaboratorium in Pijnacker was opgerold, met zijn criminele activiteiten is doorgegaan in een pand in Lisse. Ook betrekt de rechtbank bij de op te leggen straf dat het in beide panden ging om
professioneleen
grootschaligeproductie van MDMA-tabletten. Zo stond de tabletteermachine in Pijnacker ingesteld op een productiecapaciteit van 873 pillen per minuut en het aantal draaiuren bedroeg 106 uur. Uitgaande van deze hoeveelheden zouden er met deze machine 5,5 miljoen pillen zijn gedraaid.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan langdurig en grootschalig witwassen, als privépersoon en als feitelijke leidinggever van zijn bedrijven. Zo heeft hij, naast grote geldbedragen, ook een woning in Spanje, auto’s en fitnessapparatuur witgewassen. Dit zijn ernstige feiten. Witwassen vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Bovendien worden opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie onttrokken, waardoor witwassen kan worden gezien als een misdrijf dat andere misdrijven faciliteert.
Tot slot heeft de verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het valselijk opmaken van een werkgeversverklaring, door op die werkgeversverklaring valselijk en in strijd met de waarheid te vermelden dat zijn mededader een betaalde arbeidsrelatie had met één van de bedrijven van de verdachte. Hiermee heeft de verdachte het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van geschriften, zoals werkgeversverklaringen ten behoeve van het verkrijgen van een hypotheek, moet kunnen worden gesteld, geschaad.
De rechtbank rekent de verdachte het vorenstaande zwaar aan. Gelet op de hoeveelheid feiten en de aard en de ernst daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in beginsel enkel oplegging van een lange gevangenisstraf op zijn plaats.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 25 juli 2016. Hieruit volgt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies dat op 12 augustus 2016 door Reclassering Nederland over de verdachte is opgesteld. Uit dit rapport volgt dat voor zover de verdachte problemen ondervindt, deze vooral praktisch van aard zijn en dat hij over voldoende probleemoplossend vermogen en een steunend netwerk beschikt om deze problemen het hoofd te bieden. Omdat de verdachte de hem ten laste gelegde feiten ontkent of zich op zijn zwijgrecht beroept, kan de reclassering geen inschatting maken van het recidiverisico. De reclassering ziet momenteel geen noodzaak of aanknopingspunten voor de inzet van interventies en conformeert zich ten aanzien van de strafoplegging aan het oordeel van de rechtbank.
Straf
De rechtbank ziet in de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt van oplegging van een gevangenisstraf van lange duur. Alles afwegend acht de rechtbank de door de officieren van justitie geëiste straf passend en geboden.

11.Voorlopige hechtenis

De officieren van justitie hebben gevorderd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis bij einduitspraak wordt opgeheven. Zij hebben zich verzet tegen een hernieuwde schorsing van de voorlopige hechtenis.
De raadsvrouw heeft zich verzet tegen opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat uit het reclasseringsrapport volgt dat de schorsingsperiode van de verdachte goed is verlopen. Omdat de verdachte bovendien veel zaken moet regelen en er ter terechtzitting geen evenwichtige inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden, moet de verdachte worden toegestaan een eventueel hoger beroep in vrijheid af te wachten, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank constateert dat de voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van 22 april 2016 is geschorst tot aan de einduitspraak. Dat betekent dat de schorsing heden eindigt. De rechtbank heeft het standpunt van de raadsvrouw aldus opgevat dat zij een verzoek tot hernieuwde schorsing van de voorlopige hechtenis doet. Echter, gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de duur van de op te leggen gevangenisstraf is de rechtbank van oordeel dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte thans van onvoldoende gewicht zijn om een hernieuwde schorsing van de voorlopige hechtenis te kunnen dragen. Het schorsingsverzoek wordt daarom afgewezen.

12.De inbeslaggenomen goederen

12.1
De vordering van de officieren van justitie
Ten aanzien van dagvaarding I
De officieren van justitie hebben gevorderd dat het op de beslaglijst onder 1 genummerde geldbedrag van € 875,-- zal worden verbeurdverklaard.
