ECLI:NL:RBDHA:2015:1198

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2015
Publicatiedatum
6 februari 2015
Zaaknummer
14_8205 IBPVV
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over recht op proceskostenvergoeding in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst over het recht op een proceskostenvergoeding. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011, waarbij zij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.442 had opgegeven. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen recht had op een proceskostenvergoeding, omdat zij pas om een vergoeding had verzocht nadat de uitspraak op bezwaar was gedaan. De rechtbank stelde vast dat de noodzaak voor het instellen van beroep voortvloeide uit de handelswijze van eiseres, die de verzochte informatie niet tijdig had overgelegd in de bezwaarfase. Hierdoor was het beroep niet nodig geweest als eiseres haar verplichtingen tijdig was nagekomen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, handhaafde de aanslag zoals deze ambtshalve was verminderd en gelastte dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 45 vergoedde. De rechtbank benadrukte dat de kosten voor een proceskostenvergoeding niet vergoed konden worden, omdat eiseres niet tijdig had gehandeld en de noodzaak voor het beroep aan haar eigen handelen te wijten was.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 14/8205
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 januari 2015 in de zaak tussen

[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres(gemachtigde: R.W. Pinas),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 15 juli 2014 op het bezwaar van eiseres tegen de voor het jaar 2011 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.442.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2015.
Eiseres en haar gemachtigde zijn daar, met bericht aan de rechtbank, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A].
Per e-mail van 11 januari 2015, ter griffie ingekomen op 12 januari 2015, heeft de gemachtigde van eiseres verzocht om uitstel van de zitting. In dit verzoek heeft de gemachtigde laten weten op 15 januari 2015 niet ter zitting aanwezig te kunnen zijn, omdat hij van 8 december 2014 tot en met 26 februari 2015 op vakantie is. De rechtbank ziet hierin geen bijzondere omstandigheid die uitstel rechtvaardigt en heeft het verzoek afgewezen. Dat de gemachtigde van eiseres pas op 7 januari 2015 bekend raakte met de op 9 december 2014 aan hem verzonden aankondiging van de zitting doet hier niet aan af. Dat de gemachtigde de aankondiging niet eerder ontvangen heeft, dient voor zijn rekening en risico te komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- handhaaft de aanslag zoals deze ambtshalve is verminderd en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, en
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.

Overwegingen

1. Op 16 maart 2012 heeft de voormalige consulent van eiseres namens eiseres aangifte IB/PVV 2011 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.442. Het aangegeven inkomen betrof resultaat uit overige werkzaamheden.
2. Verweerder heeft met dagtekening 14 februari 2014 de aanslag opgelegd conform de onder 1 genoemde aangifte. De gemachtigde van eiseres heeft met dagtekening 26 maart 2014 hiertegen bezwaar gemaakt.
3. Eiseres heeft in bezwaar het standpunt ingenomen dat de aanslag tot een onjuist bedrag is vastgesteld, aangezien haar inkomen moet worden aangemerkt als winst uit onderneming en zij derhalve recht heeft op ondernemersfaciliteiten.
4. Naar aanleiding van dit bezwaar heeft verweerder verzocht om informatie waaruit blijkt dat eiseres in 2011 in aanmerking komt voor de ondernemersfaciliteiten.
5. Bij uitspraak van 15 juli 2014 is verweerder gedeeltelijk aan het bezwaar tegemoetgekomen. De ondernemersfaciliteiten zijn echter niet toegekend, omdat eiseres de gevraagde informatie niet had verstrekt.
6. Met dagtekening 26 augustus 2014 heeft eiseres beroep ingesteld. Als bijlage bij de motivering van het beroep van 8 oktober 2014 heeft zij informatie opgenomen. Verweerder heeft naar aanleiding van die informatie op 3 december 2014 de aanslag IB/PVV 2011 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.919. Als gevolg hiervan is het bedrag van de aanslag verminderd met € 2.054 en op nihil gesteld.
7. Ter zake van de door eiseres in beroep aangevoerde gronden overweegt de rechtbank dat eiseres onvoldoende heeft aangevoerd dan wel de door haar ingebrachte stukken onvoldoende heeft onderbouwd om de geclaimde faciliteiten, voor zover deze niet al door verweerder zijn meegenomen in de voormelde vermindering, te kunnen honoreren.
8. Omdat verweerder, nadat eiseres beroep had ingesteld, de aanslag heeft verminderd en daarmee gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan de beroepsgronden van eiseres, is het beroep om die reden gegrond verklaard.
9. In geschil is verder of eiseres recht heeft op een proceskostenvergoeding in de zin van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
10. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, voorzover hier van belang, worden de kosten, die een belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Ingevolge artikel 7:15, derde lid, van de Awb wordt het verzoek gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist en beslist het bestuursorgaan op het verzoek bij die beslissing op het bezwaar.
11. Omdat eiseres pas heeft verzocht om een proceskostenvergoeding nadat verweerder op haar bezwaar had beslist, acht de rechtbank geen termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de proceskosten in de bezwaarfase.
11. De rechtbank acht evenmin termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de proceskosten voor het beroep en overweegt daartoe als volgt. Eiseres heeft, ondanks het verzoek daartoe in de bezwaarfase, de informatie pas in de beroepsprocedure overgelegd. De gegrondverklaring van het beroep is derhalve gestoeld op een geschilpunt dat, indien eiseres die informatie in de aanslag- dan wel bezwaarfase naar voren had gebracht, al in een eerder stadium zou zijn gehonoreerd. Het is aan eiseres te wijten dat zij van deze mogelijkheden geen gebruik heeft gemaakt. De noodzaak tot het instellen van het beroep vloeit dan ook uitsluitend voort uit de handelwijze van eiseres. Op grond van het voorgaande dient ondanks de gegrondverklaring van het beroep een proceskostenvergoeding achterwege te blijven (zie Hoge Raad 12 mei 2006, nr. 42.449, ECLI:NL:HR:2006:AX0985 en Hoge Raad 5 januari 2007, nr. 42.548, ECLI:NL:HR:2007:AZ5556).
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. N. Djebali, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.