Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[M 1],
[D 1],overleden in april 2013,
[T 1],
[D 2],
[P 1],
STICHTING KOMITE UTANG KEHORMATAN BELANDA,
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
1.[A 1],
[B 1],
[D 3],
[H 1],
[H 2],
[J 1],
[K ],
[M 2],
[R 1],
[S 1],
[S 2],
[T 2],
[S 3],
[R 2],
[B 2],
STICHTING KOMITE UTANG KEHORMATAN BELANDA,
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
HA ZA 12-1165rekening gehouden met de inhoud van de hierna volgende processtukken, uit welke opsomming ook het procesverloop blijkt:
- de dagvaarding van 13 juli 2012 tegen de eerste rolzitting van 3 oktober 2012;
- de akte van 3 oktober 2012, met de producties 1 t/m 29 van de oorspronkelijke achttien eisende partijen;
- de conclusie van antwoord van 23 januari 2013, met de producties 1 t/m 15 van de Staat;
- de akte van 11 september 2013 met intrekking van de vorderingen van de oorspronkelijke twaalf eisende partijen 1, 6 t/m 11 en 13 t/m 17;
- de antwoordakte van 11 september 2011 van de Staat;
- de conclusie van repliek met vermeerdering van eis van 11 september 2013 van de resterende zes eisende partijen 2 t/m 5, 12 en 18, met hun producties 30 t/m 46;
- de conclusie van dupliek van 15 januari 2014, met de producties 16 en 17 van de Staat;
- de beschikking van de rechtbank van 11 april 2014, met onder meer de datumbepaling van de op 28 augustus 2014 te houden zitting (pleidooi met comparitie van partijen);
- de op 8 juli 2014 ter griffie ontvangen akte met eiswijziging van de zes nog eisende partijen;
- de op 18 augustus 2014 ter griffie ontvangen akte met productie 47 van de zes eisende partijen;
- de op 27 augustus 2014 ter griffie ontvangen akte met eiswijziging van de zes eisende partijen;
- het door de rechtbank opgemaakte proces-verbaal van de zitting van 28 augustus 2014, met de daarin genoemde (overige) correspondentie en met de pleitnota’s aan beide zijden;
- de op 23 september 2014 ter griffie ontvangen faxbrief van mr. Houtzagers (met kopie aan mr. Zegveld) met enkele opmerkingen over het proces-verbaal van de zitting van 28 augustus 2014.
HA ZA 14-0096rekening gehouden met de inhoud van de hierna volgende processtukken, uit welke opsomming ook het procesverloop blijkt:
- de dagvaarding van 26 september 2013 tegen de eerste rolzitting van 15 januari 2014;
- de akte van 15 januari 2014, met de producties 1 t/m 47 van de oorspronkelijke achttien eisende partijen;
- de conclusie van antwoord van 26 februari 2014, met de producties 1 t/m 18 van de Staat;
- het comparitievonnis van 19 maart 2014 en de beschikking van de rechtbank van 11 april 2014, met onder meer de datumbepaling van de op 28 augustus 2014 te houden zitting (pleidooi met comparitie van partijen);
- de op 4 juli 2014 ter griffie ontvangen akte, met intrekking van de vorderingen van de oorspronkelijke twee eisende partijen 16 en 17, en met eiswijziging en de producties 48 en 49 met de bijlagen 48.1 t/m 48.6.17 en 49.1 t/m 49.30 van de resterende zestien eisende partijen;
- de op 15 juli 2014 ter griffie ontvangen akte, met de producties 19 t/m 33 van de Staat;
- de op 18 augustus 2014 ter griffie ontvangen akte, met de producties 50 t/m 60 van de resterende zestien eisende partijen;
- de op 27 augustus 2014 ter griffie ontvangen akte met eiswijziging van de resterende zestien eisende partijen;
- het door de rechtbank opgemaakte proces-verbaal van de zitting van 28 augustus 2014, met de daarin genoemde (overige) correspondentie en met de pleitnota’s aan beide zijden;
- de op 23 september 2014 ter griffie ontvangen faxbrief van mr. Houtzagers (met kopie aan mr. Zegveld) met enkele opmerkingen over het proces-verbaal van de zitting van 28 augustus 2014.
HA ZA 14-0652rekening gehouden met de inhoud van de hierna volgende processtukken, uit welke opsomming ook het procesverloop blijkt:
- de dagvaarding van 8 april 2014 tegen de eerste rolzitting van 4 juni 2014;
- de akte van 4 juni 2014, met de producties 1 t/m 40 van eiseres [T 3];
- de conclusie van antwoord van 16 juli 2014, met de producties 1 t/m 8 van de Staat;
- de beschikkingen van de rechtbank van 21 juli 2014, met onder meer de datumbepaling van de op 28 augustus 2014 te houden zitting (pleidooi met comparitie van partijen);
- de op 15 augustus 2014 ter griffie ontvangen akte, met de producties 9 en 10 van de Staat;
- de op 18 augustus 2014 ter griffie ontvangen akte, met eiswijziging en met de producties 41 t/m 47 van eiseres [T 3];
- het door de rechtbank opgemaakte proces-verbaal van de zitting van 28 augustus 2014, met de daarin genoemde (overige) correspondentie en met de pleitnota’s aan beide zijden;
- de op 23 september 2014 ter griffie ontvangen faxbrief van mr. Houtzagers (met kopie aan mr. Zegveld) met enkele opmerkingen over het proces-verbaal van de zitting van 28 augustus 2014.
