ECLI:NL:RBDHA:2014:2762

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2014
Publicatiedatum
5 maart 2014
Zaaknummer
AWB 13/13833
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor voortgezet verblijf en inreisverbod wegens gevaar voor openbare orde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2014 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, een jongvolwassene van Afghaanse nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor voortgezet verblijf en het opgelegde inreisverbod van tien jaar. De rechtbank heeft het bestreden besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie getoetst aan de criteria van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 23 juni 2008 (Maslov). Eiser heeft zijn land van herkomst op vierjarige leeftijd verlaten en sindsdien in Nederland gewoond, waar hij belangrijke, vormende jaren heeft doorgebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser een enkele veroordeling heeft voor een geweldsdelict, gepleegd op 18-jarige leeftijd, en dat hij sindsdien geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de positieve gedragsverandering van eiser en de lange periode van rechtmatig verblijf in Nederland. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de uitzetting van eiser naar Afghanistan gerechtvaardigd is, gezien het ontbreken van sociale en familiaire banden daar en de zware redenen die vereist zijn voor uitzetting van een jongvolwassene die zijn jeugd in Nederland heeft doorgebracht. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verklaart het beroep gegrond, waardoor het inreisverbod niet kan standhouden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 13/13833
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 10 februari 2014 in de zaak tussen

[eiser],

geboren op [geboortedatum], van Afghaanse nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. S. de Schutter, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. J.J. Hofland, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot wijziging van het doel van de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in het doel ‘voortgezet verblijf’ afgewezen. Bij dit besluit heeft verweerder tevens tegen eiser een inreisverbod voor de duur van tien jaar uitgevaardigd.
Bij besluit van 24 mei 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser is op 27 november 2006 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf onder de beperking “verblijf bij ouder [naam]” (zijn vader), geldig van 27 november 2006 tot 27 november 2011. Eiser heeft op 20 januari 2012 een aanvraag ingediend tot het wijzigen van de beperking van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd naar de beperking “voortgezet verblijf”. Zijn vader heeft thans de Nederlandse nationaliteit.
1.1
Eiser is bij vonnis van 7 december 2011 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar wegens overtreding van artikel 310 en artikel 312, lid 2, aanhef en onder 2 van het Wetboek van Strafrecht (diefstal, vooraf gegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit gepleegd wordt door twee of meer verenigde personen). De pleegdatum van het feit is 12 maart 2011. Aan de proeftijd is de bijzondere voorwaarde verbonden dat eiser zich dient te gedragen naar de voorschriften hem gegeven door of namens de stichting Reclassering Nederland, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dit inhoudt het volgen van een behandeling bij ‘[naam instantie]’. Eiser heeft zijn detentie uitgezeten en volgt thans de behandeling bij ‘[naam instantie]’.
2.
Verweerder heeft in het bestreden besluit de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘voortgezet verblijf’ afgewezen met toepassing van artikel 3.86 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), zoals dat luidde vóór 1 juli 2012, omdat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. Verweerder heeft daartoe verwezen naar voornoemde veroordeling van eiser van 7 december 2011.
Voorts heeft verweerder aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaar op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat eiser een gevaar is voor de openbare orde als bedoeld in artikel 62, tweede lid, aanhef en onder c, Vw.
3.
De rechtbank stelt vast dat verweerder tegen eiser een inreisverbod heeft uitgevaardigd met de rechtsgevolgen bedoeld in artikel 66a, zevende lid, Vw. Eiser kan, gelet daarop, geen rechtmatig verblijf hebben. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:298) volgt dat eiser, zolang voornoemd inreisverbod voortduurt, geen belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep gericht tegen de afwijzing van de aanvraag tot wijziging van het verblijfsdoel van de aan hem verleende verblijfsvergunning. Dat beroep kan immers niet leiden tot de door eiser beoogde wijziging van de aan hem verleende verblijfsvergunning, nu eiser geen rechtmatig verblijf kan hebben zolang het inreisverbod voortduurt. Of het verzoek tot wijziging van de beperking terecht is afgewezen kan ten volle in het kader van de toetsing van dat inreisverbod aan de orde worden gesteld. De rechtbank zal hetgeen eiser aanvoert tegen de afwijzing van het verzoek tot wijziging van de beperking van de aan hem verleende verblijfsvergunning daarom beoordelen alsof dit deel uitmaakt van zijn gronden gericht tegen het inreisverbod.
