ECLI:NL:RBDHA:2015:2739

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2015
Publicatiedatum
13 maart 2015
Zaaknummer
AWB 14/17830 en AWB 14/17832
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overdracht van asielzoekers aan Italië en de waarborgen van opvang en zorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2015 uitspraak gedaan over de asielaanvragen van een Iraans gezin, bestaande uit een vader, moeder en hun minderjarige kind. De aanvragen werden afgewezen op grond van de Dublinverordening, waarbij Italië als verantwoordelijke lidstaat werd aangewezen voor de behandeling van hun asielverzoek. De rechtbank overwoog dat de garanties die door de Italiaanse autoriteiten waren afgegeven, voldoende waren om te concluderen dat er geen reëel risico bestond op een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bij de overdracht van het gezin naar Italië. De rechtbank benadrukte dat de Italiaanse autoriteiten zich hadden vastgelegd op het bieden van opvang en dat het gezin bijeen zou blijven. De rechtbank oordeelde dat de zorgen van eisers over de opvangvoorzieningen in Italië, gezien de grote instroom van asielzoekers, niet voldoende onderbouwd waren om aan te nemen dat er sprake was van een schending van hun rechten. De rechtbank concludeerde dat de medische situatie van eiseres, die leed aan ernstige psychische problemen, niet voldoende was om de verantwoordelijkheid voor het asielverzoek van het gezin op Nederland te leggen. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en bevestigde de afwijzing van de asielaanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/17830 en AWB 14/17832

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2015 in de zaak tussen

[eiser], geboren op [geboortedag] 1987, eiser, en

[eiseres], geboren op [geboortedag] 1985, eiseres,
alsmede hun minderjarige kind: [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2010,
allen van Iraanse nationaliteit,
gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. C.C.H.M. Backerra),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. R.G.A. Wever).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 29 juli 2014 heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000.
Eisers hebben op 30 juli 2014 tegen deze besluiten beroep ingesteld en tevens de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om hangende de beroepen een voorlopige voorziening te treffen.
Bij mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats 's‑Hertogenbosch, van 21 augustus 2014 (AWB 14/17831 en AWB 14/17833) zijn de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen, in die zin dat het verweerder wordt verboden om eisers uit Nederland te verwijderen zolang niet op hun beroepschriften is beslist.
De beroepen zijn behandeld op de zitting van 27 februari 2015, waar eisers en hun gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 19 mei 2014 hebben eisers aanvragen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Uit onderzoek in het Visa Information System van de Europese Unie (EU-VIS) blijkt dat eisers op 11 maart 2014 door de buitenlandse vertegenwoordiging van Italië in Iran in het bezit zijn gesteld van visa (met visumnummers [visumnummers] en behorend bij paspoortnummers [paspoortnummers]), die geldig waren van 21 maart 2014 tot 14 april 2014. Verweerder heeft Italië op 23 mei 2014 verzocht om eisers over te nemen op grond van artikel 12, vierde lid, van Verordening (EU) Nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: Vo 604/2013). De Italiaanse autoriteiten hebben hiermee ingestemd op 25 mei 2014. Gelet op deze omstandigheden heeft verweerder de aanvragen van eisers om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in Nederland afgewezen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling hiervan. De verantwoordelijkheid van Italië en dit claimakkoord zijn tussen partijen niet in geschil.
2. Tussen partijen is niet in geschil dat Italië als verantwoordelijke lidstaat is te beschouwen volgens de criteria voor vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat. In geschil is of wat betreft Italië mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Zo niet, dan kan immers van overdracht geen sprake zijn.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eisers er niet in zijn geslaagd om aan te tonen dat er ten aanzien van Italië niet mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder acht het enkel verwijzen naar stukken, zonder het verband met de persoonlijke situatie van eisers te onderbouwen, ontoereikend. De door eisers aangedragen stukken en informatie geven verweerder geen aanleiding niet langer uit te gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel omdat Italië haar Verdragsverplichtingen niet zou naleven. Verweerder verwijst hierbij naar arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Mohammed Hussein tegen Nederland en Italië van 2 april 2013 (ECLI:NL:XX:2013:CA3505), de zaak N. Halimi tegen Oostenrijk en Italië van 18 juni 2013 (nr. 53852/11) en de zaak N. Mohammed Hassan e.a. tegen Nederland en Italië van 27 augustus 2013 (nr. 40524/10), alsook de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 4 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:252) en van 10 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:310).
4. Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder vanwege hun persoonlijke omstandigheden, in het bijzonder de jonge leeftijd van hun zoontje, niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Ter onderbouwing van hun stelling hebben eisers gewezen op de volgende stukken:
Vluchtelingenwerk Nederland van 22 april 2014: "Denemarken schort Dublinuitzettingen van kwetsbare vreemdelingen naar Italië op";
De uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 2 juli 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2573), waarin in afwachting van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland bij wijze van voorlopige voorziening is bepaald dat de vreemdelingen niet worden overgedragen totdat op de hoger beroepen is beslist;
De Kamervragen, nr. 2410 en het antwoord van verweerder, van 3 juli 2014;
De uitspraak van de Belgische Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (nr. 126947 in zaak 155944/IV) van 12 juli 2014;
Een interview met directeur Daniela Di Capua van La Servizio Centrale of the SPRAR‑system, van 7 maart 2014;
Een persmededeling van de Verenigde Naties (VN) van 11 april 2014;
Een mededeling van de United Nations High Commissioner for Refugees (hierna: de UNHCR) van 8 juni 2014;
Een resolutie van de Raad van Europa van 26 juni 2014 die het structurele karakter van het opvangprobleem beklemtoont;
Het rapport van Defence of Children van 16 december 2013;
Het bericht van de NOS: "Italiaanse kustwacht redt 5000 vluchtelingen" van 30 juni 2014;
De Commissioner for human rights: "Refugee protection, migration and human rights in Europe: Notes from the field" van 4 maart 2014;
National country report Italy van AIDA van mei 2013;
National country report Italy van AIDA van april 2014, waarin wordt verwezen naar het rapport van Schweizerische Flüchtlingshilfe (SFH) en wordt gesteld en erkend dat de belangrijkste problemen voor Dublin-terugkeerders naar Italië gerelateerd is aan opvang;
Rapport van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa: "The large-scale arrival of mixed migratory flows on Italian shores", van 9 juni 2014 over de opvangmogelijkheden in Italië naar aanleiding van de grote toestroom van asielzoekers;
Publicaties in de NRC van 5 en 12 augustus 2014 over zeer grote aantallen bootvluchtelingen die in Italië zijn aangekomen;
Een rapport van Eurostat van 18 december 2014 over het aantal asielverzoeken in Italië in het derde kwartaal van 2014, te weten: 18.045;
Een bericht van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) van 16 januari 2015, waaruit blijkt dat in 2014 177.100 asielzoekers en migranten per boot in Italië zijn aangekomen.
Eisers wijzen er in aanvullende beroepsgronden voorts op dat in het weekend van 14 en 15 februari 2015 in Italië 2700 asielzoekers aan land zijn gekomen. Ook gelet op de enorme toename van asielzoekers in Italië kan naar de mening van eisers niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. De situatie in Italië (op het gebied van opvangmogelijkheden) is immers zodanig dat overgedragen vreemdelingen kunnen worden blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandelingen, aldus eisers. Nu zij een kind hebben dat jonger is dan vijf jaar menen eisers dat er voldoende verband bestaat tussen de door hen overgelegde stukken en hun persoonlijke situatie. Naar mening van eisers heeft verweerder zich bij de totstandkoming van de bestreden besluiten van 29 juli 2014 onvoldoende vergewist van de opvangmogelijkheden van eisers en hun zoon en was ter zitting van de voorzieningenrechter op 21 augustus 2014 duidelijk dat de opvang in Italië voor gezinnen met kinderen onder de vijf jaar ontoereikend was. Aangezien de Italiaanse autoriteiten in de zaak Tarakhel geen (individuele) garanties voor passende opvang hebben kunnen bieden dient volgens eisers sterk betwijfeld te worden of aan hen en hun zoon in Italië passende opvang kan worden geboden.