HA ZA 14-0653rekening gehouden met de inhoud van de hierna volgende processtukken, uit welk opsomming ook het procesverloop blijkt:
- de dagvaarding van 7 april 2014 tegen de eerste rolzitting van 4 juni 2014;
- de akte van 4 juni 2014, met de producties 1 t/m 42 van eiseres [T 4];
- de conclusie van antwoord van 16 juli 2014, met de producties 1 t/m 8 van de Staat;
- de beschikkingen van de rechtbank van 21 juli 2014, met onder meer de datumbepaling van de op 28 augustus 2014 te houden zitting (pleidooi met comparitie van partijen);
- de op 15 augustus 2014 ter griffie ontvangen akte, met de producties 9 en 10 van de Staat;
- de op 18 augustus 2014 ter griffie ontvangen akte, met eiswijziging en met de producties 43 t/m 49 van eiseres [T 4];
- het door de rechtbank opgemaakte proces-verbaal van de zitting van 28 augustus 2014, met de daarin genoemde (overige) correspondentie en met de pleitnota’s aan beide zijden;
- de op 23 september 2014 ter griffie ontvangen faxbrief van mr. Houtzagers (met kopie aan mr. Zegveld) met enkele opmerkingen over het proces-verbaal van de zitting van 28 augustus 2014.
“zuiveren”van nationalistische opstandelingen die zich aan ernstige terreurdaden schuldig hadden gemaakt. Dit om zo de rust en orde onder Nederlands koloniaal gezag op Zuid-Celebes te herstellen.
“zuiveringsacties”uitgevoerd in de regio Zuid-Celebes, waarbij telkens zogenoemde
“standrechtelijke executies”hebben plaatsgevonden van mannen die werden verdacht van verboden nationalistische activiteiten en/of terreur. Die executies werden vaak in aanwezigheid van de dorpsbevolking uitgevoerd om zo de nationalistische terreur te breken en gehoorzaamheid, rust en orde af te dwingen. Westerling heeft die zuiveringsacties later zelf aldus samengevat dat hij daarbij
“optrad als officier van justitie, rechter en beul tegelijkertijd”. De militairen van het DST en andere onderdelen van het KNIL hadden van de autoriteiten géén richtlijnen meegekregen over de manier waarop de zuiveringen moesten worden uitgevoerd en hebben hun handelen dus steeds naar eigen inzicht bepaald.
- op 14 januari 1947 in het dorp Paré-Paré 22 mannen geëxecuteerd;
- bij een zuiveringsactie op 28 januari 1947 in het dorp Suppa ruim 200 mannen geëxecuteerd;
- op 1 februari 1947 in of bij het dorp Galung Lombok 364 mannen geëxecuteerd (de zogenoemde vuurpaniek van Galung Lombok);
- op 7 februari 1947 in of bij het dorp Salomoni 9 mannen geëxecuteerd;
- op 12 februari 1947 in of bij het dorp Salomoni ongeveer 20 mannen geëxecuteerd;
- in de periode van december 1946 t/m april 1947 in of bij dorpen in de regio Bulukumba ongeveer 250 mannen geëxecuteerd.
“de oorzaken, de omvang en verschijningsvorm van de ongeregeldheden die gedurende het tijdvak December 1946-Februari 1947 in Zuid-Celebes hebben plaats gevonden en de maatregelen en acties die hebben gevoerd tot het herstel van orde en rust in het betrokken gebied, gezien in verband met alle omstandigheden die daarop van invloed zijn geweest”.De commissie-Enthoven concludeerde in 1948 in haar rapport, dat bij het militair optreden in Zuid-Celebes sprake was geweest van een aantal excessen in met name Paré-Paré en Galung Lombok, maar dat dit optreden verder gezien moest worden als de geboden uitoefening van de bevoegdheid van de overheid tot herstel van recht en veiligheid in de noodtoestand die was ontstaan. Het rapport is niet gepubliceerd maar ter vertrouwelijke kennisname voor de leden van de Eerste en de Tweede Kamer ter griffie gedeponeerd.
“Rapport betreffende de Zuid-Celebeszaak”geconcludeerd dat de handelingen van de militaire actieleiders bij de zuiveringen niets met rechtspraak te maken hadden, maar gekwalificeerd moeten worden als
“tegenterreur”.Het voeren van tegenterreur is onder alle omstandigheden afkeurenswaardig. Van Rij en Stam stellen verder vast dat het niet mogelijk is uit de stukken ook maar enigermate tot een juiste opstelling van het aantal slachtoffers van deze tegenterreur te komen.
“Zuid-Celebesaffaire”. In juli 1969 heeft de Tweede Kamer na debat de Excessennota 1969
“voor kennisgeving aangenomen”.
“met de grootschalige inzet van Nederlandse militairen in 1947 aan de verkeerde kant van de geschiedenis heeft geplaatst”. Daarbij heeft hij namens de Nederlandse regering diepe spijt betuigd voor het daardoor bij een groot aantal Indonesiërs veroorzaakte leed.
“misdaden Nederlandse militairen in Indonesië”. De laatste twee alinea’s van die in de Handelingen van de Tweede Kamer (vergaderjaar 2005-2006, 26 049, nr. 53) opgenomen brief van minister Bot van 28 juni 2006 luiden als volgt:
- het behartigen van de belangen van de (Indonesische) burgerslachtoffers (…) die in de Nederlandse koloniale periode hebben geleden onder het geweld van dat koloniale regime, en de schending van de mensenrechten en oorlogsmisdaden die door de Nederlandse militairen zijn gepleegd onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse regering;
- een volmondig excuus te verkrijgen van de Nederlandse regering aan het Indonesische volk, uitgesproken door de Nederlandse Regering;
- een erkenning door de Nederlandse regering te verkrijgen voor de Indonesische slachtoffers en erkenning voor de oorlogsschade, roof, rechtsherstel en het leed dat het Indonesische volk heeft ondergaan;
- uiteindelijk het streven naar een goede relatie tussen twee volkeren nu en in de toekomst.
