ECLI:NL:RBDHA:2015:3777

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 april 2015
Publicatiedatum
3 april 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1898
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake alcoholslotprogramma en rijbewijs ongeldigverklaring

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 april 2015 uitspraak gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster tegen de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 16 februari 2015, waarin haar verzoek om herziening van een eerder besluit van 20 augustus 2013 werd afgewezen. Dit eerdere besluit hield in dat de verzoekster een alcoholslotprogramma (ASP) opgelegd kreeg en haar rijbewijs ongeldig werd verklaard. De verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om haar toe te staan deel te nemen aan het verkeer zonder het ASP.

De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een uitspraak kan worden gedaan zonder dat partijen worden uitgenodigd, indien het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is. De verzoekster stelde dat het ASP in strijd is met het ne bis in idem-beginsel en dat het ASP onrechtmatig is verklaard door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De verweerder, het CBR, wees het verzoek om herziening af, omdat een uitspraak van een rechterlijke instantie geen nieuw feit of veranderde omstandigheid is en de inhoud van de jurisprudentie op zichzelf geen grond vormt voor het doorbreken van een eerder besluit.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat het in bezwaar bestreden besluit in stand kon blijven. Er was geen sprake van een evident onrechtmatig besluit, waardoor een belangenafweging niet aan de orde was. De uitspraak werd gedaan door mr. G.P. Kleijn, in aanwezigheid van griffier mr. B.J. Dekker, en werd openbaar uitgesproken op 2 april 2015. Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/1898
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 april 2015 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoekster], te [plaats], verzoekster,

(gemachtigde mr. M. Shaaban),
tegen
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2015 heeft verweerder het verzoek om herziening van het besluit van 20 augustus 2013 afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om bij voorlopige voorziening te bepalen dat zij kan deelnemen aan het verkeer zonder ASP.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder partijen uit te nodigen om op een zitting te verschijnen indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2 Bij besluit van 20 augustus 2013 heeft verweerder aan verzoekster een alcoholslotprogramma (ASP) opgelegd en het rijbewijs ongeldig verklaard. Het bezwaar hiertegen is bij besluit van 31 december 2013 ongegrond verklaard. Verzoekster heeft geen beroep ingesteld, zodat de oplegging van het ASP in rechte vast staat.
Op 12 november 2014 heeft verzoekster bij verweerder een verzoek om herziening ingediend.
3 Verzoekster stelt dat het ASP in strijd is met het ne bis in idem-beginsel, zoals blijkt uit de uitspraak van de Hoge Raad van 3 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:432). Voorts stelt zij dat het ASP onrechtmatig is, omdat artikel 17 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (de Regeling) bij uitspraak van 4 maart 2015 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) (ECLI:NL:RVS:2015:622) onverbindend is verklaard.
Verzoekster heeft inmiddels meer dan het dubbele betaald voor deelname aan het ASP dan de wetgever heeft beoogd, terwijl zij van een Wajong-uitkering afhankelijk is.
4 Verweerder heeft het verzoek om herziening afgewezen, omdat een uitspraak aan een rechterlijke instantie geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid is en dat de inhoud van de inmiddels tot stand gekomen jurisprudentie op zichzelf geen grond vormt voor het doorbreken van een rechtens onaantastbaar besluit waartegen niet in rechte is opgekomen. Een relevante wijziging van het recht heeft zich ook niet voorgedaan volgens verweerder.
5 Naar aanleiding van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Vast staat dat het besluit om aan verzoekster het ASP op te leggen formele rechtskracht heeft verkregen. Verzoekster stelt terecht dat zij naar maatstaven van de huidige rechtspraak dubbel is gestraft voor hetzelfde feit. Dat is niet toegestaan op grond van internationale verdragsbepalingen. Echter, in de uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2015 is de situatie van verzoekster uitdrukkelijk onder ogen gezien. Onder 5.8 van de uitspraak overweegt de Afdeling dat voor herziening van eerdere uitspraken geen plaats is en dat verweerder, hoewel daartoe bevoegd, niet gehouden is om reeds in rechte onaantastbaar geworden besluiten tot oplegging van het ASP te heroverwegen. Ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank oordelend als burgerlijke rechter in een procedure tegen onder meer verweerder die heeft geleid tot de uitspraak 1 april 2015 (ECLI:NL:RBDHA:2015:3588) is namens verweerder aanvullend het standpunt ingenomen louter uit het oogpunt van verkeersveiligheid niet bereid te zijn tot heroverweging.
Hoewel verweerder in onderhavige zaak dit aspect in het bestreden besluit niet heeft beoordeeld, is de kans van slagen van het bezwaar dus in beginsel nihil.
Bij deze stand van zaken is de voorzieningenrechter van oordeel dat het in bezwaar bestreden besluit in stand kan blijven. Nu van een op voorhand evident onrechtmatig besluit geen sprake is, komt de voorzieningenrechter niet toe aan een belangenafweging.
6 Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.J. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 april 2015.
griffier voorzieningenrechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.