4.
De rechtbank ziet zich vervolgens ambtshalve gesteld voor de vraag welk recht van toepassing is op de afwijzing van de wijziging van de beperking van de aan eiser verleende verblijfsvergunning.
4.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 3.86 Vb van toepassing is zoals dat gold vóór 1 juli 2012. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij de datum van het gepleegde delict op grond waarvan het verzoek tot wijziging van de aan eiser verleende verblijfsvergunning is afgewezen, te weten 12 maart 2011, als uitgangspunt heeft genomen voor de bepaling van het geldende recht.
4.2
Eiser heeft zich ter zitting bij dit standpunt van verweerder aangesloten en eveneens gesteld dat artikel 3.86 Vb van toepassing is zoals dat luidde op 12 maart 2011.
4.3
Anders dan partijen is de rechtbank van oordeel dat artikel 3.86 Vb zoals dat luidde ten tijde van het bestreden besluit van 24 mei 2013 van toepassing is. Daartoe is het volgende redengevend.
4.4
De Afdeling heeft in een uitspraak van 22 juli 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BN2265), in een vergelijkbare zaak, ten aanzien van het betoog van de vreemdeling dat de staatssecretaris ten onrechte niet de glijdende schaal van artikel 3.86 Vb heeft toegepast zoals dat luidde ten tijde van de inbreuk op de openbare orde, geoordeeld dat dit betoog faalt. Volgens de Afdeling dient de staatssecretaris een besluit te nemen met inachtneming van het op dat moment geldende recht, zodat de glijdende schaal vervat in artikel 3.86 Vb dient te worden toegepast zoals deze luidde ten tijde van het nemen van het bestreden besluit.
4.5
Uitgaande van het op het moment van het bestreden besluit geldende recht, dient tevens het overgangsrecht in aanmerking te worden genomen zoals opgenomen in artikel II van het Besluit van 26 maart 2012 tot wijziging van artikel 3.86 Vb (Stb. 2012, 158), dat in werking is getreden op 1 juli 2012 (hierna: het Wijzigingsbesluit). Daarin is bepaald dat de wijziging van artikel 3.86 Vb buiten toepassing blijft ten aanzien van de vreemdeling wiens verblijf op grond van het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit niet kon worden beëindigd. Tussen partijen is niet in geschil dat met toepassing van de glijdende schaal in artikel 3.86 Vb zoals dat luidde vanaf 31 juli 2010 (het Besluit tot wijziging van artikel 3.86 Vb van 24 juli 2010, in werking getreden op 31 juli 2010, Stb. 2010, 37), en dat van toepassing was ten tijde van het delict op grond waarvan verweerder de aanvraag tot wijziging van de beperking van de verblijfsvergunning van eiser heeft afgewezen, verweerder eveneens bevoegd was het verblijfsrecht van eiser te beëindigen.
Het voorgaande betekent dat het Wijzigingsbesluit van 26 maart 2012 in het geval van eiser niet buiten toepassing blijft, zodat artikel 3.86 Vb van toepassing is zoals dat luidde ten tijde van het bestreden besluit.
5.
Eiser voert aan dat de weigering om de aan hem verleende verblijfsvergunning te wijzigen in een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf een ongerechtvaardigde inmenging vormt in het recht op eerbiediging van zijn privé- en familie- en gezinsleven op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Volgens eiser heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de aard en de hechtheid van de gezinsband van eiser, alsmede met het ontbreken van familiebanden of culturele en sociale banden met het land van herkomst.