Ten aanzien van dagvaarding II
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat een beslissing ten aanzien van het onder 1 vermelde saldo op een Spaanse bankrekening achterwege kan blijven, omdat het beslag vanwege een negatief saldo op die bankrekening geen doel heeft getroffen en derhalve kan worden opgeheven. Zij hebben voorts gevorderd dat het onder 2 vermelde appartement in Spanje zal worden verbeurdverklaard en dat de onder 3 vermelde Yamaha-motor zal worden teruggegeven aan de verdachte.
12.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van dagvaarding II heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht de vordering van de officieren van justitie tot verbeurdverklaring van het onder 2 genoemde appartement in Spanje af te wijzen. Over de overige inbeslaggenomen goederen heeft de raadsvrouw zich niet uitgelaten.
12.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van dagvaarding I
De rechtbank overweegt dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat het onder 1 genummerde geldbedrag van € 875,-- afkomstig is van enig misdrijf. Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank daarom de teruggave van dit geldbedrag aan de verdachte gelasten.
Ten aanzien van dagvaarding II
Gelet op hetgeen de officieren van justitie naar voren hebben gebracht kan een beslissing ten aanzien van het beslag op het onder 1 genummerde voorwerp (het saldo op de Spaanse bankrekening van de verdachte) achterwege blijven.
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 2 genummerde voorwerp, te weten een appartement in Spanje, verbeurdverklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan de verdachte toebehoort en met betrekking tot dit voorwerp het onder 1, eerste cumulatief/alternatief bewezenverklaarde feit is begaan.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van het op de beslaglijst onder 3 genummerde voorwerp, te weten een Yamaha-motor met kenteken [kenteken 10] .

13.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en bijkomende straf zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33 a, 47, 51, 57, 63, 225 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

14.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1, 2 en 3 eerste en tweede cumulatief/alternatief en de bij dagvaarding II onder 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I, feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod en medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van dagvaarding I, feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van dagvaarding I, feit 3 eerste en tweede cumulatief/alternatief:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder D van de Opiumwet gegeven verbod en medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van dagvaarding II, feit 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken
en
van het plegen van witwassen een gewoonte maken, begaan door een rechtspersoon, terwijl de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
ten aanzien van dagvaarding II, feit 2 primair:
medeplegen van valsheid in geschrift;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
6 (ZES) JAREN EN 6 (ZES) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst met betrekking tot
dagvaarding Ionder 1 genummerde voorwerp, te weten: Geld Nederlands, totaal 875.00 euro dd IBG 05-06-15;
verstaat dat ten aanzien van het op de beslaglijst met betrekking tot
dagvaarding IIonder 1 genummerde voorwerp (te weten: 1.00 STK Vorderingen, CAJAMAR CAJA Spaanse, Saldo op bankrekening [rekeningnummer 5] ) geen beslissing behoeft te worden genomen;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst met betrekking tot
dagvaarding IIonder 2 genummerde voorwerp, te weten: 1.00 STK Onroerende registergoederen, Appartement Spanje [adres 7] ;
gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst met betrekking tot
dagvaarding IIonder 3 genummerde voorwerp, te weten: 1.00 STK Motor Yamaha 2003 [kenteken 10] ;
verstaat dat de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden eindigt en dat het bevel tot voorlopige hechtenis verder ten uitvoer wordt gelegd;
wijst af het verzoek tot (hernieuwde) schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. de Bruijn, voorzitter,
mr. J.E. Bierling, rechter,
mr. M.L. Ruiter, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Walenkamp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 september 2016.

Voetnoten

1.Een geschrift, te weten een ‘IncidentFormulier Inzet LFO’, Zaaksdossier Ambacht, p. 20-23.
