ECLI:NL:RBDHA:2015:8582

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2015
Publicatiedatum
22 juli 2015
Zaaknummer
14-17298
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de geloofwaardigheid van homoseksuele geaardheid in asielaanvraag van Ugandese vrouw

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 juli 2015 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Ugandese vrouw die een verblijfsvergunning aanvroeg op basis van haar homoseksuele geaardheid. Eiseres had eerder een asielaanvraag ingediend, die was afgewezen. In haar tweede aanvraag voerde zij aan dat haar homoseksualiteit een nieuw feit was, dat niet eerder was aangevoerd. De rechtbank oordeelde dat de homoseksuele geaardheid van eiseres als een novum kan worden aangemerkt, en dat het bestreden besluit van de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank stelde dat de staatssecretaris niet had kunnen onderbouwen waarom de geloofwaardigheid van de seksuele geaardheid van eiseres niet werd erkend. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele geaardheid op individuele basis moet plaatsvinden, zonder te vervallen in stereotypen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de gestelde relatie van eiseres met een vrouwelijke partner in Nederland. Tevens werden de proceskosten van eiseres vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/17298
V-nr: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 3 juli 2015 in de zaak tussen

[eiseres],

geboren op [geboortedag] 1985, van Ugandese nationaliteit, eiseres,
(gemachtigde: mr. E.R. Hagenaars),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Verheijen).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 2014 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 17 juli 2014 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen en jegens haar een inreisverbod voor de duur van twee jaren uitgevaardigd.
Op 23 juli 2014 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Bij brief van diezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Bij uitspraak van 15 augustus 2014 (AWB 14/17299) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen in afwachting van de beantwoording van prejudiciële vragen gesteld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in de uitspraken van 20 maart 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ4983, ECLI:NL:RVS:2013:BZ4985 en ECLI:NL:RVS:2013:BZ4986) door het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig M. Kramp als tolk in de Engelse taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiseres heeft eerder, op 19 maart 2013, een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 27 maart 2013 afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 23 april 2013 (AWB 13/8477) ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 10 juli 2013 (zaak nr. 201304097/1/V3) heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waardoor het besluit van 27 maart 2013 in rechte vaststaat.
1.2
Op 17 juli 2014 heeft eiseres de onderhavige aanvraag ingediend die door verweerder bij het bestreden besluit is afgewezen.
1.3
Uit de jurisprudentie van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:509) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
1.4
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) moet volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand uitgesloten is dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
1.5
Eiseres heeft aan de onderhavige aanvraag haar homoseksuele geaardheid ten grondslag gelegd. Zij is zich bewust van haar geaardheid sinds haar twaalfde levensjaar. Op de meisjesschool werd zij verliefd op een meisje, [naam 1], maar zij heeft haar gevoelens voor haar niet kenbaar gemaakt. Op de middelbare school kreeg eiseres een relatie met een meisje, genaamd [naam 2]. Nadat zij op school werden betrapt, moesten zij de school verlaten. Eiseres mocht haar examen nog maken. De familie, buren en huisbaas van eiseres zijn vervolgens op de hoogte geraakt van de geaardheid van eiseres. Eiseres mocht van haar zus geen contact meer opnemen met [naam 2], hetgeen zij ook niet meer heeft kunnen doen. Daarnaast werd eiseres door haar familieleden in haar bewegingsvrijheid beperkt en ondervond zij daardoor problemen van de zijde van haar buren. Eiseres gaat na haar middelbare school een opleiding tot leerkracht volgen, waar zij [naam 3] heeft leren kennen, met wie zij een relatie kreeg. Eiseres werd in 2006 tegen haar zin door haar zus uitgehuwelijkt om haar geaardheid te verhullen. Eiser is in 2010 bevallen van een dochter. Zij ontmoette haar vriendin nog regelmatig. Nadat haar echtgenoot achter de geaardheid van eiseres was gekomen, heeft hij eiseres in 2010 verlaten en is niet meer teruggekomen. Onder druk van haar zus is eiseres opnieuw met een man getrouwd, om haar geaardheid te verbergen. Eiseres heeft Uganda in [datum] verlaten. Eiseres is in Nederland lid van ‘Gay on Move’ en ‘Out and Proud’, waar zij andere homoseksuelen ontmoet. Eiseres heeft haar geaardheid niet tijdens haar eerste asielaanvraag naar voren gebracht, omdat zij niet wist hoe in Nederland met homoseksualiteit werd omgegaan.
