Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Vonnis van 11 maart 2015
[eiseres], overleden in juni 2014,
de publiekrechtelijke rechtspersoon DE STAAT DER NEDERLANDEN,
DE PROCEDURE
- de dagvaarding van 7 april 2014 tegen de eerste rolzitting van 4 juni 2014;
- de akte van 4 juni 2014, met de producties 1 t/m 43 van [eiseres];
- de conclusie van antwoord van 16 juli 2014, met de producties 1 t/m 2 van de Staat;
- de beschikkingen van de rechtbank van 21 juli 2014, met onder meer de datumbepaling van de op 28 augustus 2014 te houden zitting (pleidooi met comparitie van partijen);
- de op 15 augustus 2014 ter griffie ontvangen akte, met de producties 3 t/m 4 van de Staat;
- de op 18 augustus 2014 ter griffie ontvangen akte, met eiswijziging en kennisgeving overlijden van [eiseres];
- het door de rechtbank opgemaakte proces-verbaal van de zitting van 28 augustus 2014, met de daarin genoemde (overige) correspondentie en met de pleitnota’s aan beide zijden;
- de op 23 september 2014 ter griffie ontvangen faxbrief van mr. Houtzagers (met kopie aan mr. Zegveld) met enkele opmerkingen over het proces-verbaal van de zitting van 28 augustus 2014.
DE VASTSTAANDE FEITEN
“zuiveringsacties”uitgevoerd in het dorp Peniwen op Oost-Java, in een poging om zo de nationalistische terreur te breken en gehoorzaamheid, rust en orde onder de lokale bevolking af te dwingen. Daarbij hebben voor zover nu van belang op 19 februari 1949 Nederlandse soldaten op zoek naar Indonesische nationalisten enkele ongewapende Javaanse patiënten en Rode Kruis medewerkers van een plaatselijk kerkelijk ziekenhuis gesommeerd om naar buiten te komen en hen vervolgens ter plekke geëxecuteerd. Daartoe behoorde naast de broer van [eiseres] ook de toenmalige echtgenoot van de in 1926 geboren eiseres [eiseres], de heer [toenmalige echtgenoot van eiseres], destijds 27 jaar en werkzaam als doktersassistent aldaar. [toenmalige echtgenoot van eiseres] is begraven op de erebegraafplaats bij het herdenkingsmonument te Peniwen.
“voor kennisgeving aangenomen”.
“met de grootschalige inzet van Nederlandse militairen in 1947 aan de verkeerde kant van de geschiedenis heeft geplaatst”. Daarbij heeft hij namens de Nederlandse regering diepe spijt betuigd voor het daardoor bij een groot aantal Indonesiërs veroorzaakte leed.
“misdaden Nederlandse militairen in Indonesië”. De laatste twee alinea’s van die in de Handelingen van de Tweede Kamer (vergaderjaar 2005-2006, 26 049, nr. 53) opgenomen brief van minister Bot van 28 juni 2006 luiden als volgt:
- het behartigen van de belangen van de (Indonesische) burgerslachtoffers (…) die in de Nederlandse koloniale periode hebben geleden onder het geweld van dat koloniale regime, en de schending van de mensenrechten en oorlogsmisdaden die door de Nederlandse militairen zijn gepleegd onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse regering;
- een volmondig excuus te verkrijgen van de Nederlandse regering aan het Indonesische volk, uitgesproken door de Nederlandse Regering;
- een erkenning door de Nederlandse regering te verkrijgen voor de Indonesische slachtoffers en erkenning voor de oorlogsschade, roof, rechtsherstel en het leed dat het Indonesische volk heeft ondergaan;
- uiteindelijk het streven naar een goede relatie tussen twee volkeren nu en in de toekomst.
“goed overleg”met de Staat verzocht over
“een bredere oplossing voor de misdrijven begaan op Zuid-Sulawesi”,met (samengevat) “
ruim 3000 slachtoffers van het gewelddadige optreden van de Staat op Zuid-Sulawesi in de maanden december 1946 tot maart 1947, vrijwel allemaal ongewapende burgers”.
“zorgvuldig te willen afhandelen”en ook met hen zo mogelijk een schikking te willen treffen. In het door de Rijksoverheid uitgegeven persbericht over dit kabinetsbesluit van 26 april 2013 is de toenmalige minister Timmermans als volgt geciteerd:
“In de toekomst zal de Staat bij gelijke gevallen ook de gelijke schikking en spijtbetuiging willen toepassen.”
standrechtelijke executies”in destijds geheel Nederlands-Indië openbare excuses te willen maken, spijt te willen betuigen en deze executies zoveel mogelijk hetzelfde te willen behandelen. In de Volkskrant is minister-president Rutte toen als volgt geciteerd:
“We willen gelijke gevallen ook gelijk behandelen.”
“regeling van de Nederlandse regering”is op 10 september 2013 gepubliceerd in de Staatscourant met nummer 25383. Die regeling draagt de titel
“Bekendmaking van de Minister van Buitenlandse zaken en de Minister van Defensie van 10 september 2013 (…) van de contouren van een civielrechtelijke afwikkeling ter vergoeding van schade aan weduwen van slachtoffers van standrechtelijke executies in het voormalige Nederlands-Indië van vergelijkbare ernst en aard als Rawagedeh en Zuid Sulawesi(hierna: de Bekendmaking).