2.Proces-verbaal bevindingen LFO, Zaaksdossier Ambacht, p. 351-355; een geschrift, te weten een NFI-rapport ‘Identificatie van drugs en precursoren’ d.d. 12 december 2014, Zaaksdossier Ambacht, p. 190-191; een geschrift, te weten een NFI-rapport ‘Identificatie van drugs en precursoren’ d.d. 5 januari 2015, Zaaksdossier Ambacht, p. 192-194.
3.Een geschrift, te weten een ‘IncidentFormulier Inzet LFO’, Zaaksdossier Ambacht, p. 23; proces-verbaal bevindingen LFO, Zaaksdossier Ambacht, p. 358-359.
4.Een geschrift, te weten een ‘IncidentFormulier Inzet LFO’, Zaaksdossier Ambacht, p. 22.
5.Proces-verbaal bevindingen LFO, Zaakdossier Ambacht, p. 439-441.
6.Proces-verbaal bevindingen LFO, Zaakdossier Ambacht, p. 442-444.
7.Proces-verbaal sporenonderzoek, Zaaksdossier Ambacht, p. 118-119; proces-verbaal uitslag sporenonderzoek, Zaaksdossier Ambacht, p. 120, met bijlage (p. 121-124).
8.Proces-verbaal van bevindingen, Zaakdossier Ambacht, p. 446-447, met bijlagen (p. 448-454).
9.Proces-verbaal verhoor [getuige 2] , Zaaksdossier Witwassen [bedrijf 1] , p. 115, met bijlagen (p. 116-118).
10.Proces-verbaal van bevindingen, Zaaksdossier Ambacht, p. 418-419; een geschrift, te weten een mutatierapport, Zaaksdossier Ambacht, p. 420-421.
11.Proces-verbaal onderzoek Bentley [kenteken 2] [verdachte] , Zaaksdossier Witwassen [bedrijf 1] , p. 247.
12.Een geschrift, te weten een uittreksel KvK, Zaaksdossier Witwassen [bedrijf 1] , p. 88.
13.Een geschrift, te weten een uittreksel KvK, Zaaksdossier Witwassen [bedrijf 1] , p. 80.
14.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 30 augustus 2016.
15.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 21 april 2016, opgemaakt door de rechter-commissaris en de griffier, nr. 3.
16.Proces-verbaal Identificatie – vergelijking stempels en matrijzen LFO, Zaakdossier Ambacht, p. 507; proces-verbaal matrijzen mask logo, Zaakdossier Ambacht, p. 796-797.
17.Proces-verbaal bevindingen LFO, Zaakdossier Ambacht, p. 439-440; proces-verbaal bevindingen bekijken agenda, Zaaksdossier Ambacht, p. 195, 202 en 234.
18.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] , Proces-Verbaal 4-OPV, p. 841.
19.Proces-verbaal technisch forensisch technisch onderzoek, Zaaksdossier Ambacht, p. 90 (SIN:AAHH1952NL), p. 91 (SIN:AAHP4251NL) en p. 94-95 (SIN:AAFZ1839NL); een geschrift, te weten een NFI-rapport ‘Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een overtreding van de Opiumwet gepleegd in Pijnacker op 18 november 2014’ d.d. 14 januari 2015, Zaaksdossier Ambacht, p. 148-150.
20.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 30 augustus 2016.
21.Proces-verbaal bevindingen Lisse LFO, Zaakdossier Lisse, p. 40-42.
22.Proces-verbaal bevindingen Lisse LFO, Zaakdossier Lisse, p. 40; proces-verbaal aanvullend (LFO), Zaakdossier Lisse, ongenummerd (proces-verbaalnummer 2014294852-Lisse/PIJNO/AM, pagina 2/2); een geschrift, te weten een NFI-rapport ‘Identificatie van drugs en precursoren’ d.d. 24 juni 2016, Proces-verbaal Forensisch Beslag Meer en Duin [huisnummer 1] Lisse, p. 77-78.
23.Proces-verbaal bevindingen Lisse LFO, Zaakdossier Lisse, p. 41; proces-verbaal aanvullend (LFO), Zaakdossier Lisse, ongenummerd (proces-verbaalnummer 2014294852-Lisse/PIJNO/AM, pagina 2/2); een geschrift, te weten een NFI-rapport ‘Identificatie van drugs en precursoren’ d.d. 24 juni 2016, Proces-verbaal Forensisch Beslag Meer en Duin [huisnummer 1] Lisse, p. 77-78.
