ECLI:NL:RBDHA:2015:12549

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2015
Publicatiedatum
3 november 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2131
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens wangedrag van een militair ambtenaar na beschuldigingen van diefstal uit een snoepautomaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam bij [bedrijf X], en de minister van Defensie. De eiser was ontslagen wegens wangedrag, specifiek vanwege beschuldigingen van diefstal uit een snoepautomaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser sinds januari 2012 in dienst was en betrokken was bij een strafrechtelijk onderzoek naar diefstal uit een snoepautomaat. De eiser werd beschuldigd van het wegnemen van snoep zonder betaling, wat leidde tot zijn ontslag per 1 september 2014. Na bezwaar tegen dit ontslag, dat ongegrond werd verklaard, heeft de eiser beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 8 juli 2015 heeft de rechtbank de camerabeelden bekeken die de betrokkenheid van de eiser moesten aantonen. De beelden waren echter van slechte kwaliteit en toonden niet duidelijk aan dat de eiser snoep had weggenomen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van diefstal, en dat de eiser slechts had gerommeld met zijn wapenstok in de uitgiftebak van de automaat zonder daadwerkelijk snoep weg te nemen. De rechtbank oordeelde dat het ontslag niet gerechtvaardigd was, aangezien de eiser niet in de juiste categorie was ingedeeld voor ontslag wegens wangedrag.

De rechtbank heeft het bestreden besluit van de minister vernietigd, het primaire besluit herroepen en bepaald dat de minister het griffierecht aan de eiser moet vergoeden. Tevens zijn de proceskosten van de eiser vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs in ambtenarentuchtrecht en de toepassing van de juiste indeling bij disciplinaire maatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 15/2131 MAW

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. C. van Kins),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigden: mr. S.J. van Well en mr. H.M. Both).

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 februari 2015, heeft verweerder eiser met toepassing van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) per 1 september 2014 ontslag verleend wegens wangedrag.
Eiser heeft bij brief van 20 maart 2015, ontvangen per faxbericht op dezelfde datum, beroep ingesteld tegen het besluit van 16 februari 2015.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2015.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1 De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit geschil uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiser is sinds januari 2012 in dienst geweest bij de [bedrijf X] ([X]). Hij is tewerk gesteld als [functie] bij de brigade [plaats] en werkzaam geweest bij het [locatie] in [plaats] (de [locatie]).
1.2
Naar aanleiding van een aangifte van diefstal uit/vernieling van een snoepautomaat bij de [locatie] is de Sectie Interne Onderzoeken (SIO) van de [X] op 21 oktober 2013 verzocht om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen.
De Officier van Justitie (OvJ) heeft op 29 oktober 2013 (schriftelijk) toestemming verleend om, voor een periode van twee weken met mogelijke uitloop, in het kader van bijzondere opsporingsmethodiek op grond van artikel 3 van de Politiewet een camera te plaatsen bij de [locatie] om vast te stellen wie verantwoordelijk is voor de diefstallen bij de snoepautomaat.
De SIO heeft video-opnamen gemaakt. Uit camerabeelden van 29 december 2013 is opgemaakt dat eiser (mogelijk) betrokken is geweest bij diefstal uit de snoepautomaat.
Eiser is op 13 februari 2014 verhoord als verdachte.
1.3
Eiser is op 17 februari 2014 gehoord in verband met te nemen rechtspositionele besluiten.
Eiser is op 17 februari 2014 mondeling medegedeeld dat hij met ingang van die datum met toepassing van artikel 34, tweede lid, onder c, van het AMAR werd geschorst in zijn ambt.
Eiser is nogmaals gehoord op 20 februari 2014.
Op 20 februari 2014 is eiser mondeling medegedeeld dat de schorsingsgrondslag met ingang van 20 februari 2014 is omgezet naar toepassing van artikel 34, tweede lid, onder b, van het AMAR.