1.6
De rechtbank is van oordeel dat de homoseksuele geaardheid van eiseres kan worden aangemerkt als nieuw feit. De rechtbank ziet zich op grond van de geldende Afdelingsjurisprudentie als hiervoor weergegeven gesteld voor de vraag of de homoseksuele geaardheid van eiseres niet in de eerdere procedure had kunnen en derhalve had behoren te worden aangevoerd.
1.7
De rechtbank overweegt als volgt. Het Hof heeft in zijn arrest van 2 december 2014 (zaaknummers: C-148/13, C-149/13 en C-150/13) in overweging 69 geoordeeld dat, gelet op de gevoeligheid van vragen over iemands persoonlijke levenssfeer en met name zijn seksualiteit, uit het enkele feit dat deze persoon, wegens zijn terughoudendheid bij het onthullen van intieme aspecten van zijn leven, niet meteen heeft verklaard homoseksueel te zijn, niet de conclusie kan worden getrokken dat hij niet geloofwaardig is. De rechtbank ziet in het licht daarvan en mede gelet op overweging 71 geen aanleiding te van oordelen dat eiseres haar homoseksuele geaardheid bij haar eerdere aanvraag van 19 maart 2013 had behoren aan te voeren. Ook kan niet op voorhand geoordeeld worden dat uitgesloten is dat de homoseksuele geaardheid van eiseres kan afdoen aan het besluit van 27 maart 2013. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom inhoudelijk toetsen.
2.1
Verweerder heeft aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat zich omstandigheden als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 voordoen en dat van het relaas geen positieve overtuigingskracht uitgaat.
Verweerder acht de gestelde homoseksuele geaardheid van eiseres niet geloofwaardig en daarom de door haar gestelde problemen als gevolg daarvan evenmin. Verweerder heeft hierbij van belang geacht dat niet valt in te zien waarom eiseres dit tijdens haar eerste asielaanvraag, hoe summier ook, niet naar voren heeft gebracht, nu zij daarvoor tijdens de eerdere procedure voldoende gelegenheid heeft gehad. Dit klemt te meer, nu eiseres stelt dat zij reeds in Uganda homoseksuele gevoelens had en daardoor ook problemen heeft ervaren. Uit haar verklaringen tijdens haar eerste asielprocedure blijkt niet dat zij zich geremd voelde in het afleggen van verklaringen over haar problemen door haar seksuele geaardheid. Daarnaast acht verweerder haar verklaringen over de wijze waarop zij haar geaardheid heeft ontdekt niet aannemelijk, omdat zij zich daarover slechts in algemene en oppervlakkige termen heeft geuit. Voorts is eiseres er niet in geslaagd te beschrijven welk proces aan haar ontdekking vooraf is gegaan, of wat voor gevoelens zij heeft beleefd bij deze ontdekking.
Verweerder acht de verklaringen van eiseres dat zij het niet prettig vond om te ontdekken dat zij anders was dan andere meisjes, maar wel fijn om te ontdekken dat zij lesbisch is inconsistent. Volgens verweerder wekt het bevreemding dat eiseres, afkomstig uit een land waar homoseksualiteit niet geaccepteerd wordt, geen enkel probleem zou hebben gehad met (de acceptatie van) haar homoseksuele geaardheid. Sterker nog, het deed eiseres goed en zij werd er sterker door.
