ECLI:NL:RBDHA:2015:14015

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2015
Publicatiedatum
7 december 2015
Zaaknummer
SGR 14/11290
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en medische deskundigheid in WIA-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een leerkracht in het speciaal onderwijs, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de herziening van haar WIA-uitkering. Eiseres was sinds 2008 arbeidsongeschikt door een skiongeluk en ontving verschillende uitkeringen, maar haar uitkering werd per 28 mei 2014 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 43 procent. Eiseres was het niet eens met deze herziening en stelde dat zij volledig en mogelijk zelfs duurzaam arbeidsongeschikt was, met diverse medische klachten die haar functioneren belemmerden.

De rechtbank heeft het procesverloop en de medische beoordelingen van de betrokken artsen en deskundigen zorgvuldig bekeken. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de herziening van haar uitkering, en de rechtbank benoemde een neuroloog als deskundige om haar medische situatie te beoordelen. De deskundige concludeerde dat er neurologisch gezien geen reden was om eiseres beperkingen op te leggen en dat haar hoofdpijnklachten niet tot volledige arbeidsongeschiktheid leidden. De rechtbank oordeelde dat de deskundige zijn onderzoek zorgvuldig had uitgevoerd en dat zijn conclusies goed gemotiveerd waren.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet onjuist of onvolledig was en dat de geselecteerde functies voor eiseres passend waren. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens en de rol van deskundigen in het beoordelen van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 14/11290

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2015 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. K.M. van Dijk-Opstal),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: C. Beckers).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juni 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 28 mei 2014 herzien en berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 43 procent.
Bij besluit van 28 november 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres vastgesteld op 47,7 procent.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2015.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld van haar echtgenoot, [echtgenoot]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij beslissing van 20 maart 2015 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en neuroloog [deskundige] als deskundige benoemd om eiseres medisch te onderzoeken.
De deskundige heeft op 3 juni 2015 een rapportage uitgebracht.
Partijen hebben gereageerd op de rapportage van de deskundige en op elkaars reacties op de rapportage van de deskundige.
Bij brieven van 7 juli 2015 heeft de rechtbank partijen verzocht om toestemming voor het achterwege laten van een nadere zitting. Eiseres heeft geen toestemming verleend.
Het beroep is op 24 november 2015 opnieuw op zitting behandeld.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar echtgenoot en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A].

Overwegingen

1. Eiseres is op 7 januari 2008 uitgevallen voor haar werk als leerkracht in het speciaal onderwijs vanwege ernstig letsel als gevolg van een skiongeluk. Met ingang van 4 januari 2010 ontving zij een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100 procent. Met ingang van 4 juli 2011 ontving eiseres een WGA-loonaanvullingsuitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80 procent. Bij brief van 9 december 2013 heeft de werkgever van eiseres verweerder verzocht om een herkeuring.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres per 28 mei 2014 (de datum in geding) weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat zij met inachtneming van die beperkingen geschikt is voor werkzaamheden verbonden aan voor haar geselecteerde functies. Vergelijking van de mediane loonwaarde van die functies met het maatmanloon van eiseres levert volgens verweerder een verlies aan verdiencapaciteit van 47,7 procent op.
3. Eiseres betoogt dat zij volledig en mogelijk zelfs duurzaam arbeidsongeschikt is. Vanwege hersenletsel als gevolg van het skiongeluk is zij beperkt bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen. Eiseres heeft voorts klachten als gevolg van fibromyalgie, chronisch vermoeidheidssyndroom, migraine, spierspanningshoofdpijn, nekklachten, massieve pijnklachten en microletsels. Eiseres kan geen statische houdingen aannemen en heeft als gevolg van haar beperkingen psychische klachten gekregen. Door de frequente migraineaanvallen is het mogelijk dat zij slechts één werkdag per week niet aan bed is gekluisterd, terwijl zij op die ene dag niet altijd in staat is om arbeid te verrichten. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar klachten onvoldoende heeft meegenomen in de medische beoordeling. Voorts is de neuropsychologische expertise van [X] onbetrouwbaar vanwege de heftigheid van haar klachten. Ter onderbouwing van haar beperkingen heeft eiseres diverse brieven van onder meer haar huisarts, neuroloog en anesthesioloog overgelegd. Voorts heeft zij een rapportage van de door haar ingeschakelde verzekeringsarts [arts 3] van 24 februari 2014 ingebracht. Daaruit blijkt dat eiseres meer beperkt moet worden geacht ten aanzien van het vasthouden en verdelen van de aandacht en herinneren. Eiseres betoogt voorts dat uit de uitspraak van de rechtbank ’s‑Hertogenbosch van 10 mei 2004 (AWB 03/3689) volgt dat indien er sprake is van consistentie tussen stoornissen, beperkingen en handicaps, het bestaan van beperkingen op grond van ziekte of gebrek aannemelijk kan zijn, ook als er geen medisch erkende diagnose is voor de klachten. Verweerder heeft daar onvoldoende rekening mee gehouden, aldus eiseres.