24.Proces-verbaal bevindingen Lisse LFO, Zaakdossier Lisse, p. 41; proces-verbaal aanvullend (LFO), Zaakdossier Lisse, ongenummerd (proces-verbaalnummer 2014294852-Lisse/PIJNO/AM, pagina 2/2); een geschrift, te weten een NFI-rapport ‘Identificatie van drugs en precursoren’ d.d. 27 juni 2016, Proces-verbaal Forensisch Beslag Meer en Duin [huisnummer 1] Lisse, p. 75-76.
25.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden Meer en Duin te Lisse, Zaakdossier Lisse, p. 412-413.
26.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden Meer en Duin te Lisse 23 mei 2015, Zaakdossier Lisse, p. 459-460.
27.Eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting d.d. 30 augustus 2016.
28.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden Meer en Duin te Lisse 4 juni 2015, Zaakdossier Lisse, p. 470-471.
29.Proces-verbaal observeren vrijdag 5 juni 2015, Zaakdossier Lisse, p. 83-86.
30.Proces-verbaal van bevindingen, Zaakdossier Lisse, p. 34; proces-verbaal van bevindingen, Zaakdossier Lisse, p. 51; proces-verbaal (narcotica), Zaakdossier Lisse, p. 73; een geschrift, te weten een NFI-rapport ‘Identificatie van drugs en precursoren’ d.d. 15 juli 2015, Zaakdossier Lisse, p. 90-91.
31.Proces-verbaal van bevindingen, Zaakdossier Lisse, p. 35; proces-verbaal (narcotica), Zaakdossier Lisse, p. 66-67; een geschrift, te weten een NFI-rapport ‘Identificatie van drugs en precursoren’ d.d. 16 juli 2015, Zaakdossier Lisse, p. 97-98.
32.Proces-verbaal van bevindingen 1e onderzoek VW Passat [kenteken 5] , Zaakdossier Lisse, p. 36; proces-verbaal (narcotica), Zaakdossier Lisse, p. 60-61; een geschrift, te weten een NFI-rapport ‘Identificatie van drugs en precursoren’ d.d. 14 juli 2015, Zaakdossier Lisse, p. 92-93.
33.Proces-verbaal van bevindingen samenwerking [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] , Zaakdossier Lisse, p. 364.
34.Een geschrift, te weten een uitgewerkt tapgesprek, Zaakdossier Lisse, p. 376.
35.Proces-verbaal contact [medeverdachte 2] met 8465, Zaakdossier Lisse, p. 128-130, met bijlagen (p. 131-136); proces-verbaal van bevindingen, Zaakdossier Lisse, p. 137-138.
36.Proces-verbaal van bevindingen, Zaakdossier Lisse, p. 137-138, met bijlagen (p. 139-141).
37.Een geschrift, te weten een huurovereenkomst, Zaakdossier Lisse, p. 252-257.
38.Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 4] , Zaakdossier Lisse, p. 716 en 722.
39.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 30 augustus 2016.
40.Proces-verbaal van bevindingen, Zaakdossier Lisse, p. 147, met bijlage (p. 148-149).
41.Proces-verbaal sporenonderzoek, Proces-verbaal Forensisch Beslag Meer en Duin [huisnummer 1] Lisse, p. 24-29; een geschrift, te weten een NFI-rapport ‘Onderzoek naar sporen drugs en drugsprecursoren op handschoenen en twee paar schoenen’, Proces-verbaal Forensisch Beslag Meer en Duin [huisnummer 1] Lisse, p. 45-49; een geschrift, te weten een NFI-rapport ‘Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek’, Zaaksdossier 2-OPV, p. 783-790.