Voorafgaand aan de zitting hebben eisers voorts een brief van de huisarts van eiseres overgelegd, alsmede een beschikking van de rechtbank Limburg van 11 februari 2015, waaruit blijkt dat eiseres ernstige psychische problemen heeft en dat zij gedwongen is opgenomen in een psychiatrische instelling.
5. De rechtbank overweegt als volgt.

Kader en stand van zaken

6. Uit de vaste rechtspraak van het EHRM volgt (vgl. de zaken K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk van 2 december 2008, ECLI:NL:XX:2008:BG9802 en M.S.S. tegen België en Griekenland van 21 januari 2011, ECLI:NL:XX:2011:BP4356) dat het uitgangspunt is dat in iedere lidstaat, die is aangesloten bij de Dublin-Verordening (thans: Vo 604/2013), mogelijkheden bestaan om bescherming te krijgen tegen een dreigende schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Enkel ten aanzien van Griekenland heeft het EHRM in het M.S.S.arrest geoordeeld dat voldoende was aangetoond dat dit niet het geval was, zodat overdracht een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM met zich bracht. Verder kan uit dit arrest worden opgemaakt dat bij de beoordeling, of een overdracht in het kader van de Dublinverordening in strijd is met artikel 3 EVRM, de kwaliteit van de asielprocedure alsook de levensomstandigheden voor de asielzoeker in het land waaraan wordt overgedragen dienen te worden betrokken en dat de lidstaat die wenst over te dragen zich hiervan dient te vergewissen.
7. In de onderhavige zaken heeft verweerder zich, conform de beantwoording van Kamervragen genoemd onder c., niet verzet tegen toewijzing van de gevraagde voorlopige voorzieningen, in het licht van het te door het EHRM te wijzen arrest in de zaak Tarakhel.
8. De zaak Tarakhel betreft een Afghaanse familie die op grond van de Dublinverordening vanuit Zwitserland zou worden overgedragen aan Italië. De familie Tarakhel bestaat uit de beide ouders en hun vijf minderjarige kinderen. Ten tijde van het indienen van de klacht was het jongste kind vier jaar oud en werd gesteld dat, voornamelijk in verband met de opvangvoorzieningen voor asielzoekers in Italië, overdracht aan Italië een schending zou opleveren van artikel 3 EVRM. Het EHRM heeft in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland arrest gewezen op 4 november 2014 (nr. 29217/12, JV 2014/384). Daarin heeft het EHRM overwogen, voor zover hier van belang, dat kinderen specifieke behoeftes hebben en extreem kwetsbaar zijn, reden waarom de overdragende lidstaat zekerheden dient te verkrijgen omtrent de voor kinderen geschikte opvangfaciliteiten en omtrent het bijeenblijven van het gezin. Uit dit arrest volgt dat de overdragende lidstaat in het specifieke geval dat sprake is van kwetsbare asielzoekers voldoende waarborgen (individuele garanties) moet ontvangen inzake opvangcapaciteit en leefomstandigheden in aanwezige opvangcentra die recht doet aan kwetsbare asielzoekers.
9. Op grond van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder a, juncto het vijfde lid, Vw 2000 heeft de rechtbank bij brief van 23 december 2014 verweerder in de gelegenheid gesteld om een standpunt in te nemen ten aanzien van de reikwijdte en implicaties van het arrest van het EHRM in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland voor eisers. Daarop heeft verweerder de rechtbank bij faxbericht van 12 januari 2015 bericht dat bij brief aan de Tweede Kamer van 20 november 2014 een reactie is gegeven op de uitspraak van het EHRM in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland. Verweerder heeft verder aangegeven dat de bestreden besluiten worden gehandhaafd, maar dat wel aan de Italiaanse autoriteiten (individuele) garanties worden gevraagd die erop toezien dat eisers passende opvang zal worden geboden. Zoals verweerder ter zitting desgevraagd heeft bevestigd, is aldus niet in geschil dat eisers als kwetsbare asielzoekers zijn te kwalificeren als bedoeld in het arrest Tarakhel.