Verder wordt niet geloofwaardig geacht dat eiseres geen goede relatie zou hebben gehad met haar beide echtgenoten. Tijdens het eerste gehoor van maart 2013 heeft eiseres over haar echtgenoot [naam 4] verklaard dat zij alles heeft geprobeerd om hem te zoeken terwijl zij in het gehoor van de onderhavige aanvraag heeft verklaard dat zij veel ruzie met hem had en zij een heel ongelukkig huwelijk had. Volgens verweerder zijn deze verklaringen niet met elkaar te rijmen. Verder getuigt haar verklaring tijdens het eerste gehoor dat zij van plan was met [naam 5] te trouwen niet van een slechte dan wel gedwongen relatie. Niet wordt ingezien waarom eiseres voor de tweede keer zou gaan trouwen met een man om haar geaardheid te verhullen, ondanks druk van haar familie, nu zij voor de buitenwereld nog een getrouwde vrouw was. Voorts heeft eiseres tijdens het nader gehoor in maart 2013 verklaard dat zij is geholpen door haar ex-vriend, hetgeen erop duidt dat zij nog meer mannelijke partners heeft gehad.
2.2
Verweerder heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat, hoewel het bestreden besluit voor 1 januari 2015 is genomen, de verklaringen van eiseres niet zijn beoordeeld in het kader van het destijds geldende beoordelingskader van de positieve overtuigingskracht, maar dat in de onderhavige zaak alle relevante elementen los van elkaar zijn beoordeeld, zoals voorgeschreven op grond van het huidige beoordelingskader van de integrale geloofwaardigheidstoets. Alle tegengeworpen aspecten in onderlinge samenhang bezien, maken echter dat eiseres er niet in is geslaagd haar homoseksuele geaardheid aannemelijk te maken.
2.3
Eiseres voert aan dat zij haar homoseksuele geaardheid wel aannemelijk heeft gemaakt en dat verweerders standpunt dat de afgelegde verklaringen ongeloofwaardig zijn, geen stand kan houden. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat niet van haar kan worden verwacht dat zij uitvoerig moet kunnen verklaren over haar worsteling met haar geaardheid. Eiseres verwijst in dit verband ook naar de brief van psycholoog drs. C.M. Steenveld (Steenveld) van 10 juni 2015. Daarin heeft Steenveld onder meer het volgende opgemerkt:
‘It is my opinion that people living in substandard, dangerous, harsh and traumatic circumstances, under the threat of violence, incarceration or death, in conjunction with being members of marginalised groups, suffer from ongoing psychological trauma while still in those circumstances as well as beyond such circumstances. Consequently, they are often not able to reflect adequately upon their circumstances or psychological well being – i.e. engage with what may be termed an “inner process” – due to the cognitive and emotional limitations imposed upon them by the difficult tasks of having to survive on various levels. Trauma tends to shut down and severely limit, the capacity for reflection along with some other higher level cognitive functions such that people become rather concrete in their thinking style.’
Eiseres betwist voorts dat zij vaag en summier over haar bewustwordingsproces heeft verklaard. In het gehoor van 17 juli 2014 heeft zij uitgebreid verklaard over het innerlijk proces dat zij heeft ondergaan.
Verweerder kon eiseres ook niet tegenwerpen dat eiseres niet reeds tijdens de eerdere asielprocedure gewag heeft gemaakt van haar homoseksuele geaardheid. Zij was er indertijd niet van op de hoogte dat zij in Nederland door haar seksuele geaardheid een asielaanvraag kon indienen. Eiseres verwijst in dit verband ook naar voornoemd arrest van het Hof van 2 december 2014 en voornoemde brief van drs. Steenveld. Dat zij in haar eerste asielprocedure geen blijk heeft gegeven zich geremd te voelen in het afleggen van verklaringen over haar problemen door haar seksuele geaardheid is begrijpelijk, omdat zij die verklaringen niet heeft afgelegd.
