ECLI:NL:RBDHA:2014:8902

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2014
Publicatiedatum
21 juli 2014
Zaaknummer
AWB-13_7637
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boeteoplegging op grond van de Wet aanscherping en schending van de inlichtingenplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 juli 2014, betreft het een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over een opgelegde boete wegens schending van de inlichtingenplicht onder de Werkloosheidswet (WW). Eiseres had een WW-uitkering ontvangen, maar had verzuimd om haar werkzaamheden als invalkracht bij Randstad Payroll Solutions B.V. te melden. Dit leidde tot een herziening van haar uitkering en een terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen. De rechtbank oordeelde dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden door de werkzaamheden niet tijdig te melden, en dat haar een verwijt kon worden gemaakt. De opgelegde boete van € 6.102,51 werd door de rechtbank echter deels buiten toepassing verklaard, omdat deze in strijd was met artikel 7 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat bepaalt dat geen zwaardere straf mag worden opgelegd dan die ten tijde van het begaan van het feit van toepassing was. De rechtbank herzag de boete tot € 1.200,-, rekening houdend met de ernst van de overtreding en de omstandigheden van het geval. Tevens werd het beroep van eiseres gegrond verklaard, en werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
Zaaknummer: SGR 13/9175

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 juli 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder,
(gemachtigde: drs. P.F.G. Hermans).

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2013 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de uitkering van eiseres ingevolge de Werkloosheidswet (WW) met terugwerkende kracht ingaande 3 december 2012 herzien en de onverschuldigd betaalde WW-uitkering van bruto € 6.485,46 over de periode van 3 december 2012 tot en met 24 maart 2013 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van gelijke datum (het primaire besluit 2) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 6.485,46, wegens schending van de inlichtingenplicht.
Bij besluit van 9 augustus 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het tegen het primaire besluit door eiseres gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de boete verlaagd naar € 6.102,51.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting van de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 19 maart 2014. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich, met bericht van verhindering vooraf, ter zitting niet laten vertegenwoordigen.
Na afloop van de zitting is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het onderzoek in deze procedure niet volledig is geweest. De rechtbank heeft, gelet daarop, het onderzoek heropend en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat en dat deze zaak wordt verwezen naar een meervoudige kamer.
Het nadere onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 20 mei 2014. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van deze zaak uit van de volgende feiten en omstandigheden. Verweerder heeft bij besluit van 15 augustus 2012 aan eiseres met ingang van 2 augustus 2012 een WW-uitkering toegekend. Bij een periodieke controle in maart 2013 is verweerder gebleken dat eiseres vanaf 3 december 2012 als invalkracht heeft gewerkt via Randstad Payroll Solutions B.V. (Randstad). Bij brief van 26 maart 2013 is eiseres in kennis gesteld van de voorlopige hoogte van de te veel betaalde WW-uitkering en het voornemen haar een boete op te leggen, omdat zij de werkzaamheden bij Randstad vanaf 3 december 2012 niet bij verweerder heeft gemeld. Eiseres heeft op 28 maart 2013 telefonisch op de terugvordering en het voornemen tot boeteoplegging gereageerd.
2.
Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 6.485,46. Dat besluit berust op het standpunt dat eiseres haar werkzaamheden bij Randstad in de periode van 3 december 2012 tot en met 24 maart 2013 niet aan verweerder heeft doorgegeven en zodoende de inlichtingenverplichting op grond van artikel 25 van de WW heeft geschonden.
3.1
Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze boete verlaagd naar € 6.102,51, omdat verweerder in het bestreden besluit het terug te vorderen bedrag heeft verlaagd naar € 6.102,51. Aan het bestreden besluit is ten grondslag gelegd dat verweerder op grond van het overgangsrecht van de per 1 januari 2013 in werking getreden Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW (Wet aanscherping) bij overtredingen van de inlichtingenverplichting gehouden is een boete op te leggen ter hoogte van ten hoogste het bedrag dat te veel aan uitkering is ontvangen. Deze nieuwe wetgeving is ook van toepassing op overtredingen die zijn begaan voor 1 januari 2013, na deze datum hebben voortgeduurd en die na 31 januari 2013 pas zijn gemeld of geconstateerd. Dit betekent dat in geval van eiseres de nieuwe wetgeving dient te worden toegepast.
