ECLI:NL:RBDHA:2015:13048

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2015
Publicatiedatum
13 november 2015
Zaaknummer
SGR 15/4924 en SGR 15/6784
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van AIO-aanvulling na weigering om Marokkaanse identiteitsnummers op te geven

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 13 november 2015, gaat het om de opschorting en intrekking van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van eisers, een echtpaar dat naast hun pensioen bijstand ontving. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had hen verzocht om hun Marokkaanse identiteitsnummers (CIN-nummers) op te geven voor een rechtmatigheidsonderzoek, maar eisers weigerden dit te doen. De rechtbank oordeelde dat de Svb geen concrete aanleiding nodig had om deze informatie op te vragen en dat de inmenging in de persoonlijke levenssfeer van eisers, door het vragen van de CIN-nummers, gerechtvaardigd was in het belang van het economisch welzijn van Nederland. De rechtbank concludeerde dat de eisers hun inlichtingenplicht hadden geschonden door de gevraagde informatie niet te verstrekken, wat leidde tot de opschorting en intrekking van hun AIO-aanvulling. De beroepen van eisers werden ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 15/4924 en SGR 15/6784

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2015 in de zaak tussen

[eisers] te [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr. M.I. L’Ghdas),
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigde: mr. M.F. Sturmans).

Procesverloop

Bij besluit van 5 januari 2015 heeft verweerder de aan eisers toegekende aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) met ingang van 1 januari 2015 opgeschort.
Bij besluit van 26 februari 2015 heeft verweerder eisers’ AIO-aanvulling ingetrokken met ingang van de opschortingsdatum.
Bij besluit van 27 mei 2015 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het besluit van
5 januari 2015 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 5 augustus 2015 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het besluit van 26 februari 2015 ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het besluit van 27 mei 2015 beroep ingesteld, dat is geregistreerd onder nummer SGR 15/4924. Ook hebben zij tegen het besluit van 5 augustus 2015 beroep ingesteld, dat is geregistreerd onder nummer SGR 15/6784.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2015, waar de beroepen gevoegd zijn behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eisers zijn een echtpaar. Beiden ontvingen, naast hun pensioen op grond van de Algemene ouderdomswet, algemene bijstand in de vorm van een AIO-aanvulling als bedoeld in artikel 47a van de Participatiewet (Pw). Eisers hebben op 16 juni 2014 het formulier ‘Verblijf en vermogen buiten Nederland’ ingevuld en aan de Svb gestuurd. Zij hebben daarop aangegeven dat zij van plan zijn om in 2014 dertien weken in Marokko te verblijven, zij dan bij familie zullen verblijven en zij geen eigenaar zijn van een woning of grond in Marokko. Bij brief van 14 november 2014 heeft verweerder aangekondigd, in verband met een steekproef naar de uitvoering van de AIO-aanvulling, eisers thuis een bezoek te willen brengen. Op 18 november 2014 hebben medewerkers van de Svb eisers thuis bezocht. Tijdens dit huisbezoek hebben de medewerkers van de Svb eisers een brief gegeven. In die brief is vermeld dat de Svb voor de berekening van de hoogte van eisers’ AIO-uitkering extra onderzoek moet doen bij instanties in Marokko en dat daarvoor de nummers van hun Marokkaanse Carte d’Identité Nationale (CIN-nummers) nodig zijn. In de brief wordt eisers verzocht hun CIN-nummers vóór 2 december 2014 aan de Svb op te geven. Eisers hebben dit niet gedaan. Bij brief van 2 december 2014 heeft verweerder eisers nogmaals gevraagd naar hun CIN-nummers. Hierop hebben zij niet gereageerd. Vervolgens heeft verweerder eisers’ AIO-aanvulling eerst opgeschort en daarna beëindigd met ingang van 1 januari 2015.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers niet hebben voldaan aan hun inlichtingenplicht door hun CIN-nummers niet op te geven. Volgens verweerder kan hij zonder de CIN-nummers eisers’ recht op een AIO-aanvulling niet vaststellen, omdat hij alleen met die nummers, die volgens hem vergelijkbaar zijn met een burgerservicenummer, betrouwbare informatie over eventueel vermogen kan opvragen in Marokko. Hij heeft toegelicht dat het onderzoek naar eisers deel uitmaakt van een rechtmatigheidsonderzoek onder alle AIO-gerechtigden. Zijn bevoegdheid tot het verrichten van dat onderzoek ontleent hij aan artikel 53a van de Pw, aldus verweerder.