42.Proces-verbaal sporenonderzoek, Proces-verbaal Forensisch Beslag Meer en Duin [huisnummer 1] Lisse, p. 24-29; een geschrift, te weten een NFI-rapport ‘Onderzoek naar sporen drugs en drugsprecursoren op handschoenen en twee paar schoenen’, Proces-verbaal Forensisch Beslag Meer en Duin [huisnummer 1] Lisse, p. 45-49; een geschrift, te weten een NFI-rapport ‘Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek’, Zaaksdossier 2-OPV, p. 783-790.
43.Proces-verbaal van bevindingen, Zaaksdossier Ambacht, p. 418-419; een geschrift, te weten een mutatie rapport, Zaaksdossier Ambacht, p. 420-421.
44.Proces-verbaal onderzoek Bentley [kenteken 2] [verdachte] , Zaaksdossier Witwassen [bedrijf 1] , p. 247.
45.Een geschrift, te weten een uittreksel KvK, Zaaksdossier Witwassen [bedrijf 1] , p. 88.
46.Een geschrift, te weten een uittreksel KvK, Zaaksdossier Witwassen [bedrijf 1] , p. 80.
47.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 30 augustus 2016.
48.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 21 april 2016, opgemaakt door de rechter-commissaris en de griffier, nr. 3.
49.Proces-verbaal van bevindingen, Algemeen Dossier 0-OPV, p. 190-193.
50.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden Meer en Duin te Lisse 23 mei 2015, Zaakdossier Lisse, p. 459-460.
51.Proces-verbaal bevindingen Lisse LFO, Zaakdossier Lisse, p. 42.
52.Proces-verbaal Aandeelhouder [bedrijf 1] met bijlagen, AH-09, Zaaksdossier witwassen [bedrijf 3] , p. 69-96.
53.Proces-verbaal Bankpassen [verdachte] en BV’s, met bijlagen, AH-05, Zaaksdossier witwassen [bedrijf 3] BV, p. 97 en 98.
54.Proces-verbaal van verhoor verdachte B.F. [verdachte] , Zaakdossier Lisse, p. 682.
55.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 30 augustus 2016.
56.Een geschrift, te weten het antwoord van de Spaanse autoriteiten op vraag 3 van het rechtshulpverzoek, met bijlagen (ongenummerd).
57.De officieren van justitie hebben deze insteek gekozen en de rechtbank volgt hen daarin.
58.Dit geldt ook voor de hierna nog te bespreken overboekingen vanaf de bankrekening van [betrokkene 2] , waarover meer onder 5.4.2.4.
59.Proces-verbaal Analyse [rekeningnummer 3] onv [bedrijf 1] , met bijlagen, AH-18, Zaaksdossier witwassen [bedrijf 1] , p. 183 en 221.
60.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, AH-23, Zaaksdossier witwassen [bedrijf 1] , p. 261-263.
61.Proces-verbaal onderzoek belastinggegevens [verdachte] , met bijlagen, AH-30, Zaaksdossier witwassen [verdachte] , p. 12-65; proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 2] , AH-39, Zaaksdossier witwassen [bedrijf 1] , p. 310.
62.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, AH-23, Zaaksdossier witwassen [bedrijf 1] , p. 261-263.
63.Proces-verbaal Onderzoek bedrijfsvoorraad voertuigen [bedrijf 1] , met bijlage, AH-40, Zaaksdossier witwassen [bedrijf 1] , p. 328-331.
64.Proces-verbaal Onderzoek verkoopfacturen VW Golf [kenteken 8] , met bijlagen, AH-12, Zaaksdossier witwassen [bedrijf 1] , p. 229- 235.
65.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, AH-13, Zaaksdossier witwassen [bedrijf 1] , p. 237-246.
66.Proces-verbaal Onderzoek bedrijfsvoorraad voertuigen [bedrijf 1] , met bijlage, AH-40, Zaaksdossier witwassen [bedrijf 1] , p. 328-331.
67.Proces-verbaal Onderzoek administratie [bedrijf 2] , met bijlagen, AH-25, Zaaksdossier witwassen [bedrijf 2] , p. 99-115.
