Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter – indien hij van oordeel is dat na de zitting waarop het verzoek is behandeld, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak – onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. In de uitnodiging voor de zitting zijn partijen op deze bevoegdheid van de voorzieningenrechter gewezen.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de bedoelde situatie zich hier voordoet en zal om die reden onmiddellijk uitspraak doen in de aanhangige hoofdzaak.
4. Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag, ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval is van toepassing Verordening (EG) 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (Vo 604/2013).
5. Gebleken is dat verzoekster op 8 november 2013 in Italië en op 11 december 2013 in Zwitserland een asielaanvraag heeft ingediend voorafgaand aan haar huidige asielaanvraag in Nederland. Op 12 september 2014 heeft verweerder de Italiaanse autoriteiten verzocht verzoekster terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van Vo 604/2013. Op 24 september 2014 hebben de Italiaanse autoriteiten met het verzoek om terugname van verzoekster ingestemd. Niet is in geschil dat Italië (formeel) verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van verzoekster.
6. Verweerder heeft op 14 januari 2015 de Italiaanse autoriteiten per brief verzocht ten aanzien van verzoekster garanties te geven. De Italiaanse autoriteiten hebben op dit verzoek bij brief van 15 januari 2015 gereageerd.
7. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat verzoekster en haar dochter zijn aan te merken als kwetsbare personen als bedoeld in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014, in zaaknummer 29217/12, Tarakhel tegen Zwitserland (het arrest Tarakhel).
8. Verzoekster stelt in de eerste plaats dat zij niet heeft kunnen reageren op de brief van de Italiaanse autoriteiten van 15 januari 2015 en hierdoor in haar belangen is geschaad.
9. Verweerder stelt dat de door de Italiaanse autoriteiten gestuurde brief van 15 januari 2015 bij het verzenden van het dossier (ten behoeve van het indienen van de zienswijze) aan gemachtigde nog niet bekend was bij verweerder. Deze brief is bijgevoegd bij verzending van het bestreden besluit. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster in de beroepsfase haar bedenkingen ten aanzien van deze brief naar voren kan brengen en derhalve niet in haar belangen is geschaad.
10. De voorzieningenrechter volgt verweerder hierin en is van oordeel dat verzoekster in beroep haar visie op de inhoud van de brief afdoende naar voren heeft kunnen brengen en ook heeft gebracht. Niet valt in te zien, en ook is niet nader onderbouwd, dat verzoekster in haar belangen is geschaad doordat zij eerst bij de ontvangst van het bestreden besluit op de hoogte is geraakt van de inhoud van de brief.
11. Voorts stelt verzoekster dat de brief van de Italiaanse autoriteiten van 15 januari 2015 niet voldoet aan de door het EHRM gestelde garantie-eisen zoals volgt uit het arrest Tarakhel. De Italiaanse autoriteiten noemen niet waar de opvanglocatie is, op welke manier opvang geboden wordt, of deze opvanglocatie leeftijdsadequaat is en of verzoekster en haar dochter samen mogen blijven. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst verzoekster naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 4 december 2014, met zaaknummer AWB 14/26067 (ECLI:NL:RBZWB:2014:8326). Op deze wijze is volgens verzoekster niet te controleren of de wijze van opvang in Italië strijdig is met het bepaalde in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Er is onvoldoende rekening gehouden met de belangen van verzoeksters dochter. Dat, zoals verweerder stelt, in het kader van de overdracht van verzoekster en haar dochter ook getoetst wordt aan de vereisten van het arrest Tarakhel, doet daar volgens verzoekster niet aan af, nu dit al onderdeel moet uitmaken van de Dublinprocedure en het daarin te nemen besluit. 12. Verweerder stelt zich op het standpunt dat met de brief van de Italiaanse autoriteiten is voldaan aan het vereiste dat garanties dienen te worden verstrekt. Zodra de feitelijke overdrachtsdatum bekend is zullen deze autoriteiten meer specifieke informatie aangaande de opvanglocatie bekend maken, maar dit doet niet af aan het gegeven dat met de brief van 15 januari 2015 is voldaan aan de vereiste garanties.
13. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Op grond van de artikelen 31, 32 en 34 van Vo 604/2013 dient voorafgaand aan en bij de overdracht het overdragende Dublinland (Nederland) het ontvangende Dublinland (Italië) te informeren over de bijzondere belangen van de asielzoeker, met name over medische gegevens (door middel van een formulier van overdracht). Bovendien moeten de autoriteiten van de overdragende lidstaat op grond van het arrest Tarakhel de autoriteiten van de aangezochte lidstaat voldoende informeren over de kwetsbaarheden van de asielzoeker(s) en dienen daarop de Italiaanse autoriteiten, op de hoogte zijnde van de specifieke situatie van de kwetsbare asielzoeker(s), de (individuele) garanties te verstrekken inzake opvangcapaciteit en leefomstandigheden in aanwezige opvangcentra die recht doet aan kwetsbare asielzoekers.
14. Nu na het arrest Tarakhel van het EHRM duidelijk is geworden dat de overdragende lidstaat (verweerder) zich moet vergewissen van maatwerk wat betreft de opvangmogelijkheden voor kwetsbare asielzoekers (een gezin met een kind onder de vijf jaar) in de aangezochte lidstaat (Italië) wordt de stelling van verzoekster, dat verweerder zich reeds bij de totstandkoming van de bestreden besluiten hiervan had moeten vergewissen, niet gevolgd.