3.2
Verweerder stelt dat eiseres door de werkzaamheden als invalkracht met ingang van 3 december 2012 niet te melden haar inlichtingenplicht heeft geschonden, waarvan haar objectief en subjectief een verwijt valt te maken. Eiseres is bij de toekenning van de WW-uitkering gewezen op de rechten en plichten die bij een uitkering horen. Toch heeft zij de wijzigingen in haar omstandigheden niet gemeld. De omstandigheden die eiseres naar voren heeft gebracht zijn niet zodanig dat een verminderde verwijtbaarheid aangenomen kan worden. Eiseres heeft sinds 3 december 2012 niets meer van zich laten horen en heeft niet alsnog spontaan melding gedaan van de werkhervatting, ook niet nadat haar moet zijn gebleken dat de hoogte van de WW-uitkering niet wijzigde en deze volledig werd doorbetaald. Van bijzondere omstandigheden waaruit opgemaakt moet worden dat eiseres niet in staat was de werkzaamheden door te geven is niet gebleken. Drukke privéomstandigheden doen daar niet aan af.
4.
Eiseres kan zich niet verenigen met de bij het bestreden besluit opgelegde boete. Daartoe voert zij het volgende aan. Met ingang van 4 december 2012 is eiseres gaan werken als invalkracht. Vanaf die datum heeft zij iedere maand per gewone post een overzicht verzonden van de gewerkte uren, zodat deze konden worden verrekend met de uitkering. Het eerste overzicht heeft zij weliswaar iets later ingezonden, maar dat was vanwege het onzekere aantal lesuren in het begin. Eiseres verbaast zich erover dat verweerder geen enkel wijzigingsformulier heeft ontvangen. Het is volgens haar heel goed mogelijk dat de wijzigingsformulieren bij verweerder zijn zoekgeraakt. Om aan te geven dat de post niet altijd aankomt bij verweerder heeft zij verwezen naar het tv-programa Kassa van 4 mei 2013, waarin dit onderwerp te sprake kwam. Een aantal mensen gaf daarbij aan dat zij wel degelijk post hadden opgestuurd naar verweerder, maar dat deze post niet was aangekomen. De wijzigingsformulieren heeft zij niet aangetekend verzonden, maar op de site van verweerder staat ook niet vermeld dat deze wijze van verzending noodzakelijk is. Eiseres stelt verder dat zij tussendoor nooit bericht ontving van verweerder omtrent haar gewijzigde situatie, tot eind maart 2013. Het is aan de gebrekkige informatieverschaffing van de zijde van verweerder te wijten dat het haar niet duidelijk was dat zij ten onrechte uitkering genoot. Gelet hierop is de boete wegens het schenden van de inlichtingenverplichting onterecht opgelegd. Eiseres acht de boete bovendien veel te hoog en buiten iedere proportie, nu bij een eerste overtreding direct de hoogste boete wordt opgelegd. Verder staat op de site van verweerder dat bij het opleggen van een boete in de periode tot en met december 2012 een percentage van 10% van het benadelingsbedrag als boete wordt opgelegd. Bij haar wordt dan ook ten onrechte geen onderscheid gemaakt tussen de perioden 2012 en 2013, en ten onrechte een boete van 100% over de gehele periode opgelegd.
5.1
In artikel 5:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat een bestuurlijke sanctie slechts wordt opgelegd indien de overtreding en de sanctie bij of krachtens een aan de gedraging voorafgaand wettelijk voorschrift zijn omschreven.
5.2
In artikel 7, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is, voor zover hier van belang, bepaald dat geen zwaardere straf mag worden opgelegd dan die, die ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was.
5.3
Op grond van artikel 25 van de WW - voor zover hier van belang - is de werknemer verplicht aan het Uwv op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald.
In artikel 27a, eerste lid, van de WW is bepaald dat het Uwv een bestuurlijke boete oplegt van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de verplichting bedoeld in artikel 25. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 25, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen.
In het achtste lid van artikel 27a van de WW is bepaald dat het Uwv (a) de bestuurlijke boete kan verlagen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid; (b) kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
In het tiende lid van artikel 27a van de WW is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.
