7.2.Verweerder stelt dat eiser de maanden februari, maart en juli 2013 te weinig uren heeft gewerkt om als migrerend werknemer te kunnen worden beschouwd. Eiser heeft daarom voor die maanden en ook voor de periode na juli 2013 geen recht op studiefinanciering en een studentenreisproduct. Verweerder neemt voorts het standpunt in dat geen in recht te beschermen vertrouwen is gewekt en hij niet heeft gehandeld in strijd met de overige door eiser genoemde rechtsbeginselen. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
8. Op grond van artikel 2.2, aanhef en onder b, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) kan voor studiefinanciering in aanmerking komen een studerende die niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar wel ingevolge een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie op het terrein van de studiefinanciering met een Nederlander wordt gelijkgesteld.
9. Op grond van artikel 11.5, eerste lid, van de Wsf 2000 kan verweerder voor bepaalde gevallen de wet buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
10. Op grond van het Beleid migrerend werknemerschap (hierna: de Beleidsregel), zoals dat luidde tot en met december 2013, gaat de Dienst Uitvoering Onderwijs ervan uit dat iedere studerende afkomstig uit een van de lidstaten van de Europese Unie die over de controleperiode 32 uur of meer gemiddeld per maand heeft gewerkt, zonder meer de status van migrerend werknemer heeft en daarmee recht heeft op studiefinanciering in dat studiefinancieringstijdvak. Bij het vaststellen van het criterium van 32 uur gemiddeld per maand wordt voor vakanties en eventuele ziekte rekening gehouden met één maand per jaar dat er niet gewerkt wordt.
11. Eiser heeft volgens de optelling in het door hem overgelegde ‘Historisch loonoverzicht’ dat is opgesteld door zijn werkgever, in de maanden januari tot en met juli 2013 in totaal 169,5 uur gewerkt. Daarentegen heeft eiser gesteld dat hij in die periode 213,77 uur heeft gewerkt. Naar de rechtbank begrijpt komt eiser aan meer uren, door het aan hem uitbetaalde bedrag aan vakantiegeld van € 413,05 te delen door zijn uurloon en het resultaat van die breuk aan te merken als gewerkte uren. De rechtbank is van oordeel dat deze methode van eiser voor het vaststellen van het aantal gewerkte uren moet worden verworpen aangezien het aan eiser uitbetaalde bedrag aan vakantiegeld geen compensatie vormt voor opgebouwde vakantie uren maar bestaat uit een toeslag op het loon als tegemoetkoming in de kosten van vakantie. De rechtbank stelt vast dat eiser daardoor in de maanden januari 2013 tot en met juli 2013 in totaal niet meer dan 169,5 uur heeft gewerkt en daarmee niet voldoet aan het vereiste van een gemiddeld aantal gewerkte uren van tenminste 32 uur per maand. Nu voorts niet is gebleken dat eiser in de maanden februari en maart 2013 in elk van deze maanden afzonderlijk minimaal 32 uren per maand heeft gewerkt, bestaat er geen recht op studiefinanciering voor deze maanden. In zoverre heeft verweerder de studiefinanciering en het reisproduct naar het oordeel van de rechtbank terecht teruggevorderd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verweerder pas achteraf, dat wil zeggen nadat de studiefinanciering over genoemde maanden was verstrekt op basis van nieuwe informatie heeft kunnen vaststellen dat door eiser niet aan de daartoe gestelde voorwaarden voor het recht op studiefinanciering en reisproduct werd voldaan. Voor zover eisers beroep op het vertrouwensbeginsel zich tegen de hier bedoelde terugvordering richt, faalt het, nu niet aannemelijk is geworden dat verweerder met betrekking tot genoemde maanden uitlatingen heeft gedaan die bij eiser in rechte te beschermen vertrouwen hebben kunnen oproepen.
12. Vervolgens is aan de orde of verweerder de studiefinanciering die is toegekend voor de maand juli 2013 en voor de periode van de verplichte stage, terecht heeft teruggevorderd. Vaststaat dat verweerder in zijn e-mailbericht vermeld onder 4 en vervolgens bij besluiten van 14 september 2013 en 10 december 2013 over genoemde periode studiefinanciering aan eiser heeft toegekend. Tevens staat vast dat die toekenning pas plaatsvond nadat eiser bij zijn aanvraag van 2 juli 2013 zijn loonstroken met urenspecificaties aan verweerder had verstrekt en tevens op het verzoek van verweerder van 16 augustus 2013, bij e-mailbericht van 3 september 2013 had aangegeven dat hij in juli 2013 geen uren meer had gewerkt. Daarvan uitgaande acht de rechtbank het terugvorderen van de studiefinanciering die zonder voorbehoud was toegekend met ingang van juli 2013 – een toekenning die daardoor formele rechtskracht had gekregen – in strijd met het rechtzekerheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank overweegt daartoe dat de terugvordering niet heeft plaatsgevonden op grond van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden (zie ook CRvB 21 augustus 2009, 08/6544, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ6699 en CRvB 25 januari 2008, 06/4322, 06/4323, 07/3000, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3138). Immers de door eiser in 2013 totaal maar ook per maand gewerkte uren waren verweerder bij het nemen van de besluiten van 9 en 14 september 2013 en 10 december 2013 bekend. Ook alle door verweerder gevraagde informatie met betrekking tot de verplichte stage was al eerder verstrekt door eiser. Dat eiser uit de loonstroken een andere conclusie trok ten aanzien van het aantal gewerkte uren maakt dat niet anders, nu verweerder ten aanzien van de hem ter beschikking gestelde loonstroken een eigen onderzoeksplicht had. 13. Gelet op hetgeen onder 12 is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard.
14. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser die worden gesteld op een forfaitair bedrag van € 46,40 aan reiskosten. Voor een hogere vergoeding vindt de rechtbank geen aanleiding nu gesteld noch gebleken is dat andere kosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.