In 1996 is het gezin van eiser (vader, moeder, drie zoons en een dochter) van Afghanistan naar Pakistan gevlucht. In 1998 is de vader van eiser naar Nederland gevlucht en in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning op asielgerelateerde gronden. In 2006 is de moeder samen met eiser en zijn twee broers naar Nederland vertrokken waar zij in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging bij echtgenoot en vader. Eiser is dus op vierjarige leeftijd uit Afghanistan vertrokken en sindsdien nooit meer naar dat land teruggekeerd. Hij heeft daarom geen banden meer met dat land. Er woont mogelijk nog een oom van eiser in Afghanistan, maar eiser en zijn gezinsleden hebben met hem geen contact. Op zijn veertiende is eiser met zijn moeder en twee broers naar Nederland gekomen. Zijn zus is naar het Verenigd Koninkrijk vertrokken.
Totdat eiser in detentie kwam heeft hij altijd met zijn broers en ouders in gezinsverband samengewoond. Hij is een jongvolwassene zonder eigen gezin. Eiser heeft een zeer hechte band met zijn gezinsleden. Zij hebben hem elke week bezocht in de periode dat hij gedetineerd was en ze belden drie keer per week met elkaar. Eiser beroept zich onder meer op het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 23 juni 2008, Maslov tegen Oostenrijk (ECLI:NL:XX:2008:BD2475).
Eiser doet verder een beroep op zijn recht op uitoefening van zijn privéleven. Hij woont thans zeven jaar in Nederland, wat gezien zijn nog jonge leeftijd een derde deel van zijn leven is. Het zijn bovendien de meest vormende jaren van zijn leven geweest. Hij heeft in Nederland een opleiding gevolgd en werkte tot aan zijn aanhouding bij Kentucky Fried Chicken. Als bijzondere voorwaarde tijdens de proeftijd is aan eiser opgelegd dat hij zich zal gedragen naar de voorschriften van de reclassering, hetgeen ook inhoudt een behandeling bij ‘[naam instantie]’. Eiser stelt dat deze behandeling valt onder het recht op uitoefening van het privéleven. In het voordeel van eiser dient mee te wegen dat hij zich voorbeeldig heeft gedragen gedurende zijn detentieperiode en daarna. Eiser heeft ter onderbouwing van deze stelling een verslag van zijn mentor bij ‘[naam instantie]’ overgelegd en een verslag van de reclassering. Eiser is bang om naar Afghanistan te worden uitgezet omdat hij een verwesterde jongeman is die niet in de Afghaanse cultuur past.
Ter onderbouwing van zijn beroep op het recht op privéleven heeft eiser onder meer gewezen op de arresten van het EHRM van 3 juli 2012, Samsonnikov tegen Estland (ECLI:NL:XX:2012:BX6218) en van 16 april 2013, Udeh tegen Zwitserland (JV 2013/246) en op de uitspraak van de Afdeling van 20 augustus 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:877).
5.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat in de belangenafweging het gepleegde strafbare feit waarvoor eiser bij het vonnis van 7 december 2011 is veroordeeld zwaar weegt. Het gaat om een geweldsdelict waarvoor eiser tot een niet geringe straf is veroordeeld. Uit de duur van de opgelegde straf blijkt al de ernst van het gepleegde delict. Eiser vormt daarom een gevaar voor de openbare orde.
Voorts heeft verweerder de volgende omstandigheden meegewogen. Eiser woont vijf jaar in Nederland, wat een relatief korte tijd is. Eiser is op vierjarige leeftijd met zijn ouders, broers en zus naar Peshawar in Pakistan vertrokken, waar hij tien jaar heeft verbleven. Eiser heeft ruim 14 jaar in Pakistan en Afghanistan gewoond en derhalve het grootste deel van zijn leven buiten Nederland verbleven. Verweerder concludeert dat eiser in Peshawar niet verstoken is geweest van omgang met personen die uit zijn land van herkomst afkomstig zijn. Voorts spreekt eiser tot op heden de taal Dari met zijn ouders, zo blijkt uit het gehoor dat op 17 april 2013 in bezwaar heeft plaatsgevonden. Eiser heeft derhalve nog banden met zijn land van herkomst. Eiser is volwassen en niet gebonden aan zijn ouders en broers en kan weer een bestaan opbouwen in zijn land van herkomst. Dat eiser een ernstig strafbaar feit heeft gepleegd in Nederland, duidt er niet op dat hij zich nauw verwant voelt met de Nederlandse samenleving en dat sprake is van sterke banden met Nederland. Dat zijn ouders en broers in Nederland wonen, is onvoldoende om te concluderen dat zijn banden met Nederland dusdanig sterk zijn dat reeds daarom de belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen. Voorts is niet gebleken van een objectieve belemmering om het familie- of gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen. Dat eiser is verwesterd kan evenmin leiden tot de conclusie dat er sprake is van een objectieve belemmering.