15. Uit de brief van de Italiaanse autoriteiten van 15 januari 2015 blijkt dat de Italiaanse autoriteiten op voorhand garanties hebben afgegeven en niet slechts inlichtingen, zoals verzoekster stelt. Dit blijkt uit de volgende tekst, waarbij tevens de namen van verzoekster en haar dochter zijn vermeld: “Ensuring you that, after the transfer to Italy this family, will be granted reception in a project (in the framework of the above mentioned Italian reception system), we are going to better specify the project that will take charge of them, after you inform us (at least 15 days in advance) about the date of the transfer to Italy.
The reception conditions will be obviously ensured in relation to the information given by your Dublin Unit, including the relevant health conditions, up-to-date medical certificates attesting possible health problems as well as problems related to vulnerable conditions.” Deze brief is voorts een antwoord op verweerders schrijven waarin expliciet is verwezen naar de vereisten die voortvloeien uit het Tarakhel-arrest.
16. De voorzieningenrechter constateert verder dat in dit geval de garanties van de autoriteiten van Italië nog niet volledig zijn om het vereiste maatwerk voldoende te waarborgen. Zo valt uit de brief van 15 januari 2015 af te leiden dat verweerder tenminste 15 dagen voor de datum van de feitelijke overdracht naar Italië nadere gegevens over verzoekster en haar dochter aan de Italiaanse autoriteiten dient te verstrekken, zodat de autoriteiten op dat moment op de hoogte zijn van de specifieke situatie van verzoekster. Echter, op dit moment is de feitelijke overdracht van verzoekster en haar dochter nog niet aan de orde, omdat de overdrachtsdatum nog niet bekend is. Eerst op het moment dat de feitelijke overdracht aan de orde is dient door verweerder te worden voldaan aan de vereisten uit het Tarakhel-arrest, bij gebreke waarvan de overdracht aan Italië een reëel risico van schending van het bepaalde in artikel 3 van het EVRM kan opleveren. Om een dergelijke schending te voorkomen dient verweerder tijdig de autoriteiten van Italië, in overeenstemming met het bepaalde in Vo 604/2013, zo veel mogelijk op de hoogte te stellen van de bijzondere belangen (medische situatie, specifieke kwetsbaarheden) van verzoekster en haar dochter, zodat Italië de vereiste (verdere) garanties kan verstrekken en zij in Italië als gezin bij elkaar worden gehouden en ook als gezin zullen worden ondergebracht in een opvanglocatie, aangepast aan de leeftijd van haar dochter.
17. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding te oordelen dat van de Italiaanse autoriteiten op dit moment, nu de overdrachtsdatum nog niet bekend is en aldus onduidelijk is wanneer opvang moet worden geboden, verdergaande garanties moeten worden verwacht.
18. De voorzieningenrechter neemt verder in aanmerking dat uit de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaatsen Utrecht, van 5 februari 2015 (ECLI:NL:RBDHA:2015:1193) en zittingsplaats Middelburg, van 11 februari 2015 (ECLI:NL:RBDHA:2015:1507) in vergelijkbare zaken kan worden opgemaakt dat de Italiaanse autoriteiten in staat zijn om in overeenstemming met de vereisten uit het arrest Tarakhel voldoende specifieke garanties te verstrekken. Door verzoekster zijn geen concrete aanknopingspunten aangedragen dat in haar geval op het moment van de feitelijke overdracht dergelijke garanties zullen ontbreken. In het geval (voldoende) garanties, die zien op de specifieke situatie van verzoekster en haar dochter, uitblijven en daarmee door verweerder niet zal zijn voldaan aan de vereisten van het Tarakhel-arrest, kan verzoekster, zodra de datum van de feitelijke overdracht bekend is, hiertegen rechtsmiddelen aanwenden. Verweerder heeft daarbij ter zitting benadrukt dat mochten onverhoopt toch nadere garanties uitblijven, verweerder niet over zal gaan tot overdracht. Voor zover verzoekster heeft gesteld dat Vo 604/2013 geen ruimte biedt om tegen de feitelijke uitzetting bezwaar te maken, is de voorzieningenrechter van oordeel, dat voor verzoekster op grond van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 altijd de mogelijkheid open staat om tegen de feitelijke uitzetting een bezwaar en daaraan connex verzoek om een voorlopige voorziening in te dienen. 19. De verwijzing door verzoekster naar de bovengenoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 4 december 2014, kan geen doel treffen, nu het hierin ging om een geval waarin er uitsluitend nog sprake was van een overleg tussen de Nederlandse en Italiaanse autoriteiten over hoe in zijn algemeenheid omgegaan dient te worden met de voorwaarden die in het Tarakhel-arrest naar voren komen. In de zaak van verzoekster is sprake van garanties die zien op haar specifieke situatie, zodat een vergelijking met de genoemde uitspraak niet opgaat.
20. Gelet op het vorenstaande zal het beroep ongegrond worden verklaard. De voorzieningenrechter zal daarom tevens het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
21. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.