ECLI:NL:RBDHA:2015:1198
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Geschil over recht op proceskostenvergoeding in belastingzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst over het recht op een proceskostenvergoeding. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011, waarbij zij een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.442 had opgegeven. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen recht had op een proceskostenvergoeding, omdat zij pas om een vergoeding had verzocht nadat de uitspraak op bezwaar was gedaan. De rechtbank stelde vast dat de noodzaak voor het instellen van beroep voortvloeide uit de handelswijze van eiseres, die de verzochte informatie niet tijdig had overgelegd in de bezwaarfase. Hierdoor was het beroep niet nodig geweest als eiseres haar verplichtingen tijdig was nagekomen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, handhaafde de aanslag zoals deze ambtshalve was verminderd en gelastte dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 45 vergoedde. De rechtbank benadrukte dat de kosten voor een proceskostenvergoeding niet vergoed konden worden, omdat eiseres niet tijdig had gehandeld en de noodzaak voor het beroep aan haar eigen handelen te wijten was.