3. Eisers kunnen zich daarmee niet verenigen. Zij betogen ten eerste dat verweerder geen gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid om nader onderzoek te doen naar eventueel vermogen in Marokko. Eisers betwisten niet dat verweerder bevoegd was een algemeen rechtmatigheidsonderzoek in te stellen, maar zij voeren aan dat geen concrete aanleiding bestond voor een vervolgonderzoek. Daartoe wijzen zij erop dat verweerder al geruime tijd op de hoogte was van hun regelmatige verblijf in Marokko en dat het hun bovendien is toegestaan om dertien weken per jaar in het buitenland te verblijven.
3.1.
Ingevolge artikel 53a, zevende lid, van de Pw is verweerder bevoegd om onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel voortzetting van bijstand. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij sinds 2014 met toepassing van die onderzoeksbevoegdheid gedurende zes jaar alle Marokkaanse, Turkse en Surinaamse AIO-gerechtigden vraagt het formulier ‘Verblijf en vermogen buiten Nederland’ in te vullen en vervolgens Marokkaanse AIO-gerechtigden vraagt naar hun CIN-nummer, ongeacht wat zij op het formulier hebben ingevuld. Eisers onderscheiden in deze handelwijze een algemeen onderzoek en een vervolgonderzoek. In het midden kan blijven of dat onderscheid inderdaad moet worden gemaakt. Bij beide onderzoeksfases geeft verweerder toepassing aan de onderzoeksbevoegdheid bedoeld in artikel 53a, zevende lid, van de Pw. Die bevoegdheid mag verweerder steeds en spontaan uitoefenen ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden en daartoe is dus geen daaraan voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist. Eisers’ stelling dat geen concrete aanleiding bestond voor een vervolgonderzoek leidt dus niet tot het oordeel dat verweerder niet van zijn onderzoeksbevoegdheid gebruik heeft mogen maken. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB; uitspraak van 16 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1231).
4. Eisers betogen verder dat het vragen naar hun CIN-nummers strijdig met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daartoe voeren zij aan dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij hun
CIN-nummers nodig heeft voor zijn onderzoek. Zij stellen dat CIN-nummers bedoeld zijn voor identificatie en geen betrouwbare informatie geven over vermogen, nu in Marokko geen registratieplicht voor onroerend goed bestaat. Verder stellen zij dat verweerder met hun CIN-nummers al hun in Marokko geregistreerde gegevens kan inzien, waaronder medische en strafrechtelijke gegevens. Het vragen naar hun CIN-nummers is daarom disproportioneel, aldus eisers. Ook is dat volgens hen in strijd met het vereiste van subsidiariteit, omdat verweerder ook andere, minder ingrijpende onderzoekmethodes ter beschikking staan. Zo kan hij onderzoek doen in Marokkaanse registers met alleen hun naam en geboortedatum, of de lokale autoriteiten ter plaatse bevragen aan de hand van hun naam en een foto, aldus eisers.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank vormt het opvragen van eisers’ CIN-nummers een inmenging in hun recht op respect voor privéleven, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM. Tussen partijen is immers niet in geschil dat verweerder met die nummers inzicht zal krijgen in bepaalde persoonsgegevens van eisers. Ingevolge artikel 8, tweede lid, is die inmenging toegestaan indien die bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van het economisch welzijn van het land. In dit geval biedt artikel 53a, zevende lid, van de Pw voldoende wettelijke grondslag voor de inmenging. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij eisers’ CIN-nummers heeft gevraagd teneinde de rechtmatigheid van de aan hen verleende bijstand te controleren. Dit doel kan worden aangemerkt als het behartigen van het belang van het economisch welzijn van Nederland, waaronder mede moet worden begrepen het tegengaan en bestrijden van misbruik en fraude van sociale uitkeringen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 27 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:153). Vervolgens staat ter beoordeling van de rechtbank of de inmenging noodzakelijk is ter behartiging van dit belang. Daarvan is sprake indien de inmenging beantwoordt aan een dringende maatschappelijke behoefte en is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Daartoe moet de inmenging evenredig zijn aan het nagestreefde doel en mag dat doel niet in redelijkheid op een andere, voor de betrokkene minder nadelige wijze kunnen worden bereikt.
4.2.