Omdat voor de buitenwereld niet kenbaar was dat zij nog een gehuwde vrouw was, koos zij voor een tweede huwelijk met een man. Dat eiseres tweemaal gehuwd is geweest, terwijl sprake zou kunnen zijn van een goede relatie met hen, zegt niets over de homoseksuele geaardheid van eiseres. De door verweerder onder 2.1 genoemde vriend betrof geen liefdesrelatie, maar een vriendschappelijke relatie.
Voorts beroept eiseres zich op het gelijkheidsbeginsel, onder verwijzing naar en overlegging van de uitspraak van deze rechtbank van 7 mei 2014 (ECLI:NL:RBDHA:2014:5690). Zij beroept zich met name op rechtsoverweging 8.5 van deze uitspraak, waaruit blijkt dat de kans reëel is dat een vreemdeling bij terugkeer naar Uganda reeds vanwege zijn lidmaatschap van homobewegingen op negatieve belangstelling kan rekenen en een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder is tegen deze uitspraak niet in hoger beroep gegaan en de desbetreffende vreemdeling is een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend.
Tot slot stelt eiseres zich op het standpunt dat het onderzoek door verweerder op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden doordat het de gehoorambtenaren van verweerder aan specialistische kennis ontbreekt nu er nog geen sprake is van een opleiding aan gehoorambtenaren door COC Nederland.
3.1
De rechtbank overweegt als volgt. Niet is in geschil dat het, los van de vraag of de eerdere problemen die eiseres in Uganda stelt te hebben ondervonden wegens haar homoseksuele geaardheid geloofwaardig kunnen worden geacht, van belang is om vast te stellen of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij die geaardheid heeft, nu eiseres reeds op grond van die geaardheid bij terugkeer naar Uganda een risico zou kunnen lopen op vervolging dan wel een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Voorts is niet in geschil dat van haar redelijkerwijs niet mag worden verwacht dat zij, ter vermijding van dit risico, in Uganda haar homoseksualiteit geheim houdt of zich bij de invulling van die seksuele geaardheid terughoudend opstelt (zie het Hof in het arrest X., Y. en Z. tegen Nederland van 7 november 2013, zaaknummers: C-199/12 tot en met C-201/12).
3.2
Zoals volgt uit overwegingen 57 en 59 van het hiervoor reeds genoemde arrest van het Hof van 2 december 2014 dient de beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele geaardheid op individuele basis plaats te vinden en moet daarbij rekening worden gehouden met de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van betrokkene en mag daarbij niet worden uitgegaan van stereotypen.
Zoals uit het voornemen, het bestreden besluit en het verhandelde ter zitting is gebleken, neemt verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de homoseksuele geaardheid als algemeen uitgangspunt dat de betrokken vreemdeling uitgebreid dient te kunnen verklaren over het doorgemaakte bewustwordingsproces en, indien de vreemdeling afkomstig is uit een land waar die geaardheid maatschappelijk niet is geaccepteerd of taboe is en/of strafbaar is gesteld, dat het bevreemdend wordt geacht indien de vreemdeling zelf geen of nauwelijks problemen zou hebben gehad met de acceptatie van die geaardheid. Zo heeft verweerder ook in het geval van eiseres uitdrukkelijk overwogen dat het bevreemdend wordt geacht dat eiseres, afkomstig uit een land waar homoseksualiteit niet geaccepteerd wordt, geen enkel probleem zou hebben gehad met (de acceptatie van) haar homoseksuele geaardheid en dat dit eiseres zelfs goed deed en zij er sterker door werd.