10. Verweerder heeft verder in het faxbericht van 12 januari 2015 verzocht de behandeling van de beroepen aan te houden totdat van de autoriteiten van Italië de (individuele) garanties zijn ontvangen dat aan eisers passende opvang zal worden geboden. Nu verweerder echter desgevraagd niet heeft kunnen aangeven binnen welke termijn garanties zouden worden verkregen, heeft de rechtbank in reactie op dit aanhoudingsverzoek met het oog op finale geschillenbeslechting besloten de behandeling van de beroepen niet langer aan te houden, maar een zitting te agenderen.
11. Bij faxbericht van 9 februari 2015 heeft verweerder de door de Italiaanse autoriteiten afgegeven garanties naar aanleiding van het Tarakhel-arrest aan de rechtbank doen toekomen. De Italiaanse autoriteiten hebben bij brief van 20 januari 2015, onder vermelding van de naam van eiseres + familie (4 personen), verweerder naar aanleiding van diens verzoek op 22 mei 2014 bericht over de ‘
reception conditions offered to the family’. De Italiaanse autoriteiten vermelden in de brief:
"Ensuring you that, after the transfer to Italy, this family group will be granted reception in a project (in the framework of the (…) Italian reception system), we are going to better specify the project that will take charge of them, after you inform us (at least 15 days in advance) about the date of the transfer to Italy. The reception conditions will be obviously ensured in relation to the information given by your Dublin Unit, including the relevant health conditions, up-to-date medical certificates attesting possible health problems as well as problems related to vulnerable conditions".
Beoordeling van in het geding gebrachte rapportages, artikelen en garanties.
12. Ter zitting hebben eisers hun verwijzing naar artikelen, Kamervragen en rechterlijke uitspraken die zien op de aanloop naar het arrest Tarakhel ingetrokken omdat deze stukken met het wijzen van het arrest Tarakhel door het EHRM zijn achterhaald. De stukken genoemd onder a. tot en met d. behoeven daarom geen bespreking meer.
13. In het licht van de overige in het geding gebrachte stukken blijven eisers bij hun standpunt dat de opvangvoorzieningen in Italië tekort schieten. Hun overdracht aan de Italiaanse autoriteiten levert daarom een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM op, aldus eisers. De verwijzing in de besluiten naar jurisprudentie uit 2013 is niet overtuigend, aldus eisers, gezien de grote toename van het aantal vluchtelingen dat in Italië binnenkomt na de in die jurisprudentie in aanmerking genomen rapporten. De thans afgegeven garanties achten eisers verder onvoldoende, omdat daaruit niet kan worden opgemaakt van welke opvangvoorziening eisers concreet gebruik zullen kunnen maken.
14. Nu in het geval van eisers ten tijde van de bestreden besluiten eveneens sprake was van een gezin met een kind jonger dan vijf jaar, is de rechtbank van oordeel dat er voldoende verband bestaat tussen de zaak Tarakhel en de zaak van eisers. Voor zover de overgelegde stukken onder e. tot en met q. betrekking hebben op de opvangvoorzieningen in Italië, is de rechtbank eveneens van oordeel dat het verband met de situatie van eisers gegeven is. Bij overdracht aan de Italiaanse autoriteiten zullen eisers immers van die opvangvoorzieningen gebruik moeten maken.
15. Dat er voldoende verband bestaat tussen de aangevoerde stukken en eisers situatie, betekent niet dat verweerder ten aanzien van Italië in het algemeen of in het geval van eisers in het bijzonder niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Naar het oordeel van de rechtbank volgt dat niet alleen uit de jurisprudentie genoemd in de bestreden besluiten, waarin is overwogen dat er weliswaar sprake is van tekortkomingen, maar niet van een
‘systemic failure to provide support or facilities’, maar ook recentelijk uit het arrest Tarakhel, waarin – kort gezegd – is overwogen dat in zijn algemeenheid de stelling, dat overdracht aan Italië een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM oplevert, niet opgaat. Uit het arrest Tarakhel volgt verder dat, indien sprake is van kwetsbare vreemdelingen, zoals ook in onderhavige zaken aan de orde, verweerder van de Italiaanse autoriteiten individuele garanties moet vragen met het oog op het bijeenhouden van het gezin en de juiste opvangfaciliteiten voor het kind. In geschil is of de door verweerder van de Italiaanse autoriteiten verkregen garanties in het licht van dat arrest voldoende zijn.