5.4
In het Boetebesluit socialezekerheidswetten (Boetebesluit) zijn nadere regels gesteld over de hoogte van de boete. Met het Besluit aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Besluit aanscherping) (Stb. 2012, 484) is het Boetebesluit met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd (besluit van 24 oktober 2012, Stb. 2012, 531). In het navolgende wordt met de aanduiding ‘Boetebesluit’ bedoeld het Boetebesluit zoals dat luidt sinds 1 januari 2013.
In artikel 2, eerste lid, van het Boetebesluit is bepaald dat het de bestuurlijke boete wordt vastgesteld op de hoogte van het benadelingsbedrag, met dien verstaande dat zij op ten minste € 150,- wordt vastgesteld. Bij verminderde verwijtbaarheid wordt de bestuurlijke boete verlaagd.
In artikel 2a, eerste lid, van het Boetebesluit is bepaald dat bij bepaling van de hoogte van de bestuurlijke boete, de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten wordt beoordeeld naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenverplichting had moeten nakomen.
6.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
7.1
Omdat met de Wet aanscherping geen wijziging is gebracht in artikel 25 van de WW alsmede in het uitgangspunt dat verweerder bij een schending van de inlichtingenverplichting in beginsel gehouden is een boete op te leggen, dient de rechtbank allereerst te beoordelen of er sprake is geweest van een schending van de inlichtingenverplichting.
7.2
Vast staat dat eiseres per 4 december 2012 werkzaamheden verrichte als invalkracht. Op grond van artikel 25 van de WW dient eiseres feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering onmiddellijk spontaan aan verweerder te melden. Op grond van vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en het door verweerder gevoerde beleid dienen veranderingen in de situatie binnen één week, nadat dit bij betrokkene bekend was of had kunnen zijn, te worden doorgegeven aan verweerder. Gelet daarop had eiseres de verandering in haar situatie uiterlijk op 11 december 2012 aan verweerder moeten melden.
7.3
De rechtbank oordeelt dat eiseres er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de wijzigingsformulieren (tijdig) aan verweerder zijn toegezonden. Eiseres heeft daarvan geen enkel bewijs kunnen overleggen. Hoewel eiseres heeft aangegeven viermaal per gewone post middels door verweerder verstrekte antwoordenveloppen een wijzigingsformulier te hebben opgestuurd, zijn deze formulieren niet door verweerder ontvangen. Het risico dat per gewone post - dus: niet aangetekend - verzonden stukken niet bij de geadresseerde aankomen, komt op basis van vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 6 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW7768) voor rekening en risico van de verzender. Bovendien acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de naar eiseres stelt door haar verzonden wijzigingsformulieren viermaal achtereen niet door verweerder zijn ontvangen. Nu uit het dossier ook overigens, bijvoorbeeld uit telefoonnotities, niet blijkt dat een opgave van de door eiseres gewerkte uren over de periode van 4 december 2012 tot en met 24 maart 2013 verweerder tijdig heeft bereikt, volgt de rechtbank de stelling van eiseres dat zij haar gewerkte uren in de periode van 4 december 2012 tot en met 24 maart 2013 steeds aan verweerder heeft doorgegeven niet. Dat vaker poststukken kwijtraken bij verweerder zoals aan de orde is gekomen in het programma Kassa, wat daar ook van zij, kan niet tot een ander oordeel leiden. Hiertoe geldt dat niet door eiseres is onderbouwd dat sprake is van gevallen waarin meermalen achtereen van belang zijnde wijzigingen wel zijn verstuurd maar niet zijn ontvangen door verweerder.
7.4
Het voorgaande betekent dat verweerder eerst in maart 2013 op de hoogte is geraakt van de door eiseres verrichte werkzaamheden middels een periodieke controle Vastgesteld moet dan ook worden dat eiseres heeft verzuimd verweerder onverwijld, dus binnen één week, uit eigen beweging in kennis te stellen van het feit dat zij met ingang van 4 december 2012 werkzaamheden is gaan verrichten. Eiseres was blijkens haar eigen stellingname ervan op de hoogte dat zij een werkhervatting en de daarmee verkregen inkomsten moest melden bij verweerder. Gelet op het vorenstaande staat vast dat eiseres niet heeft voldaan aan de op haar rustende inlichtingenplicht van artikel 25 van de WW.