“goed overleg”met de Staat verzocht over
“een bredere oplossing voor de misdrijven begaan op Zuid-Sulawesi”,met (samengevat) “
ruim 3000 slachtoffers van het gewelddadige optreden van de Staat op Zuid-Sulawesi in de maanden december 1946 tot maart 1947, vrijwel allemaal ongewapende burgers”.
- de tien weduwen [C 1], [S 4], [A 2], [H 3], [B 3], [S 5], [S 6], [N], [H 4] en [H 5], die stelden dat hun echtgenoten bij zuiveringsacties eind 1946 en begin 1947 in Suppa, Galung Lombok, Bulukumba en Paré Paré onrechtmatig zijn geëxecuteerd;
- de zes kinderen [M 1], [D 1], [T 1], [D 2], [A 3] en [P 1], die stelden dat hun vaders bij zuiveringsacties eind 1946 en begin 1947 in Suppa, Galung Lombok en Bulukumba onrechtmatig zijn geëxecuteerd;
- eiser [P 2], die stelde dat hij destijds in de regio Bulukumba op Zuid-Sulawesi door Nederlandse militairen is verwond bij een schietpartij;
- de Stichting KUKB, die stelde de belangen te behartigen van alle overige Indonesische slachtoffers van onrechtmatige executies op Zuid-Celebes in 1946 en 1947.
“zorgvuldig te willen afhandelen”en ook met hen zo mogelijk een schikking te willen treffen. In het door de Rijksoverheid uitgegeven persbericht over dit kabinetsbesluit van 26 april 2013 is de toenmalige minister Timmermans als volgt geciteerd:
“In de toekomst zal de Staat bij gelijke gevallen ook de gelijke schikking en spijtbetuiging willen toepassen.”
“standrechtelijke executies” in destijds geheel Nederlands-Indië openbare excuses te willen maken, spijt te willen betuigen en deze executies zoveel mogelijk hetzelfde te willen behandelen. In de Volkskrant is minister-president Rutte toen als volgt geciteerd:
“We willen gelijke gevallen ook gelijk behandelen.”
“regeling van de Nederlandse regering”is op 10 september 2013 gepubliceerd in de Staatscourant met nummer 25383. Die regeling draagt de titel
“Bekendmaking van de Minister van Buitenlandse zaken en de Minister van Defensie van 10 september 2013 (…) van de contouren van een civielrechtelijke afwikkeling ter vergoeding van schade aan weduwen van slachtoffers van standrechtelijke executies in het voormalige Nederlands-Indië van vergelijkbare ernst en aard als Rawagedeh en Zuid Sulawesi(hierna: de Bekendmaking).
12-1165vorderen de resterende vijf kinderen en de Stichting KUKB, na eiswijzigingen, dat de rechtbank, bij vonnis zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en met proceskostenveroordeling van de Staat:
- voor recht(zal)
verklaren dat gedaagde jegens de(resterende vijf)
eisers wier vaders zijn geëxecuteerd onrechtmatig heeft gehandeld en jegens(die vijf)
eisers aansprakelijk is voor de schade die zij hebben geleden en nog zullen lijden als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van gedaagde; - het schadebedrag ten aanzien van Eis I vast(zal)
stellen op € 20.000 per eiser; - gedaagde(zal)
veroordelen in de kosten van rechtsbijstand indien de Raad voor Rechtsbijstand besluit de aan eisers verstrekte toevoegingen in te trekken; - op de vordering van de Stichting KUKB
- gedaagde(zal)
veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten van de Stichting K.U.K.B., te weten € 3.500.
14-0096vorderen de resterende vijftien weduwen en de Stichting KUKB, na eiswijzigingen, dat de rechtbank, bij vonnis zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en met proceskostenveroordeling van de Staat:
- voor recht(zal)
verklaren dat gedaagde jegens de(resterende vijftien)
eiseressen wier echtgenoten zijn geëxecuteerd op grond van het bij dagvaarding gestelde onrechtmatig heeft gehandeld en jegens hen aansprakelijk is voor de schade die zij hebben geleden en nog zullen lijden als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van gedaagde; - het schadebedrag ten aanzien van Eis I vast(zal)
stellen op € 20.000 per eiseres; - gedaagde(zal)
veroordelen in de kosten van rechtsbijstand indien de Raad voor Rechtsbijstand besluit de aan hen verstrekte toevoegingen in te trekken; - op de vordering van de Stichting KUKB
14-0652vordert [T 3], na wijziging van eis, dat de rechtbank, bij vonnis zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en met proceskostenveroordeling van de Staat:
- voor recht(zal)
verklaren dat gedaagde jegens eiseres wiens echtgenoot is geëxecuteerd op grond van het bij dagvaarding gestelde onrechtmatig heeft gehandeld en jegens haar aansprakelijk is voor de schade die zij heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van gedaagde; - het schadebedrag ten aanzien van Eis I vast(zal)
stellen op € 20.000; - gedaagde(zal)
veroordelen in de kosten van rechtsbijstand indien de Raad voor Rechtsbijstand besluit de aan eiseres verstrekte toevoeging in te trekken.
14-0653vordert [T 4], na wijziging van eis, dat de rechtbank, bij vonnis zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en met proceskostenveroordeling van de Staat:
- voor recht(zal)
verklaren dat gedaagde jegens eiseres wiens echtgenoot is geëxecuteerd op grond van het bij dagvaarding gestelde onrechtmatig heeft gehandeld en jegens haar aansprakelijk is voor de schade die zij heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van gedaagde; - het schadebedrag ten aanzien van Eis I vast(zal)
stellen op € 20.000; - gedaagde(zal)
veroordelen in de kosten van rechtsbijstand indien de Raad voor Rechtsbijstand besluit de aan eiseres verstrekte toevoeging in te trekken.