4.1
Eiseres is op 4 februari 2014 op het spreekuur van verzekeringsarts [arts 1] verschenen. De verzekeringsarts heeft informatie van de behandelend artsen van eiseres opgevraagd. Op 8 april 2014 is op verzoek van de verzekeringsarts een neuropsychologisch onderzoek door [X] verricht. Tijdens dit onderzoek zijn storingen vastgesteld ten aanzien van het verbale en visuele geheugen, het volhouden en verdelen van de aandacht, de motorische snelheid, de informatieverwerkingssnelheid en de verbale interferentie. Deze testafwijkingen zijn echter niet te generaliseren naar de aanwezigheid van cognitieve functiestoornissen vanwege onderpresteren. In de rapportage van 14 mei 2014 concludeert verzekeringsarts [arts 1] dat het plausibel is dat eiseres verminderd mentaal belastbaar is vanwege haar pijnklachten en dat er ook beperkingen zijn ten aanzien van fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. De belastbaarheid van eiseres moet echter worden gewijzigd ten opzichte van de WIA-beoordeling per einde wachttijd. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiseres vastgelegd in een functionele mogelijkhedenlijst (FML).
4.2
Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep [arts 2] de bevindingen van de primaire verzekeringsarts beoordeeld. [arts 2] heeft eiseres op 1 oktober 2014 op het spreekuur gezien, medisch onderzoek verricht en haar dossiergegevens bestudeerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de FML meer beperkingen aangenomen, onder meer als gevolg van de verminderde spierconditie van de nek en schouders van eiseres en haar verminderde energetische belastbaarheid als gevolg van de pijnklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep zag geen aanwijzingen om meer beperkingen met betrekking tot aandacht, concentratie en geheugen vast te stellen. Met de migraineklachten van eiseres wordt volgens [arts 2] voldoende rekening gehouden doordat een urenbeperking is vastgesteld. Het te verwachten verzuim valt daardoor binnen het verzuimrisico dat voor een werkgever acceptabel is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep schrijft voorts dat eiseres weliswaar een sterk afwijkende FML van een door haar ingeschakelde verzekeringsarts heeft overgelegd, maar dat deze FML niet nader is beargumenteerd en niet duidelijk is wie deze arts is.
5. Gezien het geschil tussen partijen over de bij eiseres aanwezige beperkingen als gevolg van haar hoofdpijn- en migraineklachten, heeft de rechtbank neuroloog [deskundige] als deskundige benoemd teneinde eiseres te onderzoeken en de rechtbank van advies te dienen.
6.1
In de rapportage van 3 juni 2015 concludeert de deskundige dat er op neurologisch gebied geen reden is om eiseres op grond van het skiongeval beperkingen op te leggen. Een exacte diagnose op de hoofdpijnklachten van eiseres is niet te stellen. Qua aard kunnen de klachten als spierspanningshoofdpijn worden omschreven. Als de hoofdpijnklachten verergeren, halfzijdig zijn en gepaard gaan met misselijkheid, braken en lichtschuwheid, zou sprake kunnen zijn van migraine, maar uit de anamnese leidt de deskundige af dat er sprake is van een verergering van de reeds bestaande spierspanningshoofdpijn, die dan zo hevig wordt dat eiseres secundaire vegetatieve verschijnselen krijgt. De deskundige is van mening dat het lastig is om de hoofdpijnklachten van eiseres te vertalen naar beperkingen. Bij eiseres lijkt sprake te zijn van lichamelijk onverklaarbare klachten omdat zij diffuse klachten in het lichaam heeft. De beoordeling wordt bemoeilijkt doordat eiseres geen betrouwbare presentatie levert bij neuropsychologisch onderzoek. Dit kan niet worden toegeschreven aan niet aangeboren hersenletsel omdat die diagnose bij eiseres niet kan worden gesteld en omdat onderzoek naar onderpresteren juist is bedoeld om objectiveerbare stoornissen van niet-objectiveerbare stoornissen te onderscheiden. Eiseres’ beleving van de klachten komt niet overeen met een objectiveerbare werkelijkheid.