DE TE BEOORDELEN VORDERINGEN EN GESCHILPUNTEN VAN PARTIJEN
- voor recht(zal)
verklaren dat gedaagde jegens eiseres wiens echtgenoot is geëxecuteerd op grond van het bij dagvaarding gestelde onrechtmatig heeft gehandeld en jegens haar aansprakelijk is voor de schade die zij heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van gedaagde; - het schadebedrag ten aanzien van Eis I vast(zal)
stellen op € 20.000; - gedaagde(zal)
veroordelen in de kosten van rechtsbijstand indien de Raad voor Rechtsbijstand besluit de aan eiseres verstrekte toevoeging in te trekken.
DE BEOORDELING
acta iure imperii) immuniteit van jurisdictie geniet buiten Nederland, en dus in zaken waarin hij aansprakelijk wordt gesteld voor daaruit voortvloeiende schade alleen voor de Nederlandse rechter kan worden gedagvaard.
“Overeenkomst (…) inzake de tussen de beide landen nog bestaande financiële vraagstukken”(Tractatenblad 1966, nummer 236). Die overeenkomst uit 1966 tussen Nederland en Indonesië ziet niet op de financiële afwikkeling van claims van nabestaanden van slachtoffers van onrechtmatige executies in het toenmalig Nederlands-Indië, maar op de afwikkeling van claims tussen beide landen voor vraagstukken van geheel andere financieel-juridische aard.
“historische stap waarmee een hoofdstuk in de (gezamenlijke) geschiedenis werd afgesloten”leggen, tegenover het voorgaande, onvoldoende contragewicht in de schaal. Deze woorden van minister Bot zijn daarna bovendien achterhaald door de daaropvolgende openbare mededelingen van minister Timmermans, minister-president Rutte en ambassadeur De Zwaan en door de Bekendmaking in 2013.
“gelijke behandeling van gelijke gevallen”of anderszins forfaitair gesteld worden op € 20.000 per weduwe ? Of betreft dat hooguit een vergoeding voor gederfd levensonderhoud per weduwe en zal de omvang daarvan van geval tot geval moeten worden begroot of geschat, waarbij gelet op de naar Nederlandse maatstaven financieel armlastige levensstandaard in hun Indonesische dorpen per weduwe een fors lager bedrag valt te verwachten dan de gevorderde forfaitaire € 20.000 per persoon ? Naar de rechtbank begrijpt heeft de Staat ter zitting alsnog beoogd deze geschilpunten ook in de zaak van [eiseres] op te werpen.
“het oogmerk van de aansprakelijke persoon om immateriële schade toe te brengen”en op het desbetreffende arrest van de Hoge Raad van 26 oktober 2001, NJ 2002, 216. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt immers dat deze regel niet gold onder het in deze procedure toe te passen oude recht (zie TM, PG Boek 6, p. 378).
“Srebrenica-zaken”van Mustafic (HR 6 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9225) en Nuhanovic (HR 6 september 2013, ECLI ECLI:NL:HR:2013:BZ9228) en van de Moeders van Srebrenica (rechtbank Den Haag 16 juli 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:8562) tegen de Staat kan [eiseres] ten deze niet baten. In de eerste twee zaken is Bosnisch recht toegepast. In de derde zaak, waarin wel Nederlands recht is toegepast, is geoordeeld dat de Staat aansprakelijk is en is de zaak verwezen naar een schadestaatprocedure voor begroting van de schade, zonder dat een oordeel is gegeven over welke schadesoorten voor vergoeding in aanmerking komen.
“lumpsum”van € 20.000 per persoon. Gesteld wordt dat dit forfaitaire bedrag
“de beste oplossing”is, omdat de schade nu na al die jaren niet meer te berekenen is en dus naar billijkheid moet worden vastgesteld. Verder is onder verwijzing naar de Bekendmaking betoogd dat
“gelijke gevallen gelijk behandeld”moeten worden en is erop gewezen dat het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) bij schending van artikel 2 EVRM meestal € 20.000 per nabestaande toekent.
€ 20.000 zal dus bij eindvonnis worden afgewezen.
in ieder gevalgeëindigd);
- de hoogte van het inkomen van [toenmalige echtgenoot van eiseres], hoe dit inkomen zich normaliter zou hebben ontwikkeld en welk deel daarvan aan [eiseres] zou zijn toegevloeid;
- het moment waarop dat inkomen van [toenmalige echtgenoot van eiseres] naar verwachting zou zijn geëindigd en zijn levensverwachting;
- of en zo ja wanneer [eiseres] is hertrouwd;
- of en in hoeverre [eiseres] na de dood van [toenmalige echtgenoot van eiseres] al dan niet met hulp van anderen in haar eigen levensonderhoud heeft voorzien.
“in de kosten van rechtsbijstand indien de Raad voor Rechtsbijstand besluit de aan eiseres verstrekte toevoeging in te trekken”. De Staat voert daartegen gemotiveerd verweer.
17 juni 2015verwijzen voor het nemen van een akte na tussenvonnis (in drievoud) door eiseres [eiseres], waarin zij zich zo concreet en gemotiveerd mogelijk en zoveel mogelijk met bewijsstukken onderbouwd zal moeten uitlaten over de omvang van het door haar gederfde levensonderhoud, zoals hiervoor door de rechtbank nader overwogen bij 4.35 t/m 4.39.
16 september 2015bij antwoord-akte (in drievoud) inhoudelijk kunnen reageren op die akte na dit tussenvonnis van [eiseres].
donderdag 8 oktober 2015in (tot dusver) de twee volgende soortgelijke procedures over Zuid-Sulawesi met de nummers 14-1020 en 14-1021 en met aan beide zijden dezelfde advocaten.