8.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres van het niet tijdig melden van haar werkzaamheden een verwijt valt te maken. De persoonlijke omstandigheden aangevoerd door eiseres, te weten dat zij een alleenstaande hard werkende moeder is met twee puberende kinderen, de zorg heeft voor haar (zieke) moeder en haar astmatische broer en zelf ook allerlei lichamelijke klachten heeft, kunnen niet afdoen aan het feit dat eiseres redelijkerwijs kon weten dat zij te veel uitkering ontving en daarvan geen melding heeft gemaakt. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de hoogte van de WW-uitkering in de betreffende periode niet wijzigde en volledig werd doorbetaald naast het door Randstad aan eiseres betaalde salaris.
9.
Omtrent het betoog dat het aan gebrekkige informatieverschaffing van de zijde van verweerder is te wijten dat het eiseres niet duidelijk was dat zij ten onrechte uitkering genoot, overweegt de rechtbank dat, voor zover al sprake mocht zijn van omissies van de zijde van verweerder (bijvoorbeeld door niet adequaat te reageren op door eiseres gestelde gedane meldingen) deze verweerder - in elk geval wat betreft de in geding zijnde periode - niet met succes kunnen worden tegengeworpen. Zoals hiervoor reeds is overwogen is niet gebleken dat eiseres de werkzaamheden die zij heeft verricht tijdens de WW-uitkering op de voorgeschreven wijze aan verweerder heeft gemeld. Dit laatste terwijl eiseres uitgebreid is geïnformeerd over haar rechten en plichten met betrekking tot een WW-uitkering en dus ook over de plicht om onverwijld en uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan het haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op haar recht op uitkering. Dat sprake is van gebrekkige informatieverschaffing aan de zijde van verweerder, kan dan ook niet worden gevolgd. De beroepsgrond faalt.
10.
Nu eiseres haar inlichtingenplicht niet is nagekomen en haar daarvan een verwijt kan worden gemaakt was verweerder ingevolge artikel 27a, eerste lid, van de WW in beginsel gehouden een boete op te leggen. Van dringende reden op grond waarvan verweerder van het opleggen van een boete had moeten afzien is niet gebleken. De vraag die thans voorligt is of de hoogte van de boete op juiste wijze door verweerder is bepaald.
11.
Verweerder heeft op grond van artikel 2, eerste lid van het Boetebesluit een boete opgelegd ter hoogte van het - door eiseres niet betwiste - benadelingsbedrag van € 6.102,51. Inzake het tijdstip waarop de overtreding is begaan en het toepasselijk recht overweegt de rechtbank als volgt. Voor zover verweerder desgevraagd ter zitting heeft gesteld dat, nu de gewerkte uren over december 2012 pas (na vier weken) in januari 2013 bij eiseres bekend waren, eiseres een en ander nog recht had kunnen zetten met de melding achteraf van haar inkomsten over december 2012 in de eerste week van januari 2013, en de overtreding dan ook eerst in januari 2013 is begaan kan deze stelling niet slagen. De eerste wijziging in de omstandigheden die van invloed was op het recht op uitkering vond plaats op 4 december 2012 ten tijde van de aanvang van de werkzaamheden. Dat de te werken uren op dat moment nog niet bekend waren doet daaraan niets af. Eiseres was immers naast de opgave van het aantal gewerkte uren verplicht het enkele feit te melden dat zij weer werkzaamheden verrichte. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat de gedraging die eiseres wordt verweten en die heeft geleid tot het opleggen van de boete zich deels heeft afgespeeld in december 2012, dus voordat de Wet aanscherping en het Boetebesluit naar aanleiding van het Besluit aanscherping met ingang van 1 januari 2013 in werking zijn getreden. Met het inwerkingtreden van voornoemde wetgeving is een aanzienlijke verhoging van de boetes in de sociale zekerheid gerealiseerd.
12.
De wetgever heeft in de Wet aanscherping voorzien in overgangsrecht. In artikel XXV, tweede lid, van de Wet aanscherping is het volgende bepaald: ten aanzien van beboetbare overtredingen voorzien bij of krachtens de wetten die bij deze wet zijn gewijzigd en die zijn begaan uiterlijk op de dag voor de dag waarop deze wet of het desbetreffende onderdeel daarvan in werking is getreden en voortduren op de dag waarop deze wet of het desbetreffende onderdeel daarvan in werking is getreden blijft het recht van toepassing, zoals dat gold op de dag voor de dag waarop deze wet of het desbetreffende onderdeel daarvan in werking is getreden, mits uiterlijk op de dertigste dag na de dag waarop deze wet of het desbetreffende onderdeel daarvan in werking is getreden de overtreding is opgeheven of geconstateerd.
