Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiseres] ,
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
Eiseres heeft verder verwezen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 december 2014 (o.a. ECLI:NL:CRVB:2014:4178) en naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 23 december 2014 (ECLI:NL:RBDH:2014:15958).
Eiseres heeft gewezen op haar kwetsbare positie als slachtoffer van uitbuiting en geweld. Eiseres wijst in het kader van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) op de arresten van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 12 september 2008, 71127/01, Bevacqua en S. tegen Bulgarije, van 9 juni 2009, 33401/02, Opuz tegen Turkije en van 10 mei 2010, 25965/04, Rantsev tegen Cyprus en Rusland (www.hudoc.echr.coe.int).
Dat eiseres kwetsbaar is en een leven op straat voor haar volstrekt geen optie is, blijkt ook uit artikel 17 van de Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van de Europese Unie van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten (Opvangrichtlijn) en artikel 3 van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (Terugkeerrichtlijn), waarin onder meer staat dat kwetsbare personen zijn: “personen die gefolterd of verkracht zijn of andere ernstige vormen van psychisch, fysiek of seksueel geweld hebben ondergaan”. Verweerder is niet ingegaan op de situatie van eiseres. Verweerder is verzocht de situatie van eiseres te toetsen aan artikelen 8 en 3 EVRM en artikelen 13 en 31 Europees Sociaal Handvest (ESH).
In het verweerschrift benadrukt verweerder verder dat beslissingen van het ECSR juridisch niet bindende oordelen behelzen over niet rechtstreeks werkende verdragsbepalingen. Het EHRM en niet het ECSR is bevoegd om te beoordelen welke rechten en verplichtingen uit artikel 8 EVRM voortvloeien. Evenmin is het ECSR bevoegd om de aan de Staat toekomende ‘margin of appreciation’ in te vullen. De beslissing van het ECSR heeft slechts consequenties van politieke aard en dat Comité heeft ook niet het laatste woord. Dat is eerst aan het Comité van Ministers en uiteindelijk aan de lidstaten zelf.
De brief van 22 april 2015 en de daaruit volgende voorgenomen wijzigingen in het huidige stelsel doen niet af aan het hiervoor weergegeven standpunt dat de Staat, gelet op de bestaande regelgeving en de beschikbaarheid in de VBL in Ter Apel, niet verplicht is tot andere of verdergaande maatregelen.
[…]
“117. The Committee observes in this connection that the scope of the Charter is broader and requires that necessary emergency social assistance be granted also to those who do not, or no longer, fulfil the criteria of entitlement to assistance specified in the above instruments, that is, also to migrants staying in the territory of the States Parties in an irregular manner, for instance pursuant to their expulsion. The Charter requires that emergency social assistance be granted without any conditions to nationals of those States Parties to the Charter who are not Member States of the Union. The Committee equally considers that the provision of emergency assistance cannot be made conditional upon the willingness of the persons concerned to cooperate in the organisation of their own expulsion.
[…]
121. It is nevertheless unable to consider that the denial of emergency shelter to those individuals who continue to find themselves in the territory of the Netherlands is an absolutely necessary measure for achieving the aims of the immigration policy. No indications on the concrete effects of this measure have been referred to by the Government.
122. The Committee observes, similarly, that the persons concerned by the current complaint undeniably find themselves at risk of serious irreparable harm to their life and human dignity when being excluded from access to shelter, food and clothing. It refers to its established case-law under the reporting procedure (see paragraphs 73, 106) and holds that access to food, water, as well as to such basic amenities as a safe place to sleep and clothes fulfilling the minimum requirements for survival in the prevailing weather conditions are necessary for the basic subsistence of any human being.
[…]
144. In light of the Committee’s established case-law, shelter must be provided also to adult migrants in an irregular situation, even when they are requested to leave the country and even though they may not require that long-term accommodation in a more permanent housing be offered to them. The Committee again refers to its findings above under Article 13§4 and reiterates that the right to shelter is closely connected to the human dignity of every person regardless of their residence status. It considers that the situation, on the basis of which a violation has been found under Article 13§4, also amounts to a violation of Article 31§2.”
Beslissing
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar van 15 januari 2015 gegrond en herroept de brief van verweerder van 12 januari 2015, waarbij hij het verzoek van eiseres om opvang heeft afgewezen;
- draagt verweerder op binnen 2 weken aan eiseres opvang te bieden, met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op € 167,- te betalen aan eiseres als vergoeding voor het betaalde griffierecht;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 980,- te betalen in verband met het beroep en € 490,- in verband met het bezwaar.