Bij brief van 11 maart 2014 heeft de commandant [bedrijf X] de schorsing per 17 februari 2014 en de wijziging van de grondslag per 20 februari 2014 nader toegelicht.
Eiser heeft bij brief van 24 maart 2014 bezwaar gemaakt tegen de mondelinge besluiten van 17 februari 2014 en 20 februari 2014. Eiser is op 17 april 2014 gehoord in het kader van dit bezwaar.
Bij besluit van 2 juni 2014 is het bezwaar van eiser tegen beide besluiten ongegrond verklaard. Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.4
Bij brief van 28 maart 2014 heeft het OM de commandant [X] ten aanzien van onder meer eiser medegedeeld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat genoemde medewerkers zich schuldig hebben gemaakt aan diefstal, dan wel poging tot diefstal, al dan niet in vereniging gepleegd, van snoep/koek uit de snoepautomaat. Een strafrechtelijke vervolging zou dan ook aangewezen kunnen zijn. De Hoofdofficier van Justitie heeft begrepen dat tegen de medewerkers disciplinair is opgetreden met als uitkomst ontslag voor degenen die daadwerkelijk goederen hebben weggenomen en een ambtsbericht voor degenen die gepoogd hebben goederen weg te nemen. Gelet hierop is besloten aan de strafzaak geen verder gevolg te geven. Met de disciplinaire maatregelen kan worden volstaan. Dit houdt ook in dat de betrokkenen geen aantekening zullen krijgen in het justitieel documentatieregister.
1.5
Bij besluit van 14 augustus 2014 is eiser met toepassing van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het AMAR per 1 september 2014 ontslag verleend wegens wangedrag. Het verweten wangedrag bestaat eruit dat eiser zich - tijdens de dienst op het object dat eiser werd geacht te beveiligen - schuldig heeft gemaakt aan het wegnemen van snoep uit de automaat zonder hiervoor te betalen. Verweerder heeft daarbij medegedeeld dat het Openbaar Ministerie (OM) diefstal bewezen heeft geacht. Vanwege het op handen zijnde ontslag en de gevolgen daarvan, heeft het OM na overleg met de [X] besloten dat ander dan strafrechtelijk ingrijpen prevaleert.
Eiser heeft bij brief van 23 september 2014 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Hij heeft afgezien van een hoorzitting.
Bij besluit van 16 februari 2015 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit van 14 augustus 2014 gehandhaafd.
Eiser heeft bij brief van 20 maart 2015, ontvangen per faxbericht op dezelfde datum, beroep ingesteld tegen dit besluit.
2 Verweerder heeft aan het bestreden besluit van 16 februari 2015, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, ten grondslag gelegd dat op camerabeelden van het SIO van 29 december 2013 is te zien dat eiser komt aanlopen, de gummilat uit zijn koppel haalt, knielt en vervolgens ongeveer een minuut lang in de uitgiftebak van de snoepautomaat rommelt. Uit de video-opnamen blijkt voorts dat eiser geen geld in de automaat heeft geworpen. Een getuige heeft over dit incident verklaard dat eiser op dat bewuste moment een speculaaspop uit de snoepautomaat heeft gehaald. Verweerder acht de verklaring van de getuige niet in strijd met hetgeen op de camerabeelden is te zien. Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze getuige. Geconcludeerd wordt dat eiser zonder betaling snoep heeft weggenomen. Eisers verklaring, dat hij alleen heeft willen kijken of het mogelijk was om iets weg te nemen, acht verweerder niet aannemelijk. Verweerder kwalificeert het gedrag van eiser als wangedrag binnen de dienst en acht dit gedrag toerekenbaar. Verweerder heeft de betrokken marechaussee-medewerkers naar hun gedragingen ingedeeld in een aantal categorieën en stelt dat het OM ten aanzien van de laatste categorie medewerkers, zijnde degenen die één of meerdere keren snoep uit de automaat hebben weggenomen zonder hiervoor te betalen, diefstal bewezen heeft geacht.
Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt afgewezen. Bij de andere collega’s was sprake van een poging tot diefstal. Aannemelijk is geworden dat eiser zich daadwerkelijk schuldig heeft gemaakt aan diefstal en dat het niet bij een poging is gebleven. Verweerder acht het ontslag wegens wangedrag niet onevenredig aan de ernst van de gedragingen.
3 Eiser bestrijdt dat op basis van beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens - zijnde de camerabeelden en de verklaring van de getuige - de overtuiging kan worden verkregen dat eiser de verweten gedraging heeft begaan.
Vaststaat dat op de camerabeelden niet is te zien dat eiser snoep wegneemt zonder betaling. De beelden sluiten aan bij zijn verklaring dat hij ervan op de hoogte was dat snoep uit de automaat werd weggenomen door collega’s, dat hij met zijn wapenstok ook een keer op het bewuste moment heeft geprobeerd of het mogelijk is snoep weg te nemen en dat hij geen snoep heeft weggenomen. Ook uit de verklaring van collega/getuige [getuige] kan niet de overtuiging worden verkregen dat eiser snoep heeft weggenomen zonder betaling. [getuige] heeft verklaard dat eiser een speculaaspop uit de snoepautomaat heeft gehaald en dat hij niet wist of eiser hiervoor heeft betaald. Ter zake van de betrouwbaarheid van deze verklaring stelt eiser dat deze getuige later aan eiser heeft verklaard dat hij tijdens het verhoor erg onder druk is gezet en dat hij niet zeker weet wat hij nu wel of niet heeft gezien. Er bestaat derhalve aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze getuige.
Eiser acht het onbegrijpelijk dat het OM diefstal bewezen heeft geacht.
Eiser erkent dat hij zich wel schuldig heeft gemaakt aan het rommelen met zijn wapenstok in de uitgiftebak van de snoepautomaat, zulks zonder wegneming van snoep. Dit is ook te zien op de camerabeelden. Dit rechtvaardigt niet het opleggen van ontslag. In dit verband wordt een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Ten aanzien van andere collega’s, bij wie het bij een poging is gebleven, is besloten tot het opleggen van een ambtsbericht, dat zij een groepsgesprek moeten aangaan en dat zij gedurende een jaar onderdeel uitmaken van de integriteitspresentaties die worden gegeven aan iedere nieuwe lichting van [medewerkers] van [bedrijf Y].
4.1
Ingevolge artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het AMAR kan aan de militair ontslag worden verleend wegens wangedrag in de dienst, dan wel buiten de dienst voor zover dit gedrag schadelijk is of kan zijn voor zijn dienstvervulling of niet in overeenstemming is met het aanzien van zijn ambt.
4.2
Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad, bijvoorbeeld CRvB 26 april 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA4475) gelden in het ambtenarentuchtrecht niet de in het strafrecht van toepassing zijnde zeer strikte bewijsregels. Wel geldt dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging moet zijn verkregen dat de betreffende ambtenaar zich aan de hem verweten gedraging heeft schuldig gemaakt. Hetzelfde uitgangspunt heeft te gelden voor het ontslag van een militair ambtenaar wegens wangedrag, zoals geregeld in het AMAR (CRvB 1 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN2349).
4.3
Verweerder heeft in het kader van zijn besluitvorming de betrokken [medewerkers] ingedeeld in de volgende categorieën en daaraan bepaalde gevolgen verbonden:
a [medewerkers] die er getuige van waren dat er snoep uit de automaat werd weggenomen, zonder dat hiervoor betaald werd, en hebben ingegrepen noch dit naderhand hebben gemeld.