68.Proces-verbaal Onderzoek Fitness inventaris [bedrijf 2] , met bijlagen, AH-49, Algemeen Dossier witwassen aanvulling 2, p. 11-69.
69.Proces-verbaal Analyse rekeninggegevens [rekeningnummer 4] [bedrijf 2] , met bijlagen, AH-26, Zaaksdossier witwassen [bedrijf 2] , p. 167-199.
70.Proces-verbaal belastinggegevens [bedrijf 2] , met bijlagen, AH-24, Zaaksdossier witwassen [bedrijf 2] , p. 159-166.
71.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 30 augustus 2016.
72.Bitcoin-miners zijn een soort computers waarmee men bitcoins kan delven (‘minen’) door rekenkracht te verlenen aan het Bitcoin-netwerk (en een zeer moeilijke berekening op te lossen), waarvoor een beloning wordt gegeven in de vorm van een fractie van een bitcoin. Bitcoins kunnen via een zogenaamde ‘bitcoin-exchange’ worden omgezet in euro’s.
73.Proces-verbaal Analyse rekeninggegevens [rekeningnummer 4] [bedrijf 2] , met bijlagen, AH-26, Zaaksdossier witwassen [bedrijf 2] , p. 167-199.
74.Proces-verbaal Analyse [rekeningnummer 2] onv [bedrijf 3] , met bijlagen, AH-29, Zaaksdossier witwassen [bedrijf 3] , p. 164-190.
75.Proces-verbaal Analyse [rekeningnummer 2] onv [bedrijf 3] , met bijlagen, AH-29, Zaaksdossier witwassen [bedrijf 3] , p. 164-190.
76.Proces-verbaal Analyse administratie [bedrijf 3] , met bijlagen, AH-28, Zaaksdossier witwassen [bedrijf 3] , p. 99-109.
77.Proces-verbaal Analyse belastinggegevens [bedrijf 3] , met bijlagen, AH-27, Zaaksdossier witwassen [bedrijf 3] , p. 153-163.
78.Proces-verbaal Analyse [rekeningnummer 2] onv [bedrijf 3] , met bijlagen, AH-29, Zaaksdossier witwassen [bedrijf 3] , p. 164-190.
79.Proces-verbaal Analyse rekeninggegevens [rekeningnummer 1] onv [verdachte] , met bijlagen, AH-31, Zaaksdossier witwassen B [verdachte] , p. 66-81.
80.De overboekingen vanaf de bankrekening van [bedrijf 3] staan ook, meer in detail, vermeld onder 5.4.2.3.
81.Proces-verbaal Schermafdruk bankrekening Spanje, met bijlagen, AH-34, Zaaksdossier witwassen [verdachte] , p. 99-103; proces-verbaal Analyse [rekeningnummer 2] onv [bedrijf 3] , met bijlagen, AH-29, Zaaksdossier witwassen [bedrijf 3] p. 164-190.
82.Deze overboekingen vanaf de bankrekening van [bedrijf 3] staan ook, meer in detail, vermeld onder kopje ‘ [bedrijf 3] (vijfde gedachtestreepje)’. Behalve die overboekingen heeft er op 24 juni 2014 nog een overboeking plaatsgevonden van € 500,-- en op 21 januari 2015 nog een overboeking van € 700,--.
83.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 30 augustus 2016.
84.Proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 2] , VH-03, Zaaksdossier witwassen [verdachte] , p. 133.
85.Proces-verbaal Analyse rekeninggegevens [rekeningnummer 1] onv [verdachte] , met bijlagen, AH-31, Zaaksdossier witwassen [verdachte] , p. 66-81.
86.Geschrift, te weten een bijlage (getiteld ‘Bijlage 1. [verdachte] )’ bij de antwoorden van de Spaanse autoriteiten op de vragen 3 tot en met 5 van het rechtshulpverzoek (ongenummerd) en de verklaring van [getuige 6] (afgelegd in reactie op het rechtshulpverzoek gericht aan de Spaanse autoriteiten), Algemeen Dossier aanvulling witwassen 2, p. 113-121.