“tegenterreur”die onder alle omstandigheden afkeurenswaardig is. Deze feiten zijn bovendien aanleiding geweest om in 1949 een strafrechtelijk vooronderzoek in te stellen tegen een aantal direct betrokken militairen.
acta iure imperii) immuniteit van jurisdictie geniet buiten Nederland, en dus in zaken waarin hij aansprakelijk wordt gesteld voor daaruit voortvloeiende schade alleen voor de Nederlandse rechter kan worden gedagvaard.
“Overeenkomst (…) inzake de tussen de beide landen nog bestaande financiële vraagstukken”(Tractatenblad 1966, nummer 236). Die overeenkomst uit 1966 tussen Nederland en Indonesië ziet niet op de financiële afwikkeling van claims van nabestaanden van slachtoffers van onrechtmatige executies in het toenmalig Nederlands-Indië, maar op de afwikkeling van claims tussen beide landen voor vraagstukken van geheel andere financieel-juridische aard.
“historische stap waarmee een hoofdstuk in de (gezamenlijke) geschiedenis werd afgesloten”leggen, tegenover het voorgaande, onvoldoende contragewicht in de schaal. Deze woorden van minister Bot zijn daarna bovendien achterhaald door de daaropvolgende openbare mededelingen van minister Timmermans, minister-president Rutte en ambassadeur De Zwaan en door de Bekendmaking in 2013.
“nabestaanden in een volgende generatie in minder directe mate raakt”, zodat een beroep op verjaring jegens hun kinderen wel zal kunnen slagen.
“moedwilligen of onvoorzigtigen doodslag”als meest directe nabestaanden van
“den nedergeslagenen”.Ook in het huidige wetsartikel 6:108 BW is de kring van gerechtigden op gederfd levensonderhoud door de wetgever beperkt tot (kort samengevat) de gezinsleden die door het dodelijke slachtoffer werden onderhouden. Daarmee zijn echtgenoten en kinderen door de wetgever nadrukkelijk op één lijn gesteld als meest direct getroffen nabestaanden van de overledene. In deze wettelijke limitatieve opsommingen van gerechtigden op schadevergoeding na door onrechtmatig handelen veroorzaakt overlijden is het onderscheidend criterium dus niet
“de volgende generatie”, maar de vraag of de meest directe nabestaanden wel of niet door de overledene in gezinsverband werden onderhouden.
in minder directe mate”zouden
“hebben geraakt”dan hun toenmalige echtgenotes. Net als de echtgenotes zullen de kinderen hierdoor voor het leven zijn getekend, eens te meer in de gevallen van kinderen die ooggetuige waren van de executie van hun vader. De kinderen hebben bovendien op een kwetsbare leeftijd hun vader verloren.
[A 1]is de weduwe van [T 5]. In maart 1947 is [T 5] na terugkomst van de visvangst met zes andere Indonesische mannen op het strand gearresteerd door een militaire patrouille van het KNIL. Daarna zijn al deze zeven arrestanten naar Tanah Kongkong gebracht, waar zij zijn geëxecuteerd en ter plaatse in een gat zijn begraven. De naam van [T 5] komt voor op de lijst van 214 slachtoffers van Bulukumba. Hij is in 1979 herbegraven op de erebegraafplaats Taccorong bij Bulukumba.
[H 1]is de weduwe van [A 4]. Op of omstreeks 7 februari 1947 is [A 4] thuis door Nederlandse militairen opgehaald, naar Kantisang gebracht en daar met negen anderen geëxecuteerd. [A 4] komt voor op de lijst van 214 slachtoffers van Bulukumba. Hij is in 1979 op de erebegraafplaats Taccorong bij Bulukumba herbegraven.
[K ]is de weduwe van [M 3]. In maart 1947 is [M 3] thuis gearresteerd en op de markt van Dauleng bij [G] samen met andere mannen geëxecuteerd. [M 3] komt voor op de lijst met 214 slachtoffers van Bulukumba en is in 1979 op de erebegraafplaats Taccorong bij Bulukumba herbegraven.
[M 2]is de weduwe van [C 2]. In maart 1947 is [C 2] thuis in Bonto Rito gearresteerd en daarna bij het huis van het plaatselijke dorpshoofd geëxecuteerd. [C 2] komt voor op de lijst van 214 slachtoffers van Bulukumba en is in 1979 op de erebegraafplaats Taccorong bij Bulukumba herbegraven.
[R 1]is de weduwe van [L 1]. Begin 1947 is [L 1] in de regio Bulukumba geëxecuteerd. [L 1] komt voor op de lijst van 214 slachtoffers van Bulukumba en is in 1979 op de erebegraafplaats Taccorong bij Bulukumba herbegraven.
[R 2]is de weduwe van [S 7]. Op 14 januari 1947 is [S 7] als gevangene naar de marktplaats van Paré-Paré gebracht en daar samen met 21 andere gevangenen geëxecuteerd. De naam van [S 7] komt voor op de twee gedenkstenen, die geplaatst zijn op de erebegraafplaats Kesuma waar de 22 slachtoffers van dit openbare bloedbad, waaronder dus [S 7], in Paré-Paré zijn begraven.
[B 2]is de weduwe van [H 6]. Op 1 februari 1947 is [H 6] samen met in totaal 363 anderen geëxecuteerd door Nederlandse militairen bij de zuiveringsacties in en bij Galung Lombok. De naam van [H 6] komt voor op het herdenkingsmonument aan dit bloedbad in Galung Lombok. Hij is begraven op de erebegraafplaats van Galung Lombok.
