In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2005. De inspecteur had een navorderingsaanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.585.258, dat later werd verminderd tot € 1.299.502 en uiteindelijk tot € 880.002. De rechtbank oordeelde dat de winstcorrecties die door de inspecteur waren toegepast, terecht waren. De rechtbank overwoog dat de door de inspecteur overgelegde taxatierapporten aannemelijk maakten dat de waarde van de panden niet te hoog was vastgesteld. Eiseres had geen overtuigende argumenten aangedragen om aan te tonen dat de waarde lager zou zijn. De rechtbank wees erop dat eiseres en haar taxateur bij het bepalen van de waarde van de panden geen rekening hadden gehouden met een 'uitpondscenario', wat de realiteit tekort deed. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, maar handhaafde de navorderingsaanslag zoals verminderd bij de beschikking van 28 februari 2014. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 974. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.