16. Op grond van de artikelen 31, 32 en 34 van Vo 604/2013 dient voorafgaand aan en bij de overdracht het overdragende Dublinland (Nederland) het ontvangende Dublinland (Italië) te informeren over de bijzondere belangen van de asielzoeker, met name over medische gegevens (middels een formulier van overdracht). Bovendien moeten de autoriteiten van de overdragende lidstaat op grond van het arrest Tarakhel de autoriteiten van de aangezochte lidstaat voldoende informeren over de kwetsbaarheden van de asielzoeker(s) en dienen daarop de Italiaanse autoriteiten, op de hoogte zijnde van de specifieke situatie van de kwetsbare asielzoeker(s), de (individuele) garanties te verstrekken inzake opvangcapaciteit en leefomstandigheden in aanwezige opvangcentra die recht doet aan kwetsbare asielzoekers.
17. Nu na het Tarakhel-arrest van het EHRM duidelijk is geworden dat de overdragende lidstaat (verweerder) zich moet vergewissen van maatwerk wat betreft de opvangmogelijkheden voor kwetsbare asielzoekers (een gezin met een kind onder de vijf jaar) in de aangezochte lidstaat (Italië) wordt de stelling van eisers (in het faxbericht van 19 januari 2015), dat verweerder zich reeds bij de totstandkoming van de bestreden besluiten hiervan had moeten vergewissen, niet gevolgd.
18. De rechtbank overweegt dat de thans afgegeven garanties van 20 januari 2015 nog niet volledig zijn om het vereiste maatwerk voldoende te waarborgen. Zo valt uit de garanties af te leiden dat verweerder tenminste 15 dagen voor de datum van de feitelijke overdracht nadere gegevens aan de Italiaanse autoriteiten dient te verstrekken, zodat zij op dat moment op de hoogte zijn van de specifieke situatie van eisers en zij de precieze opvang kunnen aanwijzen. Desalniettemin is de rechtbank van oordeel dat deze garanties voldoende zijn voor het oordeel dat overdracht aan de Italiaanse autoriteiten geen reëel risico op schending van artikel 3 EVRM met zich brengt, zodat de asielaanvragen van eisers konden worden afgewezen. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de afgegeven garantie weliswaar niet blijkt in welke opvangvoorziening en waar eisers na overdracht zullen worden ondergebracht, maar dat de Italiaanse autoriteiten zich wel hebben vastgelegd op het bieden van opvang, dat eisers bijeen zullen worden gehouden en dat de faciliteiten van de opvang zullen zijn afgestemd op de specifieke behoeften van eisers. Overigens is, gelet op de bij uitspraak van 21 augustus 2014 getroffen voorzieningen, de feitelijke overdracht op dit moment nog niet aan de orde, terwijl verweerder pas bij de feitelijke overdracht moet voldoen aan de vereisten uit het Tarakhel-arrest. Daartoe zal verweerder de Italiaanse autoriteiten, in overeenstemming met het bepaalde in Vo 604/2013, zo veel mogelijk op de hoogte moeten stellen van de bijzondere belangen (medische situatie, specifieke kwetsbaarheden) van eisers, zodat Italië de vereiste garanties onmiddellijk voorafgaand aan de overdracht nader kan invullen. Bij het voorgaande neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 5 februari 2015 (ECLI:NL:RBDHA:2015:1193) in een vergelijkbare zaak kan worden opgemaakt dat de Italiaanse autoriteiten in staat zijn om in overeenstemming met de vereisten uit het arrest Tarakhel voldoende specifieke garanties te verstrekken. Door eisers zijn geen concrete aanknopingspunten zijn aangedragen dat in hun geval op het moment van de feitelijke overdracht dergelijke garanties zullen ontbreken.