87.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 30 augustus 2016.
88.Proces-verbaal Schermafdruk bankrekening Spanje, met bijlagen, AH-34, Zaaksdossier witwassen [verdachte] , p. 99-103; een geschrift, te weten het antwoord van de Spaanse autoriteiten op vraag 5 van het rechtshulpverzoek, met bijlagen, zijnde bankafschriften (ongenummerd).
89.Een geschrift, te weten een hypotheekofferte, Zaaksdossier Hypotheekfraude [medeverdachte 1] , p. 80-93A.
90.Een geschrift, te weten een werkgeversverklaring, Zaaksdossier Hypotheekfraude [medeverdachte 1] , p. 94.
91.Proces-verbaal Aandeelhouder [bedrijf 1] , met bijlagen, Zaaksdossier hypotheekfraude & witwassen [medeverdachte 1] vervolg 1, p. 148-175.
92.Een geschrift, te weten een hypotheekofferte, Zaaksdossier Hypotheekfraude [medeverdachte 1] , p. 87.
93.Een geschrift, te weten een salarisspecificatie, Zaaksdossier hypotheekfraude [medeverdachte 1] , p. 95.
94.Proces-verbaal Onderzoek personeel [bedrijf 2] , met bijlagen, Zaaksdossier hypotheekfraude [medeverdachte 1] , p. 22-24.
95.Een geschrift, te weten een hypotheekakte, Zaaksdossier hypotheekfraude [medeverdachte 1] , p. 59-69; een geschrift, te weten een akte tot levering, Zaaksdossier hypotheekfraude [medeverdachte 1] , p. 46-58.
96.Een geschrift, te weten een hypotheekofferte, Zaaksdossier hypotheekfraude [medeverdachte 1] , p. 81A.
97.Proces-verbaal Bevindingen onderzoek [adres 6] te Amsterdam, Zaaksdossier hypotheekfraude [medeverdachte 1] , p. 101-102; proces-verbaal Onderzoek betaling huur [adres 6] , Zaaksdossier hypotheekfraude [medeverdachte 1] , p. 113-116.
98.Proces-verbaal Onderzoek arbeidsrelatie [bedrijf 2] en [medeverdachte 1] , met bijlagen, Zaaksdossier hypotheekfraude & witwassen [medeverdachte 1] vervolg 2, p. 196-209.
99.Proces-verbaal Onderzoek inkomen [medeverdachte 1] , met bijlagen, Zaaksdossier hypotheekfraude & witwassen [medeverdachte 1] vervolg 2, p. 210-223.
100.Proces-verbaal Onderzoek personeel [bedrijf 2] , met bijlagen, Zaaksdossier hypotheekfraude [medeverdachte 1] , p. 22-41.
101.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] d.d. 21 april 2016, opgemaakt door de rechter-commissaris en de griffier, nr. 4, Zaaksdossier hypotheekfraude & witwassen [medeverdachte 1] vervolg 2, p. 186; proces-verbaal van verhoor [verdachte] d.d. 21 april 2016, nr. 6, Zaaksdossier hypotheekfraude & witwassen [medeverdachte 1] vervolg 2, p. 190.
102.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] d.d. 21 april 2016, nr. 4, Zaaksdossier hypotheekfraude & witwassen [medeverdachte 1] vervolg 2, p. 186.
103.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] d.d. 21 april 2016, nr. 4, Zaaksdossier hypotheekfraude & witwassen [medeverdachte 1] vervolg 2, p. 186.
104.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] d.d. 21 april 2016, nr. 7, Zaaksdossier hypotheekfraude & witwassen [medeverdachte 1] vervolg 2, p. 187.
105.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 30 augustus 2016.
106.De rechtbank neemt aan dat deze arbeidsrelatie ook daadwerkelijk heeft bestaan, gelet op de in de administratie van [bedrijf 2] aangetroffen opzeggingsbrief en het feit dat er één maand loon is uitbetaald.