[T 3]is de weduwe van [L 2]. Op 7 februari 1947 is [L 2] samen met acht andere mannen geëxecuteerd bij een zuiveringsactie in of bij het dorp Salomoni. Alle slachtoffers, waaronder [L 2], zijn in Salomoni door de dorpsbewoners begraven.
voldoende aannemelijkheid”, die de Bekendmaking buiten rechte stelt.
“lijst met 214 slachtoffers van Bulukumba”.Terugkerende thema’s zijn ook een in het geding gebracht verslag en de geproduceerde schriftelijke verklaringen van dorpshoofden en (oog)getuigen.
“legitieme gevechtshandelingen”of op andere wijze – maar niet bij onrechtmatige executies door militairen van het DST of andere onderdelen van het KNIL – om het leven zijn gekomen. Bij gebreke van verifieerbare persoonsgegevens van de in dit ommuurde gedeelte begraven doden en bij gebreke van toenmalige registratie van de omstandigheden van hun dood valt nu niet meer vast te stellen welke mannen daar begraven liggen en onder welke omstandigheden zij destijds om het leven zijn gekomen, aldus de Staat, die dus het begraven zijn op deze ommuurde erebegraafplaats van Suppa – indien dat komt vast te staan – zonder verder steunbewijs onvoldoende acht.
“lijst met 214 slachtoffers van Bulukumba”.Gelet op de gemotiveerde betwisting van de Staat staat voor de rechtbank op dit moment onvoldoende vast dat een naamsvermelding op die lijst betekent dat die man het slachtoffer is van een onrechtmatige executie bij de in de regio Bulumkumba uitgevoerde zuiveringsacties. Ook hier ontbreken tot dusver voldoende verifieerbare feitelijke gegevens over de wijze waarop en door wie exact deze lijst van 214 slachtoffers destijds is opgesteld. Gesteld is weliswaar dat de heer [AH] onderzoek naar deze lijst heeft gedaan en dat hij overlevenden, familieleden en (oog)getuigen heeft gesproken, maar een gemotiveerd en verifieerbaar verslag van zijn onderzoek ontbreekt tot dusver. Dat betekent dat ook naar deze lijst nader onderzoek moet worden gedaan.
“Verslag van het bezoek van het team dat door de Nederlandse ambassade is gemachtigd om onderzoek te doen in het district Bulukumba in mei 2014”overgelegd. Uit de verklaring van de heer [AH] ter zitting blijkt dat hij dit verslag heeft opgesteld. Hij was bij de bezoeken van het team echter zelf niet aanwezig is en hij heeft zijn verslag achteraf, naar zijn zeggen aan de hand van aan hem door de betrokken familieleden verstrekte informatie, opgesteld. Dit verslag kan daarom niet of onvoldoende bijdragen tot het door de weduwen en de kinderen te leveren bewijs.
[B 1]geldt het volgende. [B 1] is de weduwe van [P 3] en stelt dat haar man [P 3] in maart 1947 in Palampang bij Rilau Ale samen met [P 4] en [T 6] onrechtmatig is geëxecuteerd door militairen van het KNIL. De drie doden zijn ter plaatse in een kuil begraven en in 1978 herbegraven op de erebegraafplaats Tanete bij Bulukumba, aldus [B 1]. Die laatste enkele stelling is voor de rechtbank evenals voor de Staat nu nog onvoldoende overtuigend steunbewijs, gelet op dat wat de rechtbank hiervoor over de erebegraafplaats Tanete heeft overwogen bij 4.41 t/m 4.43. Ook heeft de Staat gemotiveerd gesteld dat gelet op de in de processtukken gerezen verwarring over de grafstenen onvoldoende vaststaat dat [P 3] daadwerkelijk op de erebegraafplaats in Tanete is herbegraven. De geproduceerde summiere dorpshoofdverklaringen bevatten geen nadere verifieerbare gegevens over de specifieke omstandigheden rondom de dood van [P 3] (die in de laatste dorpshoofdverklaring overigens [P 5] wordt genoemd, maar dat is wellicht een typefout). Ook de twee geproduceerde schriftelijke getuigenverklaringen van [S 8] en [T 7] zijn te summier en onvoldoende concreet en/of verifieerbaar, zoals de Staat terecht heeft betoogd.
[H 2]geldt het volgende. Zij is de weduwe van [P 4] en stelt dat haar man [P 4] in maart 1947 in Palampang bij Rilau Ale samen met [P 3] en [T 6] onrechtmatig is geëxecuteerd door militairen van het KNIL. De drie doden zijn ter plaatse in een kuil begraven en in 1978 herbegraven op de erebegraafplaats Tanete bij Bulukumba, aldus [H 2]. Die laatste enkele stelling is voor de rechtbank evenals voor de Staat nu nog onvoldoende overtuigend steunbewijs, gelet op dat wat de rechtbank hiervoor over de erebegraafplaats Tanete heeft overwogen bij 4.41 t/m 4.43. Ook heeft de Staat gemotiveerd gesteld dat gelet op de in de processtukken gerezen verwarring over de grafstenen onvoldoende vaststaat dat [P 4] daadwerkelijk op de erebegraafplaats in Tanete is herbegraven. De geproduceerde summiere dorpshoofdverklaringen bevatten geen nadere verifieerbare gegevens over de specifieke omstandigheden rondom de dood van [P 4]. Ook de twee geproduceerde schriftelijke getuigenverklaringen van [J 3] en [T 7] zijn te summier en onvoldoende concreet en/of verifieerbaar, zoals de Staat terecht heeft betoogd.