Volgens verweerder faalt eisers beroep op het arrest van het EHRM van 23 juni 2008 in de zaak Maslov, omdat eiser ten tijde van het begaan van het misdrijf, in tegenstelling tot de vreemdeling in de zaak Maslov, meerderjarig was. De korte tijd die eiser in vrijheid heeft doorgebracht na zijn vrijlating op 1 november 2012 is onvoldoende voor de aanname van een positieve gedragsverandering. Ten aanzien van eisers beroep op zijn recht op privéleven stelt verweerder dat de duur van eisers verblijf in Nederland niet als zeer langdurig kan worden aangemerkt. Hij heeft immers het grootste deel van zijn leven buiten Nederland doorgebracht.
5.2
Volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), onder meer de arresten van 25 april 2007 , Konstatinov tegen Nederland (ECLI:NL:XX:2007:BA6629) en 28 juni 2011, Nunez tegen Noorwegen (ECLI:NL:XX:2011:BT2900), en van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 13 juli 2009 (200903237/1/V2, www.raadvanstate.nl), dient bij een inmenging op het recht op respect voor het privé- en het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM, ongeacht of sprake is van een positieve of negatieve verplichting om dat privé- en familie- en gezinsleven mogelijk te maken, een ‘fair balance’ te worden gevonden tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van zijn privé- en gezinsleven in Nederland en anderzijds het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken.
5.3
De rechtbank dient te beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van eiser bij de uitoefening van het familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend dient te zijn.
5.4
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van gezinsleven tussen eiser en zijn ouders en broers en dat de weigering van verweerder om aan eiser een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf te verlenen, een inmenging op dit recht op gezinsleven vormt. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder alle betrokken belangen in de door hem in het kader van artikel 8 van het EVRM te verrichten afweging heeft betrokken. In geschil is of verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen het belang van eiser en het algemeen belang van de Nederlandse samenleving.
5.5 In voornoemd arrest van het EHRM van 23 juni 2008 in de zaak Maslov tegen Oostenrijk heeft het EHRM in rechtsoverwegingen 71, 72 en 75 het volgende overwogen:
71. In a case like the present one, where the person to be expelled is a young adult who has not yet founded a family of his own, the relevant criteria are:- the nature and seriousness of the offence committed by the applicant;- the length of the applicant’s stay in the country from wich he or she is to be expelled;- the time elapsed since the offence was committed and the applicant’s conduct during that period;- the solidity of social, cultural and family ties with the host country and with the country of destination.
72.
The Court would also clarify that the age of the person concerned can play a role when applying some of the above criteria. For instance, when assessing the nature and seriousness of the offences comitted by an applicant, it has to be taken into account wether he or she committed them as a juvenile or an adult (see, for instance, Moustaquim v. Belgium, judgment of 18 February 1991, Series A no. 193, p. 19, § 44, and Radovanovic v. Austria, no. 42703/98, § 35, 22 April 2004).
75.
In short, the Court considers that for a settled migrant who has lawfully spent all or the major part of his or her childhood and youth in the host country very serious reasons are required to justify expulsion. This is all the more so where the person concerned committed the offences underlying the expulsion measure as a juvenile.