De deskundige concludeert dat bij eiseres op neurologisch gebied slechts kan worden gesteld dat er rekening moet worden gehouden met een chronische vorm van hoofdpijn, die maar in geringe mate tot beperkingen aanleiding geeft. Er is geen reden om aan te nemen dat eiseres door de spierspanningshoofdpijn geheel niet in staat is om te werken. De reeds aangenomen urenbeperking van vier uur per dag, maximaal 20 uur per week en geen werk ’s avonds of ’s nachts biedt voldoende compensatiemogelijkheden voor de hoofdpijnklachten. Daarnaast is in de FML opgenomen dat eiseres is aangewezen op werk zonder hoog handelingstempo, zonder deadlines of productiepieken en met vaste bekende werkwijzen. Alles overziend kan de deskundige zich met de FML van de verzekeringsarts bezwaar en beroep verenigen.
6.2
De verzekeringsarts bezwaar en beroep [arts 2] heeft in de rapportage van 23 juni 2015 gereageerd op de rapportage van de deskundige. Hoewel de deskundige tot een deels andere diagnose komt, geeft dit de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding om de belastbaarheid van eiseres anders te omschrijven.
6.3
Eiseres heeft bij brief van 3 juli 2015 gereageerd op de rapportage van de deskundige. Zij kan zich niet verenigen met zijn conclusies. Alle tekenen van migraineuze hoofdpijn zijn bij haar aanwezig. Dit wordt onderschreven door haar behandelend neurologen. De deskundige heeft voorts haar chronische nek-, rug- en schouderklachten ten onrechte niet in zijn oordeelsvorming betrokken. Dat haar beperkingen moeilijk te objectiveren zijn, betekent niet dat zij het alleen maar beleeft. Daarnaast bestrijdt eiseres de stelling van de deskundige dat er geen sprake is van niet aangeboren hersenletsel. Meerdere specialisten hebben dit vastgesteld. De rapportage van de deskundige is daarom onjuist en onvolledig. Eiseres kreeg de indruk dat de deskundige een vooringenomen standpunt over patiënten met hoofdpijn had. Zij heeft geen vertrouwen in het oordeel van de deskundige en verzoekt daarom om opnieuw een deskundigenonderzoek te gelasten of haar in de gelegenheid te stellen een eigen deskundigenrapport in te brengen. Eiseres betoogt voorts dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML had moeten aanpassen naar aanleiding van de diagnose van de deskundige.
6.4
In de rapportage van 28 mei 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geregeerd op de brief van eiseres. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt zich op het standpunt dat een diagnose niet essentieel is bij verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Omdat de deskundige gemotiveerd heeft aangegeven waarom hij zich in de FML kan vinden, bestaat geen aanleiding om de belastbaarheid van eiseres anders te beschrijven.
6.5
Eiseres heeft vervolgens een rapportage van de door haar ingeschakelde verzekeringsarts [arts 3] van 19 september 2015 ingebracht. Daarin schrijft [arts 3] dat hij geen aanleiding ziet om de diagnostische conclusies van de deskundige in twijfel te trekken. [arts 3] heeft wel een drietal kanttekeningen bij de rapportage van de deskundige gezet.
6.6
In de rapportage van 18 september 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de rapportage van [arts 3]. De verzekeringsarts bezwaar en beroep zag daarin geen aanleiding om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
7. Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient de rechtbank het oordeel van de door haar ingeschakelde onafhankelijke en onpartijdige medisch deskundige in beginsel te volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 6 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2698).