Het voorgaande neemt niet weg dat verweerder niet zal hebben voldaan aan de vereisten uit het arrest Tarakhel, indien (voldoende) garanties, die zien op de specifieke situatie van eisers, uitblijven. Dat doet echter aan het voorgaande niet af, nu verweerder ter zitting heeft toegezegd dat in zo’n geval niet tot overdracht zal worden overgegaan en eisers desnoods de mogelijkheid hebben om tegen de feitelijke overdracht rechtsmiddelen aan te wenden.
19. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de afgegeven garanties voldoende waarborgen dat eisers bij overdracht opvang zullen krijgen en bijeen zullen worden gehouden. Daarvan uitgaande, kunnen de door eisers overgelegde stukken die zien op de grote instroom van asielzoekers en het gestelde tekort aan opvangplaatsen, niet leiden tot de conclusie dat eisers bij overdracht een reëel risico lopen op een schending van artikel 3 EVRM, omdat zij in Italië geen opvang zouden (dreigen te) krijgen.
20. Voor zover eisers met de overgelegde stukken hebben betoogd dat de opvang, voor zover eisers die krijgen, kwalitatief tekort zal schieten, is de rechtbank van oordeel dat eisers niet hebben aangetoond dat daarom ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgaan. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat er in Italië sprake is van algemeen falend systeem voor asielzoekers wat betreft toegang tot de asielprocedure en het verschaffen van (juridische) ondersteuning en opvang aan asielzoekers. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraken van de Afdeling van 26 februari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:799, ECLI:NL:RVS:2014:803 en ECLI:NL:RVS:2014:805) en van 1 juli 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2578). Niet is gebleken dat de kwaliteit van de opvangvoorzieningen voor terugkerende Dublinclaimanten sinds voormelde uitspraken zodanig is verslechterd dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
21. Met betrekking tot de toegang tot rechtsmiddelen in Italië hebben eisers opgemerkt dat uit het National Country Report Italy van AIDA geenszins blijkt dat asielzoekers bij de behandeling van hun asielaanvraag (gratis) rechtsbijstand krijgen van een (gespecialiseerde) advocaat, en dat er geen of onvoldoende tolken beschikbaar zijn voor de rechtsbijstand. Door verweerder wordt niet gevolgd dat asielzoekers in Italië niet of slecht toegang hebben tot het recht. Daarbij merkt verweerder op dat de beroepstermijn van 15 dagen in Italië een week langer is dan in Nederland. De rechtbank overweegt allereerst dat in het kader van de vraag of ten aanzien van Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan niet relevant is in welk land de beroepstermijn of de rechtsbijstand gunstiger is. Relevant in dit kader is of in Italië voor asielzoekers de mogelijkheid van toegang tot een effectieve rechtsgang is gewaarborgd. Op basis van de landenrapporten van AIDA inzake Italië van mei 2013, november 2013 en april 2014 kan niet worden geconcludeerd dat dit niet het geval is. Zo volgt uit deze rapporten dat volgens de Italiaanse wetgeving asielzoekers rechtsbijstand hebben tijdens de asielprocedure. In de eerste fase van de procedure op eigen kosten, maar in de praktijk worden asielzoekers meestal ondersteund door juridische adviseurs of advocaten die worden gefinancierd door non-gouvernementele organisaties (NGO's). In de beroepsfase heeft de asielzoeker in Italië kosteloze rechtsbijstand (de zogenaamde "
gratuito patrocinio"), indien wordt aangetoond dat het jaarlijkse belastbaar inkomen lager is dan 10.628,16 euro en de Orde van Advocaten (
Consiglio dell'ordine degli avvocati) heeft beoordeeld of de beweegredenen om in beroep te gaan niet kennelijk ongegrond zijn. Uit de rapporten blijkt verder dat in de grote steden er meer kans is op bijstand van een gespecialiseerde juridische adviseur dan in vergelijking met afgelegen gebieden, waar gekwalificeerde advocaten gespecialiseerd in asielrecht moeilijker zijn te vinden. Daaruit blijkt echter nog niet dat de kwaliteit van de rechtsbescherming in Italië van een onaanvaardbaar lage kwaliteit zou zijn. Voorts blijkt uit de rapporten van AIDA dat er in Italië weliswaar, gezien het aantal asielzoekers, een tekort is aan professionele tolken, maar dat er in de praktijk tijdens de gehoren wel tolken aanwezig zijn. Naar het oordeel van de rechtbank maakt het gesignaleerde tekort aan gekwalificeerde tolken daarom evenmin dat niet langer van de het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten aanzien van Italië.