5.6
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat bovengenoemd toetsingskader in de zaak van eiser toepassing mist omdat eiser het strafbare feit waarvoor hij is veroordeeld, en waaraan verweerder ten nadele van eiser een doorslaggevende betekenis heeft toegekend, heeft gepleegd toen hij meerderjarig was. Uit rechtsoverweging 71 van voornoemd arrest volgt dat de daarin genoemde relevante criteria van toepassing zijn indien het gaat om de uitzetting van een jongvolwassene zonder eigen gezin. De vraag of de vreemdeling een misdrijf heeft gepleegd als minderjarige of als volwassene dient vervolgens, blijkens rechtsoverweging 72, te worden meegewogen bij het eerste criterium ‘
the nature and seriousness of the offence committed by the applicant’. De rechtbank zal daarom in de beoordeling van de door verweerder verrichte belangenafweging aansluiting zoeken bij het hierboven weergegeven toetsingskader.
The nature and the seriousness of the offence
5.7
De rechtbank stelt vast dat eiser is veroordeeld voor een geweldsdelict, nu hij bij vonnis van 7 november 2011 is veroordeeld wegens diefstal met geweld tot een gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte 18 maanden betreft. Verweerder heeft deze omstandigheid ten nadele van eiser in de belangenafweging kunnen betrekken, nu het een ernstig feit betreft. Daar staat tegenover dat ten voordele van eiser mee dient te wegen dat het gaat om één enkele veroordeling, en dat eiser het strafbare feit heeft gepleegd toen hij 18 jaar, en dus net meerderjarig, was. Bij het gewicht dat in dit verband toekomt aan de leeftijd van eiser, is naar het oordeel van de rechtbank niet de leeftijdsgrens voor meerderjarigheid van 18 jaar doorslaggevend, maar het feit dat het strafbare feit is gepleegd op jeugdige leeftijd. Ook de leeftijd van eiser ten tijde van het plegen van het delict kan nog als jeugdig worden gekwalificeerd.
De rechtbank verwijst in dit verband naar voornoemd arrest van het EHRM van 23 juni 2008 (Maslov), en de arresten van 22 april 2004 in de zaak Radovanovic tegen Oostenrijk (ECLI:NL:XX:2004:AP1062), het arrest van 23 september 2010, in de zaak Bousarra tegen Frankrijk (ECLI:NL:XX:2010:BO3271) en het arrest van het EHRM van 12 januari 2010 in de zaak Kahn tegen het Verenigd Koninkrijk (ECLI:NL:XX:2010:BL4175), in welk laatste arrest het gegeven dat geen sprake was van recidive tevens een relevante factor in de belangenafweging vormde. Verweerder heeft aan beide elementen in het bestreden besluit geen (kenbaar) gewicht toegekend.
The length of the apllicant’s stay in the country from which he or she is to be expelled
5.8
Vast staat dat eiser sinds 2006 in Nederland verblijft. Sinds 27 november 2006 tot 27 november 2011 heeft hij rechtmatig verblijf in Nederland gehad op grond van de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij zijn vader. Verweerder acht de periode van vijf jaar voorafgaande aan het bestreden besluit die eiser in Nederland heeft verbleven, een relatief korte periode. Daarmee is verweerder eraan voorbij gegaan dat deze periode, gelet op de jeugdige leeftijd van eiser, meer dan een derde deel van zijn leven bestrijkt. Verweerder heeft dat in redelijkheid niet kunnen aanmerken als een relatief korte periode. Daarbij komt dat het belangrijke, vormende jaren uit de jeugd van verzoeker betreffen, direct voorafgaand aan het meerderjarig worden, waarin hij steeds in gezinsverband met zijn ouders en broers heeft gewoond. In dit verband komt tevens gewicht toe aan het feit dat het grootste deel van de jaren dat eiser niet in Nederland heeft doorgebracht, eiser evenmin in zijn land van herkomst heeft verbleven, nu hij Afghanistan op vierjarige leeftijd heeft verlaten.