8.1
De rechtbank ziet geen reden om van het oordeel van de deskundige af te wijken. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderzoek van de deskundige zorgvuldig en volledig. De rechtbank neemt hiervoor in aanmerking dat de deskundige eiseres neurologisch heeft onderzocht, dat hij de in het dossier aanwezige medische informatie bij zijn oordeel heeft betrokken, een uitgebreide anamnese heeft afgenomen en dat hij zijn bevindingen schriftelijk heeft vastgelegd. De conclusies van de deskundige zijn afdoende gemotiveerd en de door de rechtbank gestelde vragen zijn duidelijk beantwoord. Hetgeen [arts 3] als partij-deskundige tegen de rapportage van de deskundige heeft ingebracht, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de conclusies van de deskundige. Ook in de context bezien blijkt dat [arts 3] zich in zijn rapportage van 19 september 2015 neerlegt bij de diagnostische conclusies van de deskundige. Voorts is de rechtbank van oordeel dat van vooringenomenheid van de deskundige niet is gebleken.
8.2
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om opnieuw een deskundige te benoemen of om eiseres in de gelegenheid te stellen wederom een eigen deskundige in te schakelen.
9. Ten aanzien van de overige door eiseres gestelde klachten en beperkingen, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het medisch onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig is. De rechtbank overweegt daartoe dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op alle klachten van eiseres heeft gereageerd en de informatie van haar behandelaars bij de oordeelsvorming heeft betrokken. In de FML zijn diverse beperkingen aangenomen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen. Voorts is een urenbeperking van 20 uur per week aangenomen. Eiseres heeft geen objectieve medische gegevens overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat haar beperkingen zijn onderschat. Dat eiseres blijkens de brief van haar reumatoloog van 24 december 2014 klachten heeft die op fibromyalgie kunnen wijzen, doet aan het voorgaande niet af. Deze brief dateert namelijk van ruim een half jaar na de datum in geding. De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar stelling dat haar verzuimrisico te hoog is. Uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 maart 2015 blijkt dat in overleg met de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is vastgesteld dat het te verwachten verzuim ongeveer vier procent is. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3375) volgt dat een verzuimrisico tot 25 procent acceptabel wordt geacht. De rechtbank ziet geen aanleiding om in het geval van eiseres anders te oordelen. De rechtbank overweegt voorts dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet gehouden was de FML aan te passen naar aanleiding van de diagnose van de deskundige. Uit de rapportage van de deskundige van 3 juni 2015 blijkt immers dat hij zich kan verenigen met de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen.
10 Het betoog van eiseres dat een medische diagnose voor haar klachten niet is vereist omdat sprake is van consistentie tussen haar beperkingen slaag niet. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 oktober 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT8675) is slechts sprake van arbeidsongeschiktheid als een verzekerde op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten de in aanmerking komende arbeid niet kan of mag verrichten. Dit betekent dat de fysieke beperkingen die eiseres stelt te hebben, medisch verklaarbaar moeten zijn. Als dat niet dan wel in beperkte mate het geval is, moeten deze klachten in beginsel buiten beschouwing blijven bij het bepalen van de mate van arbeidsongeschiktheid. In bijzondere gevallen kan worden aangenomen dat aan de eis van objectiveerbaarheid is voldaan, ook al is niet geheel en al duidelijk aan welke ziekte of aan welk gebrek het onvermogen arbeid te verrichten valt toe te schrijven. In die bijzondere gevallen stelt de CRvB dan wel als (minimum)eis dat bij de (onafhankelijk) medisch deskundigen een vrijwel eenduidige, consistente en naar behoren medisch gemotiveerde en verantwoorde opvatting bestaat dat de verzekerde als gevolg van ziekte of gebrek niet in staat is de betreffende arbeid te verrichten. De rechtbank stelt vast dat hiervan in het geval van eiseres geen sprake is.
11. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank geen aanknopingspunten ziet voor het oordeel dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist of onvolledig is geweest.
12. Aan de hand van de FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voor eiseres de volgende functies geselecteerd: productiemedewerker textiel (sbc-code 272043), assistent consultatiebureau (sbc-code 372091) en samensteller kunststof- en rubberindustrie (sbc-code 271130).
13. Eiseres betoogt dat de geduide functies niet passend zijn. Verweerder heeft bij de geselecteerde functies geen acht geslagen op de signaleringen en de functies zijn zonder medische onderbouwing als passend aangemerkt.
14. Dit betoog slaagt niet. Zoals hiervoor is overwogen gaat de rechtbank uit van de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen. Voor zover sprake is van signaleringen heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank voldoende uiteengezet waarom die signaleringen er niet toe leiden dat de geduide functies niet passend zijn. Het is de rechtbank niet gebleken dat de belastbaarheid van eiseres met de geselecteerde functies wordt overschreden.
15. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Lagas, rechter, in aanwezigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.