Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De feiten
als toezichthoudende autoriteit inzage kan verkrijgen in telecommunicatiegegevens die door de aanbieders worden bewaard of verstrekt, met het oog op een beter toezicht op de verwerking van de te bewaren gegevens, en de vernietiging daarvan. Dit betekent dat artikel 18.7, tweede lid, van de Telecommunicatiewet wordt gewijzigd;
2.Het geschil
opslagvan de verkeers- en locatiegegevens en de
toegangvan de nationale autoriteiten tot die gegevens vormen beide zelfstandige inbreuken op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De opslag vormt ook een inbreuk indien slechts een beperkt deel van de opgeslagen informatie daadwerkelijk wordt gebruikt. De retentie van de grote hoeveelheid data over onschuldige personen die de Wbt bestrijkt, vormt een zware inbreuk op artikel 8 EVRM. Uit de gegevens kunnen immers zeer precieze conclusies worden getrokken over het privéleven van de personen van wie de gegevens zijn bewaard, zoals ook het Hof aangeeft. De Wbt biedt onvoldoende waarborgen tegen misbruik en willekeur en onvoldoende duidelijk en precies is onder welke omstandigheden en voorwaarden de autoriteiten de maatregelen mogen inzetten. Zo wordt in de Wbt niet geregeld dat elk individueel verzoek tot toegang tot de gegevens aan het toezicht van de autoriteiten wordt onderworpen. Bovendien is de Wbt niet ‘noodzakelijk in een democratische samenleving’. De zware inbreuk op de privacy is niet proportioneel ten opzichte van het te bereiken doel, namelijk de opsporing van zware criminaliteit.
3.De beoordeling van het geschil
onmiskenbaar onverbindendis wegens strijd met eenieder verbindende bepalingen van verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Dit criterium vloeit voort uit artikel 94 van de Grondwet en vaste jurisprudentie (vgl. HR 1 juli 1983, NJ 1984, 360) en wijst op grote terughoudendheid, te meer nu in een kortgedingprocedure als de onderhavige slechts een voorlopig oordeel kan worden gegeven. De in acht te nemen terughoudendheid vindt haar grondslag in de op de Grondwet berustende verdeling van bevoegdheden van de verschillende staatsorganen – de scheiding der machten. Wetten in formele zin worden vastgesteld door de wetgever. Het is bij uitstek de taak van de wetgever om alle in het geding zijnde argumenten en belangen tegen elkaar af te wegen, waarbij aan hem een grote mate van beleidsvrijheid toekomt. Er is dan ook geen plaats voor een eigen “volle” toetsing door de burgerlijke rechter.
bewareneen inmenging vormt op de artikelen 7 en 8 van het Handvest. Dat is in lijn met de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, waar Privacy First cs zich op beroepen. Daarin wordt bijvoorbeeld met betrekking tot artikel 8 EVRM overwogen
“The mere storing of data relating to the private life of an individual amounts to an interference within the meaning of article 8 (...). The subsequent use of the stored information has no bearing on that finding.”(EHRM 4 december 2008, S. and Marper, appl.nos 30562/04 en 30566/04). Privacy First cs stellen dus terecht dat het
gebruikvan de gegevens een op zichzelf staande, verdergaande inmenging is in de genoemde rechten. Voor zover Privacy First cs evenwel betogen dat de inmenging in de genoemde rechten hoe dan ook ontoelaatbaar is, wordt dat betoog niet gevolgd. Beoordeeld dient immers te worden of de inmenging gerechtvaardigd en evenredig is.
“Having regard to all the foregoing considerations”, punt 69) oordeelt dat de wetgever de door het evenredigheidsbeginsel gestelde grenzen heeft overschreden. Daaruit volgt dat de opgesomde bezwaren in onderlinge samenhang beschouwd tot dat oordeel hebben geleid.
first offenderkan immers niet reeds op voorhand een onderscheid worden gemaakt tussen verdachte en niet-verdachte burgers. De noodzaak voor het bieden van waarborgen en garanties ten aanzien van de toegang tot die gegevens is evenwel des te groter nu het gaat om een zeer ruime inmenging, zodat daaraan hoge eisen dienen te worden gesteld.
“an essential component”) is voor de bescherming van personen bij de verwerking van persoonsgegevens, aangezien enkel met dat voorschrift ten volle is gewaarborgd dat een onafhankelijke autoriteit op basis van het Unierecht toezicht houdt op de vereisten inzake bescherming en beveiliging. Een dergelijk voorschrift ontbreekt in de Wbt. De Staat heeft ook erkend dat in de praktijk (enkele kleine) aanbieders hun gebruikersgegevens buiten het grondgebied van de EU bewaren.
ernstigecriminaliteit. Strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan, zijn onder meer misdrijven waarop een gevangenisstraf van ten minste vier jaar staat. De Staat heeft aangevoerd dat niet lichtvaardig wordt overgegaan tot het opvragen van de gegevens en dat bijvoorbeeld in geval van een fietsendiefstal (ook een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan) geen gegevens zullen worden opgevraagd. Feit is echter dat de mogelijkheid daartoe wel bestaat en dat geen waarborgen bestaan om de toegang tot de gegevens daadwerkelijk te beperken tot hetgeen strikt noodzakelijk is voor de bestrijding van (enkel) ernstige criminaliteit.
“above all”) onder punt 62 van het arrest.