The time elapsed since the offence was committed and the applicant’s conduct during that period
5.9
De rechtbank stelt vast dat eiser sinds het door hem gepleegde delict op 12 maart 2011 geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de korte periode die eiser sinds zijn vrijlating op 1 november 2012 in vrijheid heeft doorgebracht, onvoldoende is voor de aanname dat sprake is van een positieve gedragsverandering. Eiser voert daartegen terecht aan dat verweerder ten onrechte uitsluitend de periode na de vrijlating van eiser in ogenschouw heeft genomen en geen acht heeft geslagen op het gedrag van eiser in detentie. Eiser heeft een verslag overgelegd van zijn mentor in de penitentiaire inrichting, waaruit blijkt dat het goed gaat met hem, dat hij onderwijs volgt, dat hij regelmatig kookt en meedoet aan de aangeboden activiteiten en dat men ook bij de arbeid tevreden is over zijn inzet. Over de periode na zijn vrijlating heeft eiser een bericht overgelegd van de reclassering van 27 februari 2013, waaruit blijkt dat eiser in het kader van zijn voorwaardelijke strafdeel op 3 februari 2013 is begonnen met zijn behandeling bij [naam instantie]. Zijn mentor heeft verklaard dat het goed gaat met eiser, dat hij komt op de afgesproken dagen, dat hij de opdrachten uitvoert en zich houdt aan de gemaakte afspraken. Eiser is aangemeld voor de opleiding horeca-assistent en wil zijn diploma tot aan niveau 4 halen. Eiser houdt zich voorts aan de meldplichtcontacten met de reclassering en voert alle aanwijzingen van de reclassering uit.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet kunnen concluderen dat eiser sinds het gepleegde delict geen positieve gedragsverandering heeft laten zien, door enkel te stellen dat de periode sinds zijn vrijlating uit detentie daartoe te kort is.
The solidity of social, cultural and family ties with the host country and with the country of destination.
5.1
Vast staat dat eiser op vierjarige leeftijd zijn land van herkomst heeft verlaten en sindsdien niet meer is teruggekeerd. Eiser heeft gesteld dat hij daardoor geen sociale en familiaire banden heeft met zijn land van herkomst. Eiser heeft zijn vroege jeugd grotendeels in Pakistan doorgebracht en zijn meest vormende jaren vanaf zijn veertiende jaar in Nederland. Verweerder heeft daartegenover gesteld dat eiser in Pakistan (Peshawar) niet verstoken is geweest van omgang met personen die uit zijn land van herkomst afkomstig zijn, nu zich in Peshawar een grote Afghaanse gemeenschap bevindt. Voorts spreekt eiser de taal Dari. De rechtbank is van oordeel dat daaruit weliswaar kan worden geconcludeerd dat eiser tot op zekere hoogte (nog) een culturele verwantschap heeft met zijn land van herkomst, maar niet dat hij sociale en familiaire banden heeft in zijn land van herkomst.
Aan het feit dat eiser heeft gesteld dat mogelijk nog een oom in Afghanistan woont, heeft verweerder in dit verband geen relevante betekenis kunnen hechten, reeds omdat niet vaststaat dat deze oom daadwerkelijk (nog) in Afghanistan woont en eiser heeft verklaard dat hij en zijn familie geen contact hebben met deze oom. Aan het ontbreken van banden met zijn land van herkomst komt te meer gewicht toe, nu uit het algemene ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Afghanistan van juli 2012 blijkt, zoals eiser heeft aangevoerd, dat een individu in Afghanistan voor bescherming in de eerste plaats afhankelijk is van de bescherming van zijn eigen netwerk en relaties. In voornoemd ambtsbericht staat hierover het volgende:
Een individu is voor bescherming dan ook in de eerste plaats afhankelijk van zijn eigen netwerken relaties. Dit netwerk en relaties zijn vaak gebaseerd op jarenlange familiebanden,
dorpsverhoudingen en etnische tradities(p. 35)
.
