ECLI:NL:RBDHA:2015:11395

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2015
Publicatiedatum
2 oktober 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2154
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

Op 2 oktober 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, een ondernemer met een landbouwbedrijf, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2007, die was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 2.932. De rechtbank heeft het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen procesbelang had bij de bestrijding van de navorderingsaanslag. Eiser had in zijn aangifte niet aangegeven dat hij zijn keuze ten aanzien van de vermogensetikettering van zijn bedrijfswoning wilde herzien. De rechtbank oordeelde dat de aan eiser opgelegde nihilaanslag in beroep niet kon worden verlaagd, waardoor hij geen belang had bij het beroep. De rechtbank concludeerde dat de uitspraak op bezwaar van de inspecteur, die de heffingskorting alsnog had verleend, niet voldoende gemotiveerd was om vernietiging te rechtvaardigen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 15/2154

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van2 oktober 2015 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser(gemachtigde: D.K. Bos),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 11 februari 2015 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2007 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 2.932 alsmede de in deze navorderingsaanslag besloten liggende verliesvaststellingsbeschikking.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2015.
Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A] en [persoon B].

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. Eiser is ondernemer en exploiteert een landbouwbedrijf.
2. Op de balans van de onderneming per 31 december 2007 staat onder meer een bedrijfswoning met een boekwaarde (inclusief ondergrond en erf) van €37.399.
3. In zijn aangifte IB/PVV 2007 heeft eiser niet aangegeven dat hij zijn keuze ten aanzien van de vermogensetikettering van de bedrijfswoning wil herzien.
4. Met dagtekening 25 augustus 2012 heeft verweerder bovengenoemde navorderingsaanslag opgelegd. Hierbij is de bij de primitieve aanslag aan eiser uitbetaalde heffingskorting van € 2.016 teruggevorderd.
5. Eiser heeft tegen de navorderingsaanslag bezwaar gemaakt en onder meer gesteld dat hij in verband met een ingrijpende verbouwing zijn keuze om het woonhuis tot zijn bedrijfsvermogen te rekenen wil herzien en het wil overbrengen naar zijn privévermogen.
6. Bij uitspraak op bezwaar van 22 januari 2015 is in zoverre aan het bezwaar van eiser tegemoetgekomen dat de heffingskorting alsnog is verleend. Verweerder heeft eiser niet gevolgd in zijn keuzeherziening.
7. In geschil is of eiser in zijn beroep kan worden ontvangen, meer specifiek of hij bij zijn beroep een (proces)belang heeft. Zo dit het geval is, is in geschil of eiser bij de bestrijding van de navorderingsaanslag tevens zijn keuze kan herzien om de bedrijfswoning tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen.
8. In zijn arrest van 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:878, heeft de Hoge Raad overwogen:
“3.4.2 Bij de beoordeling van het middel is het volgende van belang. Een bezwaar, beroep of (incidenteel) hoger beroep moet niet-ontvankelijk worden verklaard als de indiener van dat rechtsmiddel geen belang daarbij heeft. Daarvan is sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen zoals die met betrekking tot proceskosten en griffierecht. Indien het aangewende rechtsmiddel de indiener ervan wel in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit dan wel eventuele bijkomende beslissingen en voldaan is aan de overige ontvankelijkheidsvereisten, moet het rechtsmiddel ontvankelijk worden geacht, moeten de door de indiener aangevoerde gronden worden onderzocht en moet worden beoordeeld of het rechtsmiddel wel of niet gegrond is.”
9. In zijn arrest van 23 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0655, heeft de Hoge Raad overwogen:
“3.3. Bij de beoordeling van de hiertegen gerichte middelen moet worden vooropgesteld dat indien de inspecteur tijdens een procedure voor de belastingrechter geheel aan de klachten van de belanghebbende tegemoetkomt, zodat de procedure niet meer tot een voor deze belanghebbende gunstiger resultaat kan leiden, niet langer sprake is van een geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan en de belastingrechter dient over te gaan tot niet-ontvankelijkverklaring. Het hiervoor overwogene lijdt uitzondering indien een belang bij een oordeel van de rechter over de gegrondheid van het beroep blijft bestaan met het oog op een vordering tot schadevergoeding. Daarvoor is in ieder geval vereist dat de belanghebbende stelt dat hij als gevolg van het bestreden besluit ook afgezien van de proceskosten schade heeft geleden (zie HR 3 december 2010, nr. 09/04397, LJN BO5988, BNB 2011/69).
3.4.
Anders dan de middelen veronderstellen, wordt het hiervoor in 3.3 overwogene niet anders indien de belanghebbende een buiten het desbetreffende besluit liggend belang heeft bij de beantwoording van de door hem aangevoerde twistpunten. Voor zover dit belang zich manifesteert bij andere belastingaanslagen of voor bezwaar vatbare beschikkingen, kan de belanghebbende desgewenst tegen die aanslagen of beschikkingen opkomen.”
10. Zoals uit de hiervoor genoemde jurisprudentie volgt, moet een bezwaar of beroep niet-ontvankelijk worden verklaard als de indiener van dat rechtsmiddel geen belang daarbij heeft. Naar het oordeel van de rechtbank kan de door eiser ingestelde beroepsprocedure hem niet in een betere positie brengen met betrekking tot de navorderingsaanslag en de verliesvaststellingsbeschikking. Immers, de aan eiser opgelegde nihilaanslag kan in beroep niet worden verlaagd. In zoverre heeft hij geen belang bij het beroep gericht tegen die aanslag. Ook voor zover de ingestelde rechtsmiddelen zijn gericht tegen de verliesvaststellingsbeschikking, heeft hij daarbij geen belang; het verrekenbare verlies zou door overbrenging van de bedrijfswoning naar het privévermogen lager worden dan is vastgesteld, aangezien door die overbrenging een boekwinst zou ontstaan.
11. Nu eiser naar het oordeel van de rechtbank geen belang heeft bij de door hem tegen de navorderingsaanslag en de verliesvaststellingsbeschikking ingediende rechtsmiddelen, dienen deze niet-ontvankelijk te worden verklaard en komt de rechtbank niet toe aan de vraag of eiser bij de bestrijding van de navorderingsaanslag zijn keuze kan herzien om de bedrijfswoning tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen.
12. De grief van eiser dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende is gemotiveerd faalt. Naar het oordeel van de rechtbank is de uitspraak op bezwaar ten aanzien van de keuzeherziening weliswaar summier, maar niet zodanig ondeugdelijk gemotiveerd, dat deze wegens strijd met het motiveringsbeginsel vernietigd dient te worden.
13. Gelet op het bovenstaande is het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C.H.M. Lips, rechter, in aanwezigheid van mr. B.H. Suijkerbuijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.