13.
De rechtbank is van oordeel dat de door eiseres gepleegde overtreding van de inlichtingenverplichting zoals bedoeld in artikel 25 van de WW, aangemerkt dient te worden als een voortdurende overtreding. Anders dan de CRvB in zijn uitspraken van 10 mei 2000 en 6 maart 2001 (respectievelijk ECLI:NL:CRVB:2000:AA6466 en ECLI:NL:CRVB:2001:AL1266) heeft overwogen, ziet de rechtbank aanleiding om aan te sluiten bij vaste strafrechtelijke jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot een voortdurend delict. Eiseres was op grond van artikel 25 van de WW gehouden relevante informatie onverwijld te melden aan verweerder. Die verplichting is blijven bestaan zolang de relevante informatie door eiseres nog niet was gemeld. Door over haar inkomsten uit werk te blijven zwijgen heeft eiseres de verboden toestand laten voortbestaan. Daarmee heeft zij de overtreding van de inlichtingenplicht doen voortduren.
14.
Het voorgaande brengt met zich dat het tweede lid van artikel XXV van de Wet aanscherping van toepassing is op de situatie van eiseres. Uit de tekst van het artikel en de artikelsgewijze toelichting hierop leidt de rechtbank af dat de wetgever met deze bepaling heeft bedoeld het nieuwe (strengere) boeteregime van toepassing te laten zijn op overtredingen die zijn aangevangen voor 1 januari 2013 en hebben voortgeduurd na 30 januari 2013, dus ook ten aanzien van het gedeelte van de overtreding dat zich heeft voorgedaan vóór 1 januari 2013.
15.
Uit de beroepsgronden leidt de rechtbank af dat eiseres van mening is dat dit overgangsrecht in strijd is met artikel 7 van het EVRM. Volgens eiseres is het overgangsrecht in strijd met artikel 7 van het EVRM, omdat daarmee aan het nieuwe boeteregime in feite terugwerkende kracht wordt verleend.
16.
Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat artikel XXV, tweede lid, van de Wet aanscherping (deels) buiten toepassing moet blijven vanwege strijd met hetgeen is bepaald in artikel 7, eerste lid, van het EVRM. Daarin is immers (onder meer) neergelegd dat geen zwaardere sanctie mag worden opgelegd dan die, die ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was. Aan eiseres is een boete opgelegd met betrekking tot de gehele periode dat de overtreding heeft voortgeduurd. Daarbij is op grond van het Boetebesluit het uitgangspunt dat de hoogte van de boete gelijk is aan het benadelingsbedrag, zijnde het bedrag dat eiseres gedurende de overtreding ten onrechte heeft ontvangen. Nu de overtreding op 4 december 2012 is aangevangen, is de hoogte van de boete mede bepaald op grond van het begaan van de overtreding gedurende de periode dat het Boetebesluit nog niet in werking was getreden. Tot 1 januari 2013 gold immers nog het oude Boetebesluit socialezekerheidswetten, op grond waarvan een boete in beginsel op 10% van het benadelingsbedrag werd vastgesteld. Toepassing van het Boetebesluit op de overtreding voor zover die heeft plaatsgevonden voor 2013, is daarmee in strijd met artikel 7 van het EVRM. De rechtbank ziet hierin aanleiding artikel XXV, tweede lid van de Wet aanscherping, voor zover dat leidt tot toepassing van het nieuwe boeteregime op (het deel van) de overtreding dat heeft plaatsgevonden voor 1 januari 2013, buiten toepassing te laten. Voor het standpunt dat de nationaalrechtelijke overgangsbepaling buiten toepassing moet worden gelaten indien en voor zover deze in strijd is met de bedoelde internationaalrechtelijk bepaling, vindt de rechtbank steun in het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP6878).
17.
Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover daarbij een boete is opgelegd.
18.
De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72a van de Awb zelf een beslissing te nemen omtrent de op te leggen boete, het primaire besluit 2 te herroepen en te bepalen dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
19.