Er bestaan voor terugkeerders grote uitdagingen bij re-integratie, zoals het gebrek aan toegang tot basisdiensten en mogelijkheden om in het eigen levensonderhoud te voorzien. Gebrek aan land, huisvesting en werkgelegenheid zijn de grootste problemen waarmee terugkeerders te kampen krijgen. Na terugkomst moeten terugkeerders vaak gedwongen bij familie of vrienden onderdak vinden, vaak in overvolle huizen. Familie is het belangrijkste opvangnet voor terugkeerders. Mensen die niet over een goed sociaal netwerk beschikken, komen vaak terecht in tenten of openbare gebouwen waar vaak basisvoorzieningen ontbreken(p. 80).
Dat niet is gebleken van een objectieve belemmering voor de gezinsleden van eiser om met hem het gezinsleven in Afghanistan uit te oefenen, heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd, nu, nog daargelaten dat ook de gezinsleden van eiser sinds 1996 niet meer in Afghanistan zijn geweest, de vader van eiser in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel en inmiddels de Nederlandse nationaliteit heeft en daarom op grond van de bescherming die hem is verleend, niet (meer) van hem kan worden verlangd terug te keren naar zijn land van herkomst.
Tegenover het ontbreken van sociale en familiaire banden met zijn land van herkomst, dat eiser op zijn vierde jaar heeft verlaten, staat dat hij vanaf zijn veertiende jaar vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. Dat is een aanzienlijk deel van zijn leven, en bovendien belangrijke, vormende jaren tot aan het volwassen worden, waarbij eiser een schoolopleiding heeft gevolgd en een baan heeft gehad. Eiser heeft daarbij steeds in gezinsverband met zijn ouders en broers samengewoond en nog nooit zelfstandig gewoond of geleefd. Onder die omstandigheden en in aanmerking genomen de jonge leeftijd waarop eiser het strafbare feit heeft gepleegd, zijn, gelet op rechtsoverweging 75 van meergenoemd arrest van het EHRM van 23 juni 2008 (Maslov), zeer zwaarwegende redenen vereist om de uitzetting van eiser naar zijn land van herkomst te rechtvaardigen.
5.11
Uit het voorgaande volgt, enigszins terughoudend toetsend, dat verweerder in alle redelijkheid in zijn afweging tussen het belang van de vreemdeling en het algemene belang van de Nederlandse samenleving, niet tot de conclusie heeft kunnen komen dat sprake is van zeer zwaarwegende redenen om de uitzetting van eiser naar zijn land van herkomst te rechtvaardigen. Verweerder heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van eiser bij de uitoefening van het familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid.
De beroepsgrond slaagt.
6.
Nu de beroepsgrond gericht tegen de afwijzing van de aanvraag om wijziging van de beperking van de aan eiser verleende verblijfsvergunning slaagt, kan het aan eiser uitgevaardigde inreisverbod geen stand houden. Het beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, is daarom gegrond. Het bestreden besluit, voor zover daarbij aan eiser een inreisverbod is uitgevaardigd, is in strijd met artikel 7:12 Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 8 EVRM.
7.
Nu het beroep, gericht tegen het inreisverbod gegrond wordt verklaard en de rechtbank het tegen eiser uitgevaardigde inreisverbod vernietigt, herleeft eisers procesbelang bij de beoordeling van het beroep inzake de afwijzing van het verzoek tot wijziging van de beperking van de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier.
8.
Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, zal de rechtbank het beroep, voor zover gericht tegen de afwijzing van het verzoek tot wijziging van de beperking van de aan eiser verleende verblijfsvergunning, eveneens gegrond verklaren.
9.
Het bestreden besluit, betreffend het verzoek tot wijziging van de beperking van de aan eiser verleende verblijfsvergunning, is in strijd met artikel 8 EVRM en wordt vernietigd.
10.
Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.
11.
De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 974,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het uitgevaardigde inreisverbod, gegrond;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de afwijzing van het verzoek tot wijziging van de beperking van de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van eiser van 16 augustus 2012, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- draagt verweerder op € 160,- te betalen aan eiser als vergoeding voor het betaalde griffierecht;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 974,- te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van der Kluit, voorzitter, en mrs. M.P. de Valk en S.W.S. Kilic, rechters, in aanwezigheid van mr. H.A. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2014.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.