Toepassing artikel 17, eerste lid, Vo 604/2013

22. Voorts heeft verweerder de omstandigheid dat eiser en eiseres een minderjarig kind hebben, niet als omstandigheden hoeven beschouwen op grond waarvan verweerder de behandeling van de asielaanvragen onverplicht aan zich had behoren te trekken. Verweerder heeft bij zijn conclusie dat van dergelijke omstandigheden geen sprake is, blijkens de besluiten tevens de waarborgen uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) betrokken, welke waarborgen ook zijn neergelegd in de verantwoordelijkheidsbepaling van artikel 8 van Vo 604/2013. Het feit dat eiser en eiseres een kind hebben jonger dan vijf jaar, betekent op zichzelf niet dat de overdracht aan de Italiaanse autoriteiten van onevenredige hardheid zou getuigen.
Medische toestand eiseres
23. Bij faxbericht van 18 februari 2015 hebben eisers een brief van huisarts J.P.A.C. Rozestraten, van 13 februari 2015, ingebracht waaruit blijkt dat eiseres bekend is met een ernstige depressie met suïcide gedachten, zij momenteel mirtazapine als anti‑depressief medicament gebruikt en dat zij op 9 februari 2015 is opgenomen op de PAAZ te Roermond in verband met een auto intoxicatie. Ook hebben zij een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 11 februari 2015 (C/03/202188/BZRK 15/219) overgelegd, waarin de rechtbank een machtiging verleent tot voortzetting van de inbewaringstelling van eiseres in het Laurentius ziekenhuis te Roermond, dan wel in een ander psychiatrisch ziekenhuis, voor de duur van maximaal drie weken na dagtekening van deze beschikking.
24. Verweerder heeft zich in reactie hierop in een faxbericht van 24 februari 2015 op het standpunt gesteld dat de medische toestand van eiseres geen afbreuk doet aan de afwijzing van de asielaanvragen van eisers, nu in Italië eveneens medische voorzieningen voorhanden zijn die van vergelijkbaar niveau mogen worden verondersteld als in Nederland. De rechtbank overweegt dat dit standpunt van verweerder niet gemotiveerd is bestreden.
25. De rechtbank is verder van oordeel dat, nu ervan uit kan worden gegaan dat de behandeling in Italië op vergelijkbare wijze kan worden voortgezet en niet is gebleken dat eiseres geen toegang zal krijgen tot medische voorzieningen (behandeling en medicatie), verweerder eveneens heeft kunnen overwegen dat haar psychische problematiek geen aanleiding vormt om uit humanitair oogpunt de verantwoordelijkheid voor het asielverzoek van eisers op zich te nemen, waarbij verweerder ter zitting heeft kunnen betrekken dat de bewaring van eiseres is gelast voor een periode van drie weken en niet is gesteld of gebleken dat die bewaring in een psychiatrische instelling zal worden verlengd.
26. Tot slot is niet gemotiveerd weersproken dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden die een belemmering vormen voor de feitelijk overdracht van eisers aan de Italiaanse autoriteiten.
27. Het beroep is derhalve ongegrond. Gezien het gegeven dat de bestuursrechter uitspraak heeft gedaan, vervallen de bij uitspraak van 21 augustus 2014 getroffen voorzieningen, zulks gelet op het bepaalde in artikel 8:85, tweede lid, sub c, Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, rechter, in aanwezigheid van mr. B.J. Groothedde, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, Vw 2000 één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.