Nog afgezien van het feit dat dit algemene uitgangspunt een zekere mate van stereotypering veronderstelt, heeft verweerder bovendien noch in de bestuurlijke fase, noch in beroep of ter zitting kunnen concretiseren of onderbouwen op basis waarvan verweerder tot het aannemen van dit algemene uitgangspunt is gekomen. Nu dit één van de kernelementen is op grond waarvan de geloofwaardigheid van de seksuele geaardheid van eiseres is beoordeeld en eiseres dit standpunt middels de brief van Steenveld gemotiveerd heeft betwist, is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd. Het beroep is reeds hierom gegrond.
3.3
Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen.
3.4
De rechtbank acht in het kader van het nieuw te nemen besluit het volgende van belang. Eiseres heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij sinds februari 2013 een relatie heeft met een vrouwelijke partner. Naar het oordeel van de rechtbank kan het hebben van een homoseksuele relatie in Nederland als onderbouwing van de gestelde homoseksuele geaardheid gelden. Indien de partner van eiseres voorafgaand aan het nieuw te nemen besluit de relatie bevestigt en eiseres de gegevens van haar partner aan verweerder ter beschikking stelt en deze partner zich bereid verklaart over die relatie nadere gegevens te verschaffen, ligt het naar het oordeel van de rechtbank bij mogelijke twijfels van verweerder aan de oprechtheid van deze (homoseksuele) relatie, onder die omstandigheden op de weg van verweerder hiernaar verder onderzoek te verrichten. Dit gebeurt immers ook indien het vermoeden bestaat dat de aanvrager van een reguliere verblijfsvergunning dan wel om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 voor verblijf bij zijn partner een schijnrelatie heeft of schijnhuwelijk heeft gesloten met deze partner. Weliswaar betreft het in dat geval aanvragen om een verblijfsvergunning of een verblijfsdocument met als doel verblijf bij partner, maar de oprechtheid van de relatie maakt ook in het voorliggende geval onderdeel uit van de beoordeling van de aangevraagde verblijfsvergunning asiel. Dit geldt te meer nu het voor eiseres niet mogelijk is haar geaardheid op een andere wijze daadwerkelijk te onderbouwen als verweerder geen geloof hecht aan haar eigen verklaringen.
3.5
De rechtbank draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak, waarbij verweerder in ieder geval:
 gemotiveerd en onderbouwd ingaat op de door eiseres overgelegde verklaring van Steenveld van 10 juni 2015 en aangeeft waarom de verklaringen van eiseres over haar innerlijk proces in dat licht als te summier kunnen worden aangeduid;
 aangeeft in hoeverre de tegenstrijdige verklaringen omtrent gebeurtenissen in het land van herkomst iets kunnen zeggen over de geloofwaardigheid van de seksuele geaardheid als zodanig;
 aangeeft waarom aan eiseres kan worden tegengeworpen dat zij de gebeurtenissen in het land van herkomst die samenhangen met haar homoseksuele geaardheid niet in de vorige procedure naar voren heeft gebracht in het licht van de verklaring van eiseres dat deze gebeurtenissen niet de aanleiding waren voor haar vertrek uit Uganda;
 de gestelde relatie van eiseres met haar vrouwelijke partner in Nederland bij de beoordeling betrekt, en, voor zover verweerder aan de oprechtheid van deze relatie twijfelt maar deze partner de relatie bevestigt en zich bereid verklaart daarover nadere verklaringen af te leggen, aangeeft dat en op welke wijze verweerder naar die oprechtheid onderzoek heeft verricht;
 aangeeft of en in hoeverre de ongeloofwaardig geachte verklaringen nog een rol kunnen spelen ten aanzien van de beoordeling van de homoseksuele geaardheid, indien de relatie van eiseres met haar vrouwelijke partner in Nederland aannemelijk is bevonden.
De rechtbank stelt hiervoor in verband met een mogelijk onderzoek naar de relatie van eiseres een termijn van tien weken.
3.6
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,--, en een wegingsfactor 1). Indien aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980,-- (zegge: negenhonderdtachtig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.S. Zwerwer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2015.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: FZ
Coll.:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.