[T 2]geldt het volgende. Zij is de weduwe van [T 6] en stelt dat haar man [T 6] in maart 1947 in Palampang bij Rilau Ale samen met [P 3] en [P 4] onrechtmatig is geëxecuteerd door militairen van het KNIL. De drie doden zijn ter plaatse in een kuil begraven en in 1978 herbegraven op de erebegraafplaats Tanete bij Bulukumba, aldus [T 2]. Die laatste enkele stelling is voor de rechtbank evenals voor de Staat nu nog onvoldoende overtuigend steunbewijs, gelet op dat wat de rechtbank hiervoor over de erebegraafplaats Tanete heeft overwogen bij 4.41 t/m 4.43. Ook heeft de Staat gemotiveerd gesteld dat gelet op de in de processtukken gerezen verwarring over de grafstenen onvoldoende vaststaat dat [T 6] daadwerkelijk op de erebegraafplaats in Tanete is herbegraven. De geproduceerde summiere dorpshoofdverklaringen bevatten geen nadere verifieerbare gegevens over de specifieke omstandigheden rondom de dood van [T 6]. Ook de twee geproduceerde schriftelijke getuigenverklaringen van [T 7] zijn te summier en onvoldoende concreet en/of verifieerbaar, zoals de Staat terecht heeft betoogd.
[D 3]geldt het volgende. Zij is de weduwe van [C 3]. [D 3] stelt dat haar man [C 3] (alias [AK]) in februari 1947 samen met anderen voor het overheidsgebouw in Tanete onrechtmatig is geëxecuteerd door militairen van het KNIL. De doden zijn ter plaatse in een kuil begraven en in 1978 herbegraven op de erebegraafplaats Tanete bij Bulukumba, aldus [D 3]. Die laatste enkele stelling is voor de rechtbank evenals voor de Staat nu nog onvoldoende overtuigend steunbewijs, gelet op dat wat de rechtbank hiervoor over de erebegraafplaats Tanete heeft overwogen bij 4.41 t/m 4.43. Ook heeft de Staat gemotiveerd gesteld dat gelet op de in de processtukken gerezen verwarring over de grafstenen onvoldoende vaststaat dat [C 3] daadwerkelijk op de erebegraafplaats in Tanete is herbegraven. Voorts heeft de Staat terecht gesteld dat twijfels bestaan over de eigen verklaringen van [D 3], omdat zij bij dagvaarding nog heeft gesteld dat [AK] de naam van een ooggetuige van de executie van [C 3] was, maar na de betwisting daarvan door de Staat later ter zitting heeft gesteld dat [AK] een bijnaam van haar echtgenoot [C 3] was. De geproduceerde summiere dorpshoofdverklaringen bevatten geen nadere verifieerbare gegevens over de specifieke omstandigheden rondom de dood van [C 3] (alias [AK]). Schriftelijke (oog)getuigenverklaringen ontbreken tot dusver, zoals de Staat terecht heeft betoogd.
[J 1]geldt het volgende. Zij stelt de weduwe te zijn van haar man [H 7], die in februari 1947 samen met [M 4] en [R 3] in Bontobaja bij Palampang onrechtmatig is geëxecuteerd door militairen van het KNIL. De doden zijn ter plaatse in een kuil begraven en in 1979 herbegraven op de erebegraafplaats Taccorong bij Bulukumba, aldus [J 1]. Tussen partijen staat voldoende vast dat [H 7] in Taccorong is herbegraven, maar dat enkele feit is voor de rechtbank evenals voor de Staat nu nog onvoldoende overtuigend steunbewijs, gelet op dat wat de rechtbank hiervoor over de erebegraafplaats Taccorong heeft overwogen bij 4.41 t/m 4.43. De geproduceerde summiere dorpshoofdverklaringen bevatten geen nadere verifieerbare gegevens over de specifieke omstandigheden rondom de dood van [H 7]. Ook de twee geproduceerde schriftelijke getuigenverklaringen van [R 1] en [M 5] zijn onvoldoende concreet en/of verifieerbaar en bovendien onderling tegenstrijdig en dus te onbetrouwbaar, zoals de Staat terecht heeft betoogd. Bovendien moet getwijfeld worden aan haar stellingen, omdat er van [J 1] zonder steekhoudende en verifieerbare verklaring meerdere identiteitsbewijzen en/of familiecertificaten zijn geproduceerd met de geboortejaren 1930 of 1939 en (nog) niet een geboorteakte van het gestelde dochtertje van [J 1] en [H 7] dat in februari 1947 1 jaar oud zou zijn geweest, zoals de Staat terecht heeft betoogd. Tot dusver ontbreekt dus in de zaak van mevrouw [J 1] niet alleen voldoende gedetailleerd, betrouwbaar en verifieerbaar steunbewijs dat haar man [H 7] in februari 1947 in Bontobaja bij Palampang in de regio Bulukumba door militairen van het KNIL onrechtmatig is geëxecuteerd, maar ook ontbreekt tot dusver voldoende zekerheid over haar identiteit (haar juiste geboortejaar) en haar toenmalige huwelijksrelatie met [H 7].
[S 1]geldt het volgende. Zij is de weduwe van [C 4] en stelt dat haar man [C 4] in februari 1947 samen met zes andere mannen in Bontobaja bij Palampang onrechtmatig is geëxecuteerd door militairen van het KNIL. De doden zijn ter plaatse in een kuil begraven en in 1979 herbegraven op de erebegraafplaats Taccorong bij Bulukumba, aldus [S 1]. Tussen partijen staat voldoende vast dat [C 4] in Taccorong is herbegraven, maar dat enkele feit is voor de rechtbank evenals voor de Staat nu nog onvoldoende overtuigend steunbewijs, gelet op dat wat de rechtbank hiervoor over de erebegraafplaats Taccorong heeft overwogen bij 4.41 t/m 4.43. De geproduceerde summiere dorpshoofdverklaringen bevatten geen nadere verifieerbare gegevens over de specifieke omstandigheden rondom de dood van [C 4]. Ook de twee geproduceerde schriftelijke getuigenverklaringen van [R 1] en [M 5] zijn onvoldoende concreet en/of verifieerbaar en ook onderling tegenstrijdig en dus te onbetrouwbaar, zoals de Staat terecht heeft betoogd.
