ECLI:NL:RBDHA:2015:15969
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Rechtsvraag omtrent vrijstelling van kwijtscheldingswinst in de inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2015 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A.W.P.M. Demmers, in beroep ging tegen een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011. De inspecteur van de Belastingdienst had een aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 115.062, met een heffingsrente van € 1.103. Eiser stelde dat hij recht had op vrijstelling van kwijtscheldingswinst op basis van artikel 3.13 van de Wet IB 2001, omdat een deel van zijn schuld aan [Y] B.V. was kwijtgescholden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser samen met zijn echtgenote van 1999 tot 2012 een onderneming had, waarvan hij 60% van de aandelen bezat. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er in 2011 sprake was van niet voor verwezenlijking vatbare rechten. De rechtbank overwoog dat de v.o.f. in de jaren voor 2011 voldoende omzet en winst had gerealiseerd om de schuld af te lossen, en dat de verklaringen van [Y] over de solvabiliteit van de v.o.f. onvoldoende bewijs boden voor de stelling van eiser.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en oordeelde dat eiser geen recht had op de vrijstelling van kwijtscheldingswinst. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.