In navolging van de CRvB (zie voormelde uitspraak van 16 april 2015) overweegt de rechtbank dat met de uitvoering van de bijstandswetgeving aanzienlijke publieke middelen zijn gemoeid. Om te bereiken dat die middelen op de juiste wijze worden besteed en misbruik wordt voorkomen, en aldus te bewerkstelligen dat het maatschappelijk draagvlak voor de uitvoering in stand blijft, is controle, en nadien indien nodig handhaving, van zeer groot belang. De kosten van controle kunnen, uitgedrukt in menskracht en geld, zeer hoog zijn, niet alleen voor het bestuursorgaan, maar ook voor degenen die met de controle worden geconfronteerd. Het is daarom van belang dat het bijstandverlenend orgaan bij die controle efficiënt en effectief te werk kan gaan.
4.3.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij de CIN-nummers nodig heeft om onderzoek te doen in Marokkaanse registers, omdat de bevolkingsadministratie in Marokko niet zo betrouwbaar is als die in Nederland. Zo zijn geboortedata vaak niet of niet juist geregistreerd, waardoor het onmogelijk is om met alleen een naam en een geboortedatum betrouwbare gegevens te verkrijgen, aldus verweerder. Een CIN-nummer is een uniek nummer en maakt het volgens verweerder mogelijk om eenvoudig en efficiënt onderzoek te doen in registers in Marokko. Eisers hebben dit niet onderbouwd weersproken. Ter zitting is bovendien gebleken dat eisers’ paspoorten weliswaar wel een geboortejaar, maar geen geboortedatum bevatten, wat verweerders standpunt over de onbetrouwbaarheid van de Marokkaanse bevolkingsadministratie bevestigt. Voor zover eisers stellen dat er geen registratieplicht voor onroerend goed bestaat in Marokko, maakt dit niet dat het raadplegen van Marokkaanse registers bij voorbaat zinloos zal zijn. De rechtbank acht het dan ook aannemelijk dat verweerder eisers’ CIN-nummers nodig heeft om effectief en efficiënt de rechtmatigheid van de aan hun verleende bijstand te controleren. Nu daarmee een groot belang wordt gediend, zoals hiervoor onder 4.2. is overwogen, beantwoordt de inmenging naar het oordeel van de rechtbank aan een dringende maatschappelijke behoefte, zoals vereist door artikel 8, tweede lid, van het EVRM.
4.4.
De rechtbank is verder van oordeel dat de inmenging evenredig is aan het daarmee nagestreefde doel. Daartoe neemt de rechtbank enerzijds in aanmerking dat een groot maatschappelijk belang is gediend met de controle van de rechtmatigheid van verleende bijstand. Anderzijds neemt zij in aanmerking dat het opvragen van eisers’ CIN-nummers een geringe inbreuk maakt op hun persoonlijke levenssfeer. Weliswaar zal verweerder daarmee inzicht kunnen krijgen in een veelheid aan persoonsgegevens, maar hij heeft ter zitting meegedeeld dat hij de CIN-nummers slechts zal gebruiken om gegevens op te vragen met betrekking tot onroerend goed, belastingaangiftes en financiële transacties. De rechtbank ziet op voorhand geen reden om daaraan te twijfelen. Daarbij komt het volgende. In Nederland worden vermogen, registergoederen, inkomen, liquide transacties en bankrekeningen van ingezetenen door verschillende overheidsorganisaties in verscheidene registraties opgenomen. Daarbij valt te denken aan de gegevens van de Belastingdienst, het Kadaster, het handelsregister, Suwinet of het kentekenregister van de RDW. Door vergaande, wettelijke gegevensuitwisselingen kunnen bijstandverlenende organen tegen geringe kosten en zonder dat betrokkenen dat merken of daarvoor toestemming hoeven te verlenen, een zeer uitgebreid onderzoek doen naar en gegevens verkrijgen over inkomen en vermogen dat de bijstandsgerechtigde verwerft of eerder verworven heeft, om aldus de juistheid van de opgave van de betrokkene daarover te controleren (zie ook de uitspraak van de CRvB van 9 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3249). De gegevens uit Marokkaanse registers die verweerder met behulp van eisers’ CIN-nummers wil inzien, zijn dus niet anders van aard dan de gegevens uit de Nederlandse registers waartoe hij reeds toegang heeft. Voor eisers verandert er in zoverre weinig. Dat draagt ertoe bij dat de rechtbank de inbreuk die het vragen van de CIN-nummers maakt op eisers’ persoonlijke levenssfeer aanmerkt als gering.
4.5.