De rechtbank laat artikel XXV, tweede lid, van de Wet aanscherping alleen buiten toepassing voor zover het hier bepaalde in strijd is met artikel 7 van het EVRM. Dat betekent dat de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van boete een onderscheid maakt tussen het deel van de overtreding begaan voor 1 januari 2013 en het deel van de overtreding begaan vanaf 1 januari 2013. De rechtbank zal daarom voor de overtreding tot 1 januari 2013 conform artikel 2, eerste lid, Boetebesluit socialezekerheidswetten, zoals dat gold tot en met 31 december 2012, de hoogte van de boete bepalen op 10% van het benadelingsbedrag. Gelet op de door eiseres niet betwiste berekening in het besluit tot herziening van de uitkering op grond van WW van 9 augustus 2013, bedraagt de boete voor de periode tot en met 6 januari 2013 - uit praktisch oogpunt en omwille van de overzichtelijkheid sluit de rechtbank aan bij het overzicht van verweerder en betrekt de periode van 31 december 2012 tot en met 6 januari 2013 bij de periode die valt onder het oude recht - € 162,73 (10% van € 1.627,31). Ten aanzien van de overtreding begaan vanaf 7 januari 2013, stelt de rechtbank vast dat de boete, overeenkomstig artikel 2, eerste lid van het Boetebesluit, 100% van het benadelingsbedrag zou moeten bedragen, dat wil zeggen € 4.475,20. In totaal zou de maximale boete dus € 4.640,- kunnen bedragen (€ 162,73 plus € 4.475,20 = € 4.637,93 afgerond naar boven op een veelvoud van € 10,-).
20.
Vervolgens is de vraag aan de orde of de boete, zoals hierboven berekend, evenredig is. Verweerder moet bij de aanwending van de bevoegdheid een boete op te leggen, het bepalen van de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet zo nodig rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Verweerder kan omwille van de rechtseenheid en rechtszekerheid beleid vaststellen en toepassen inzake het al dan niet opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte daarvan. Ook indien het beleid als zodanig door de rechter niet onredelijk is bevonden, dient verweerder bij de toepassing daarvan in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient verweerder de boete in aanvulling of in afwijking van het beleid vast te stellen op een bedrag dat passend en geboden is. De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van verweerder met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen, en dus leidt tot een evenredige sanctie. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de CRvB van 27 mei 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM5914.
21.
Het niet nakomen van de inlichtingenplicht levert op zichzelf een ernstige overtreding op. Naast de ernst van de overtreding acht de rechtbank echter ook van betekenis dat niet is gebleken dat eiseres opzettelijk geen (tijdige) informatie heeft verstrekt met het doel het Uwv te benadelen. Zo heeft eiseres het teveel aan ontvangen WW gereserveerd en tijdig aan verweerder terugbetaald. Voorts acht de rechtbank van belang dat de schending van de informatieplicht daaruit bestaat dat eenmalig een fout is gemaakt die nadien niet is rechtgezet (zie de al eerder genoemde uitspraak van de CRvB van 27 mei 2010). De rechtbank acht een verdere matiging van de boete van € 4.650,- op zijn plaats en evenredig in verhouding tot de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van het geval. De rechtbank bepaalt de boete met inachtneming van het voorgaande op een bedrag van € 1.200,-.
22.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
23.
Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de reiskosten. Artikel 1, aanhef en onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt dat een veroordeling in de kosten betrekking kan hebben op reiskosten van een partij. De gevraagde reiskosten vallen binnen de grenzen van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de rechtbank wijst de gevraagde vergoeding dan ook toe. Dat betekent dat de proceskostenveroordeling voor de reiskosten neerkomt op € 23,20, betreffende tweemaal de door eiseres gemaakte reiskosten van € 11,60 van de woonplaats van eiseres [plaats] naar Den Haag vice versa, op basis van het tarief openbaar vervoer, laagste klasse.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 9 augustus 2013 voor zover daarbij een boete is opgelegd van € 6.102, 51;
- herroept het primaire besluit 2 van 12 april 2013 (voor zover het de hoogte van de opgelegde boete betreft);
- stelt de hoogte van de boete vast op € 1.200,-;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 23,20, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.S.M. Lubbe, voorzitter, mr. I.A.M. Kroft en mr. D. Biever, leden, in aanwezigheid van G.J. Buitendijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2014.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.