Besloten is dat ten aanzien van deze categorie medewerkers een ambtsbericht wordt opgesteld.
b [medewerkers] die, na inworp van geld, met z’n tweeën met beide armen om de automaat, de automaat van de muur hebben getrokken en er excessief aan hebben staan schudden, waarbij de automaat in een hoek van 45 graden is gekanteld en gedurende een halve minuut hard van voor naar achter is geschud. Dit naar eigen zeggen omdat het snoep er niet uitkwam.
Besloten is dat ten aanzien van deze categorie medewerkers een ambtsbericht wordt opgesteld en dat zij een gesprek met hun groep moeten aangaan over het gebeurde en hun rol hierin.
c [medewerkers] die er getuige van waren dat er snoep uit de automaat werd weggenomen, zonder dat hiervoor betaald werd, en hebben ingegrepen noch dit naderhand hebben gemeld en bovendien de snoep naderhand hebben opgegeten.
Besloten is dat ten aanzien van deze categorie medewerkers een ambtsbericht wordt opgemaakt, dat zij - evenals de voorgaande categorie medewerkers - een groepsgesprek moeten aangaan en dat zij een boete op basis van de Wet Militair Tuchtrecht (WMT) opgelegd krijgen.
d [medewerkers] die hebben geprobeerd snoep uit de automaat wet te nemen, zonder hiervoor te betalen. Hierbij is het bij een poging gebleven.
Besloten is dat ten aanzien van deze categorie medewerkers een ambtsbericht wordt opgemaakt, dat zij evenals de voorgaande categorie medewerkers een groepsgesprek moeten aangaan en dat zij gedurende een jaar onderdeel uitmaken van de integriteitspresentaties die worden gegeven aan iedere nieuwe lichting van [medewerkers] van [bedrijf Y].
e [medewerkers] die één of meerdere keren snoep uit de automaat hebben weggenomen zonder hiervoor te betalen.
Besloten is dat aan deze medewerkers ontslag wordt verleend.
5.1
De rechtbank heeft de overgelegde camerabeelden bekeken en stelt allereerst vast dat deze beelden zeer donker zijn en niet scherp. De ruimte waarin de snoepautomaat zich bevindt lijkt niet te zijn verlicht en bovendien ontbreekt het zicht op het onderste gedeelte van de automaat. Niet in geschil is dat eiser op de camerabeelden van 29 december 2013 is te zien. De rechtbank stelt vast dat op de camerabeelden niet is te zien dat eiser daadwerkelijk snoep wegneemt en evenmin dat eiser snoepgoed in zijn handen heeft nadat hij is opgestaan. De getuige [getuige] heeft verklaard dat hij zich herinnert dat eiser een speculaaspop uit de automaat heeft gehaald en dat hij niet weet of eiser daarvoor heeft betaald. Eiser heeft na te zijn geconfronteerd met voornoemde getuigenverklaring volhard in zijn verklaring dat hij niets heeft weggenomen. De rechtbank overweegt dat de camerabeelden niet bevestigen wat de getuige heeft verklaard en wel een bevestiging vormen van hetgeen eiser heeft erkend, in die zin dat hij wel heeft gerommeld in de uitgiftebak van de snoepautomaat maar niets heeft weggenomen. Derhalve kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat niet op voldoende deugdelijke wijze is vastgesteld dat eiser het hem verweten wangedrag volledig heeft begaan. De verwijzing van verweerder naar het standpunt van het OM dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs bestaat voor diefstal, kan hier niet aan afdoen. Er is immers geen sprake van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de strafrechter - waarbij de militaire ambtenaar aan enig feit schuldig is verklaard -, dat op grond van artikel 8 van de Militaire ambtenarenwet 1931 (MAW1931) in een militaire ambtenarenzaak geldt als bewijs.
