In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de vennootschapsbelasting van een bv. De belanghebbende, die per ultimo 2010 nog te verrekenen verliezen had van ruim € 3.000.000, zag deze verliezen bijna volledig verdampen in 2011. Om verliesverdamping te voorkomen, heeft de bv een van haar bedrijfsmiddelen, een perceel grond met daarop een kraanterminal, eenmalig opgewaardeerd, wat leidde tot een belastbare winst van ruim € 2.000.000. De inspecteur accepteerde deze fiscale opwaardering echter niet en stelde de winst vast op ongeveer € 500.000, met verliesverrekening tot gevolg. De bv heeft hiertegen beroep ingesteld, met als doel een verhoging van de belastbare winst, zodat een hoger bedrag aan oude verliezen kon worden verrekend.
De rechtbank oordeelde dat de bv geen (proces)belang had bij haar beroep. De opgelegde nihilaanslag kon niet worden verlaagd, en de rechtsmiddelen gericht tegen de verliesverrekeningsbeschikking zouden niet leiden tot een wijziging van het belastbare bedrag, dat nihil bleef. De rechtbank concludeerde dat de bv geen belang had bij de rechtsmiddelen, en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. Dit oordeel werd onderbouwd met verwijzingen naar relevante jurisprudentie van de Hoge Raad, die stelt dat een rechtsmiddel niet-ontvankelijk moet worden verklaard als de indiener geen belang heeft bij het aanwenden ervan.
De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en verweerder veroordeeld in de proceskosten van de bv. De proceskosten werden vastgesteld op € 974. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag, waar partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak beroep kunnen instellen.