[S 2]geldt het volgende. Zij is de weduwe van [J 4]. [S 2] stelt dat haar man [J 4] (alias [S 9]) in februari 1947 samen met vijf anderen in of bij een rijstveld bij Bululohe onrechtmatig is geëxecuteerd door Nederlandse militairen. [J 4] (alias [S 9]) is samen met de vijf andere doden eerst begraven bij het irrigatiekanaal van dat rijstveld en daarna herbegraven in een familiegraf te Bontolohe, zo begrijpt de rechtbank de stellingen van [S 2]. Onvoldoende duidelijk is nog of [S 9] een bijnaam is van [J 4] (zoals [S 2] stelt) of de naam van de tweede echtgenoot van [S 2] na de dood van [J 4] (zoals de Staat stelt). De geproduceerde summiere dorpshoofdverklaringen bevatten geen nadere verifieerbare gegevens over de specifieke omstandigheden rondom de dood van [J 4] (alias [S 9]). Ook de geproduceerde schriftelijke getuigenverklaring van [M 5] is onvoldoende verifieerbaar en bovendien gelet op enkele specifieke details te onbetrouwbaar, zoals de Staat terecht heeft betoogd.
[S 3]geldt het volgende. Zij is de weduwe van [R 4] en stelt dat haar man [R 4], met wie zij toen samen een baby had, op 28 januari 1947 bij de zuiveringsactie in Suppa voor haar eigen ogen onrechtmatig is geëxecuteerd door militairen van het DST en daar toen ter plaatse in het massagraf door de overgebleven dorpsbewoners is begraven. Gelet op de processtukken staat tussen partijen voldoende vast dat [R 4] op de erebegraafplaats in Suppa is begraven, maar dat enkele feit is voor de rechtbank evenals voor de Staat nu nog onvoldoende overtuigend steunbewijs, gelet op dat wat de rechtbank over de erebegraafplaats in Suppa hiervoor bij 4.38 t/m 4.40 heeft overwogen. De geproduceerde summiere dorpshoofdverklaringen bevatten geen nadere verifieerbare gegevens over de specifieke omstandigheden rondom de dood van [R 4]. Schriftelijke (oog)getuigenverklaringen ontbreken, zoals de Staat terecht heeft betoogd.
[T 4]geldt het volgende. Zij is de weduwe van [L 3] en stelt dat haar man [L 3] op 28 januari 1947 bij het bloedbad in Suppa voor haar eigen ogen en die van hun zoon [A 5] onrechtmatig is geëxecuteerd door militairen van het DST en daar toen ter plaatse in het massagraf door de overgebleven dorpsbewoners is begraven. Gelet op de processtukken staat tussen partijen voldoende vast dat [L 3] op de erebegraafplaats in Suppa is begraven, maar dat enkele feit is voor de rechtbank evenals voor de Staat nu nog onvoldoende overtuigend steunbewijs, gelet op dat wat de rechtbank over de erebegraafplaats in Suppa hiervoor bij 4.38 t/m 4.40 heeft overwogen. De geproduceerde summiere dorpshoofdverklaringen bevatten geen nadere verifieerbare gegevens over de specifieke omstandigheden rondom de dood van [L 3]. De twee schriftelijke (oog)getuigenverklaringen van [A 5] en [M 1] zijn te summier en onvoldoende concreet en/of verifieerbaar, zoals de Staat terecht heeft betoogd.
[M 1], de in 1942 geboren (en in 2013 overleden) heer
[D 1], de in 1943 geboren mevrouw
[T 1]en de in 1941 geboren mevrouw
[D 2]de kinderen zijn van de door hen gestelde vaders en dat deze vaders zijn begraven op de erebegraafplaats van Suppa. Dat laatste enkele feit is echter voor de rechtbank evenals voor de Staat nu nog onvoldoende overtuigend steunbewijs, gelet op dat wat de rechtbank over de erebegraafplaats in Suppa hiervoor bij 4.38 t/m 4.40 heeft overwogen. De geproduceerde summiere dorpshoofdverklaringen bevatten geen nadere verifieerbare gegevens over de specifieke omstandigheden rondom de dood van deze vier mannen - respectievelijk genaamd [M 6], [D 1], [H 8] en [C 5] - en schriftelijke (oog)getuigenverklaringen ontbreken tot nu toe, zoals de Staat terecht ter zitting heeft betoogd.
[P 1]een dochter is van [DP] en dat haar vader is vermeld op de lijst van 214 slachtoffers van Bulukumba. Dat laatste enkele feit is echter voor de rechtbank evenals voor de Staat nu nog onvoldoende overtuigend steunbewijs, gelet op dat wat de rechtbank hiervoor bij 4.44 over deze lijst heeft overwogen. Hierbij komt dat de Staat erop heeft gewezen dat (nog) niet kan worden uitgesloten dat [DP] bij legitieme gevechtshandelingen om het leven is gekomen omdat vaststaat dat hij zich bij de Indonesische milities in de regio Bulukumba had aangesloten en aanvankelijk weigerde om zich over te geven. Bovendien heeft de Staat er terecht op gewezen dat (nog) twijfels bestaan over de stellingen van mevrouw [P 1], omdat zij bij dagvaarding heeft betoogd dat haar vader [DP] voor haar eigen ogen is doodgeschoten terwijl in het geproduceerde artikel in Trouw is vermeld dat zij juist niet met eigen ogen de executie van haar vader heeft gezien. Tot dusver ontbreekt dus ook in de zaak van mevrouw [P 1] voldoende gedetailleerd, betrouwbaar en verifieerbaar steunbewijs (naast de enkele eigen stelling) dat haar vader [DP] in 1947 in de regio Bulukumba door militairen van het KNIL onrechtmatig is geëxecuteerd, en dat hij dus niet is overleden door omstandigheden waarvoor de Staat niet aansprakelijk kan worden gehouden.