Vervolgens staat ter beoordeling of het met de inmenging nagestreefde doel niet in redelijkheid op een andere, voor eisers minder nadelige wijze kan worden bereikt. Eisers voeren aan dat verweerder ook onderzoek kan doen in Marokkaanse registers met alleen hun naam en geboortedatum. Zoals volgt uit hetgeen onder 4.3. is overwogen, zijn op die manier echter geen betrouwbare gegevens te verkrijgen. Ook voeren eisers aan dat verweerder de lokale autoriteiten ter plaatse kan bevragen aan de hand van hun naam en een foto. Met onderzoek ter plaatse kan verweerder echter niet hetzelfde resultaat bereiken als met het raadplegen van registers aan de hand van een CIN-nummer. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, kan hij immers alleen ter plaatse onderzoek doen indien hij een concrete aanwijzing heeft van vermogensbezit, terwijl hij met een CIN-nummer inzage heeft in al het onder dat nummer geregistreerde vermogen. Overigens kan worden betwijfeld of het ter plaatse bevragen van lokale autoriteiten met naam en foto een minder grote inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer dan het raadplegen van registers met een CIN-nummer. De rechtbank concludeert dat niet aannemelijk is geworden dat verweerder het door hem nagestreefde doel in redelijkheid op een andere, voor eisers minder nadelige wijze kan bereiken.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat het opvragen van eisers’ CIN-nummers beantwoordt aan een dringende maatschappelijke behoefte en voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Daarmee is deze inmenging noodzakelijk te achten ter behartiging van het daarmee gediende belang, het economisch welzijn van het land. Ingevolge artikel 8, tweede lid, van het EVRM is het vragen van de CIN-nummers dus toegestaan.
5. Tot slot betogen eisers dat verweerder ten onrechte hun AIO-aanvulling heeft ingetrokken op de grond dat zij hun inlichtingenplicht hebben geschonden. Zij voeren daartoe aan dat verweerder weliswaar vermoedt dat zij vermogen bezitten in Marokko, maar dit niet is komen vast te staan aangezien hij daarnaar geen nader onderzoek heeft gedaan. Zij verwijzen naar de uitspraak van CRvB van 31 mei 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BQ7881).
5.1.
Ingevolge de in artikel 17, eerste lid, van de Pw vervatte inlichtingenplicht waren eisers gehouden verweerder mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat zij van invloed konden zijn op hun recht op bijstand. Naar het oordeel van de rechtbank had eisers redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat hun CIN-nummers van invloed konden zijn op hun recht op bijstand. Verweerder heeft hun immers in zijn brief van 18 november 2014 meegedeeld dat hij voor de berekening van de hoogte van hun AIO-uitkering onderzoek moet doen bij instanties in Marokko en dat hij daarvoor hun CIN-nummers nodig heeft. Nu eisers hun CIN-nummers niet hebben verstrekt, en niet aannemelijk hebben gemaakt dat dit hun niet te verwijten valt, was verweerder ingevolge artikel 54, eerste lid, van de Pw bevoegd hun recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken op te schorten. Ingevolge artikel 54, derde lid, was hij tevens bevoegd eisers’ recht op bijstand in te trekken. Doordat eisers hun CIN-nummers niet hebben verstrekt, heeft verweerder immers geen inzicht kunnen krijgen in hun eventuele vermogen in Marokko, waardoor hij hun recht op bijstand niet heeft kunnen vaststellen. Nu het recht op bijstand niet is vastgesteld, bestaat geen grond voor bijstandverlening.
5.2.
Anders dan eisers betogen, doet de situatie bedoeld in de uitspraak van de CRvB van 31 mei 2011 zich hier niet voor. Het gaat om de situatie waarin een bijstandverlenend orgaan weliswaar twijfels heeft over het recht op bijstand van de betrokkene, maar na onderzoek waaraan de betrokkene zijn medewerking heeft verleend, niet kan vaststellen dat hij inderdaad geen recht heeft op bijstand. Volgens de CRvB mag het bijstandverlenend orgaan in die situatie niet ‘uitwijken’ naar de grond dat als gevolg van het niet of onvoldoende verstrekken van inlichtingen het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Door te weigeren hun CIN-nummers te verstrekken, hebben eisers niet meegewerkt aan het onderzoek van verweerder, zodat hun situatie wezenlijk verschilt van de situatie die in de uitspraak voorlag.
6. De beroepen zijn ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.W. Mulder, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.W. Griffioen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 november 2015.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.