ECLI:NL:RBDHA:2014:5869
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toetsing van het onderscheid tussen asielkinderen en reguliere kinderen in het kader van het Kinderpardon
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2014, betreft het een beroep van vier Kameroense kinderen en hun ouders tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier op humanitaire gronden. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had de aanvraag afgewezen omdat de kinderen niet in het bezit waren van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet voldeden aan de voorwaarden van de Regeling langdurig in Nederland verblijvende kinderen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de eisers niet in aanmerking komen voor de kinderpardonregeling, omdat eiseres 1, de hoofdpersoon, nooit een asielaanvraag heeft ingediend. De rechtbank overweegt dat het onderscheid tussen asielkinderen en reguliere kinderen gerechtvaardigd is, omdat de staatssecretaris een grote mate van discretie heeft bij het bepalen van de groepen die onder de regeling vallen. De rechtbank wijst erop dat het onderscheid niet in strijd is met de discriminatieverboden van het EVRM en het IVRK, omdat het een legitiem doel dient en proportioneel is aan het gediende doel. De rechtbank concludeert dat de belangen van de kinderen voldoende zijn meegewogen en dat de staatssecretaris niet onterecht heeft geoordeeld dat de eisers Nederland onmiddellijk moeten verlaten. Het beroep van de eisers wordt ongegrond verklaard.