“gelijke behandeling van gelijke gevallen”of anderszins forfaitair gesteld worden op € 20.000 per weduwe of kind ? Of betreft dat hooguit een vergoeding voor gederfd levensonderhoud per weduwe en per kind en zal de omvang daarvan van geval tot geval moeten worden begroot of geschat, waarbij gelet op de naar Nederlandse maatstaven financieel armlastige levensstandaard in hun Indonesische dorpen per weduwe en/of kind een fors lager bedrag valt te verwachten dan de gevorderde forfaitaire € 20.000 per persoon ?
“het oogmerk van de aansprakelijke persoon om immateriële schade toe te brengen”en op het desbetreffende arrest van de Hoge Raad van 26 oktober 2001, NJ 2002, 216. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt immers dat deze regel niet gold onder het in deze procedures over Zuid-Sulawesi toe te passen oude recht (zie TM, PG Boek 6, p. 378).
“Srebrenica-zaken”van Mustafic (HR 6 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9225) en Nuhanovic (HR 6 september 2013, ECLI ECLI:NL:HR:2013:BZ9228) en van de Moeders van Srebrenica (rechtbank Den Haag 16 juli 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:8562) tegen de Staat kan de weduwen en de kinderen ten deze niet baten. In de eerste twee zaken is Bosnisch recht toegepast. In de derde zaak, waarin wel Nederlands recht is toegepast, is geoordeeld dat de Staat aansprakelijk is en is de zaak verwezen naar een schadestaatprocedure voor begroting van de schade, zonder dat een oordeel is gegeven over welke schadesoorten voor vergoeding in aanmerking komen.
“lumpsum”van € 20.000 per persoon. Zij stellen dat dit forfaitaire bedrag
“de beste oplossing”is, omdat de schade nu na al die jaren niet meer te berekenen is en dus naar billijkheid moet worden vastgesteld. Ook hebben de weduwen en kinderen onder verwijzing naar de Bekendmaking betoogd dat
“gelijke gevallen gelijk behandeld”moeten worden en hebben zij erop gewezen dat het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in geval van schending van artikel 2 EVRM meestal € 20.000 per nabestaande toekent.
- de hoogte van het inkomen van de overleden man, hoe dit inkomen zich normaliter zou hebben ontwikkeld en welk deel daarvan aan de weduwe of het kind zou zijn toegevloeid;
- het moment waarop dat inkomen van de omgekomen man naar verwachting normaliter zou zijn geëindigd en de levensverwachting van de omgekomen man;
- voor zover het toekomstige schade betreft: de levensverwachting van de weduwe;
- of en zo ja wanneer de weduwe of de moeder van het kind is hertrouwd;
- of en in hoeverre de weduwe of het kind na de dood van hun man of vader al dan niet met hulp van anderen in hun eigen levensonderhoud hebben voorzien
“in de kosten van rechtsbijstand indien de Raad voor Rechtsbijstand besluit de aan eiseres/eisers verstrekte toevoegingen in te trekken”. De Staat voert daartegen gemotiveerd verweer.
“op grond van het voorgaande onrechtmatig heeft gehandeld jegens de overige personen wier echtgenoten en/of vaders in het najaar van 1946 en in het voorjaar van 1947 op Zuid-Sulawesi door Nederlandse militairen zijn geëxecuteerd (en die vallen binnen de rechtens daartoe gestelde kaders), en aansprakelijk is voor de daardoor geleden en nog te lijden schade van deze personen (…)”.
“de rechtens daartoe gestelde kaders”en/of binnen de te onduidelijke periode
“najaar 1946 en voorjaar 1947”zullen vallen, en ook zal (zo niet al nu dan toch) in de nabije toekomst de redelijke termijn zijn verstreken waarbinnen de vorderingen moeten zijn ingesteld, aldus de Staat.
17 juni 2015verwijzen voor het nemen van een akte na tussenvonnis (per procedure in drievoud) door de eisende partijen:
- waarin zij zich uitlaten over een eventueel deskundigenonderzoek, zoals hiervoor door de rechtbank overwogen bij 4.37 t/m 4.46;
- met / over de vereiste nadere bewijslevering ten aanzien van de negen weduwen en de vijf kinderen van wie nu (nog) niet vaststaat dat zij daadwerkelijk echtgenoten en kinderen van onrechtmatig geëxecuteerde mannen zijn, zoals hiervoor door de rechtbank overwogen bij 4.50 t/m 4.61;
- waarin alle zeventien weduwen en vijf kinderen zich per persoon zo concreet en gemotiveerd mogelijk en zoveel mogelijk met bewijsstukken onderbouwd zullen moeten uitlaten over de omvang van het door ieder van hen gederfde levensonderhoud, zoals hiervoor door de rechtbank overwogen bij 4.77 t/m 4.83;
- waarin de stichting KUKB bij eiswijziging desgewenst haar vorderingen alsnog voldoende kan concretiseren en onderbouwen, zoals hiervoor door de rechtbank overwogen bij 4.89 t/m 4.92.
16 september 2015bij antwoord-akte (per procedure in drievoud) inhoudelijk kunnen reageren op die akte(n) na dit tussenvonnis van de eisende partijen.
donderdag 8 oktober 2015in (tot dusver) de twee volgende soortgelijke procedures over Zuid-Sulawesi met de nummers 14-1020 en 14-1021 en met aan beide zijden dezelfde advocaten.