Voor zover verweerder heeft beoogd zijn eigen standpunt te onderbouwen met het standpunt van het OM, overweegt de rechtbank dat volgens vaste jurisprudentie (zie overweging 4.2) in het in het ambtenarentuchtrecht niet de in het strafrecht van toepassing zijnde strikte bewijsregels gelden. Het standpunt in de betreffende brief van het OM van 28 maart 2014 is bezien vanuit het strafrechtelijk oogpunt. Bovendien is het standpunt niet gespecificeerd per betrokken marechausseemedewerker. Aan voornoemde brief van het OM kan derhalve niet die waarde worden gehecht die verweerder meent daaraan te kunnen hechten.
Nu een deel van de verweten gedragingen, zijnde het daadwerkelijk wegnemen van snoepgoed zonder betaling, niet kan worden vastgesteld, is het de vraag of het overige deel van de gedragingen kan worden gekwalificeerd als wangedrag. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend, nu hier sprake is geweest van een poging om snoep uit de automaat weg te nemen zonder hiervoor te betalen. Eiser heeft dit ook erkend. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat dit wangedrag eiser niet kan worden toegerekend.
5.2
Zoals onder 4.3 is weergegeven, heeft verweerder met het oog op te nemen rechtspositionele besluiten de betrokken [medewerkers] ingedeeld in categorieën aan de hand van door verweerder vastgestelde gedragingen. Eiser is door verweerder ingedeeld in categorie e.
Eiser heeft erkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het rommelen met zijn wapenstok in de uitgiftebak van de snoepautomaat, zulks echter zonder wegneming van snoep. Hij heeft aangevoerd dat indeling in categorie d aan de orde dient te zijn.
Verweerder heeft in reactie op dit laatste medegedeeld dat het verschil maakt of de poging al dan niet door eigen toedoen is beëindigd. Er bestaat een toelichting met betrekking tot categorie d, welke toelichting niet bij het dossier is gevoegd. Dit betrof het enkele geval van een medewerker die een tik op de snoepautomaat gaf en niet met de wapenstok in de lade heeft gerommeld. Over die medewerker is intern gediscussieerd. Wellicht heeft die medewerker gedacht: ‘waar ben ik mee bezig’. Categorie d ziet niet op de medewerkers bij wie het anderszins niet is gelukt om snoepgoed weg te nemen. Eiser behoort niet tot categorie d, omdat zijn poging niet door eigen toedoen is beëindigd, aldus verweerder.
De rechtbank stelt vast dat deze uitleg van de categorie-indeling niet blijkt uit het bestreden besluit dan wel het primaire besluit en dat daar ook overigens niet van is gebleken. Het komt de rechtbank voor dat deze eerst ter zitting door verweerder gegeven toelichting, te weten dat de betreffende medewerker wellicht dacht ‘waar ben ik mee bezig’, bovendien is gestoeld op een aanname van verweerder. Hieruit volgt dat categorie d moet worden geacht te gelden voor de beveiligingsmedewerkers bij wie het tot een poging is gebleven, ongeacht de reden daarvoor.
Uit overweging 5.1 volgt dat het in het geval van eiser bij een poging is gebleven, zodat eiser niet ingedeeld had mogen worden in categorie e. Gelet hierop en op de uitdrukkelijke keuze van verweerder om alleen over te gaan tot ontslag wegens wangedrag bij indeling in categorie e, was verweerder niet bevoegd om eiser ontslag wegens wangedrag te verlenen.
6 Gelet op het vorenstaande komt het bestreden besluit van 16 februari 2015 voor vernietiging in aanmerking. Het beroep tegen dit besluit zal gegrond worden verklaard. De rechtbank ziet voorts aanleiding het primaire besluit van 14 augustus 2014 te herroepen.
7 Aangezien de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8 De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.470,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de rechtbank, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1). Voorts dienen de door eiser gemaakte reiskosten per openbaar vervoer voor de zitting van de rechtbank te worden vergoed, te weten € 39,48. Derhalve in totaal € 1.509,48.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 16 februari 2015;
  • herroept het primaire besluit van 14 augustus 2014;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,-- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.509,48.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.G.J. Dop, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.