ECLI:NL:RBDHA:2014:16411

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
12 januari 2015
Zaaknummer
09-170806-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wegens schending van het verbod op willekeur in strafzaak

Op 11 november 2014 vond de terechtzitting plaats in de Rechtbank Den Haag, waar de politierechter, mr. M.L. Ruiter, de zaak behandelde tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een ploertendoder en munitie. De verdachte was aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.M. Kuyp. De officier van justitie, mr. R. van Geloven, voerde aan dat de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie niet aan de orde was, maar de verdediging stelde dat er sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur. De politierechter overwoog dat het openbaar ministerie de bevoegdheid heeft om te beslissen over vervolging, maar dat deze beslissing slechts in uitzonderlijke gevallen kan leiden tot niet-ontvankelijkheid. De rechter concludeerde dat de verdachte en een medeverdachte zich in een vergelijkbare positie bevonden, maar dat de vervolging van de verdachte in strijd was met het verbod op willekeur. De politierechter verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging, omdat er geen rechtvaardiging was voor het verschil in behandeling tussen de verdachte en de medeverdachte. De uitspraak werd gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de medeverdachte ook in aanmerking werden genomen. De politierechter concludeerde dat de vervolging van de verdachte niet kon worden gerechtvaardigd, waardoor de zaak werd afgesloten met de verklaring van niet-ontvankelijkheid.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Politierechter
Parketnummer 09/170806-14

Proces-verbaal terechtzitting aantekening mondeling vonnis

Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de politierechter in bovengenoemde rechtbank, zitting houdende te Leiden, op 11 november 2014.
Tegenwoordig:
mr. M.L. Ruiter, politierechter,
mr. R. van Geloven, officier van justitie,
en mr. T. Ketelaars, griffier.
De politierechter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de politierechter te zijn genaamd:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats],
[adres].
Als raadsman van de verdachte is mede ter terechtzitting aanwezig mr. M.M. Kuyp, advocaat te Amsterdam.
De politierechter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De raadsman voert een preliminair verweer overeenkomstig zijn pleitnota, welke hij aan de politierechter overlegt en waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd.
De officier van justitie voert het woord, inhoudende – zakelijk weergegeven –:
Wat mij betreft is de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie niet aan de orde. Bewijstechnisch zijn het bijna gelijke zaken, maar de auto is van de moeder van de verdachte. Dat is een groot verschil. Daarnaast gaat het ook om andere omstandigheden, waaronder de justitiële documentatie van de verdachte: hij is eerder veroordeeld ter zake van de Wet wapens en munitie. Op grond van het opportuniteitsbeginsel is het aan het openbaar ministerie om te beslissen wie er vervolgd wordt. Desgevraagd merk ik op dat de zaak tegen de medeverdachte is geseponeerd met code 02.
De raadsman voert andermaal het woord, inhoudende – zakelijke weergegeven –:
Een sepot 02 is een technisch sepot. Kennelijk heeft het sepot betrekking op een bewijstechnisch punt. De justitiële documentatie van cliënt kan een reden zijn om cliënt wel te vervolgen, maar we weten niet of deze verschilt van de justitiële documentatie van de medeverdachte. Het gelijkheidsbeginsel prevaleert in dit geval.
De politierechter trekt zich terug in raadkamer.
Na hervatting sluit de politierechter het onderzoek ter terechtzitting en spreekt het vonnis uit ter openbare terechtzitting.

Aantekening van het mondeling vonnis

Inhoud van de tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 augustus 2014 te Voorschoten een of meer wapens van categorie I, onder 3, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad;
de in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2.
hij op of omstreeks 7 augustus 2014 te Voorschoten munitie van categorie II, te weten vier, althans een aantal, (afgevuurde) losse flodders (opschrift A1 68 A), voorhanden heeft gehad;
de in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

Ten aanzien van het verweer van de verdediging strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging wegens strijd met het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur overweegt de politierechter als volgt.
Voorop staat dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde, voor zover hier van belang het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur (ook wel het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging).
Van schending van het gelijkheidsbeginsel is eerst sprake bij afwijking van een bestendig patroon van beslissen in een groot aantal vergelijkbare gevallen. Niet gesteld of gebleken is dat daarvan sprake is geweest, zodat het verweer in zoverre wordt verworpen.
Ten aanzien van het verbod op willekeur geldt dat het ten onrechte niet vervolgen van derden wier gedragingen evenzeer als die van de verdachte het voorwerp van strafvervolging dienen te zijn, niet zonder meer leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging tegen de verdachte. Onderzocht dient te worden of het openbaar ministerie naar willekeur de ene verdachte wel en de andere niet vervolgt, hoewel deze verdachten in een sterk vergelijkbare positie verkeren. De politierechter gaat daarbij uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij een ploertendoder en vier losse flodders voorhanden heeft gehad. Deze zijn aangetroffen in de auto waarin de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) reden. Beide verdachten hebben verklaard dat zij van de aanwezigheid van de ploertendoder niet afwisten. Over de losse flodders heeft [medeverdachte] verklaard dat hij deze heeft gevonden. De verdachte heeft dit bevestigd en heeft verklaard dat [medeverdachte] de losse flodders aan hem heeft gegeven. In zoverre bevinden beide verdachten zich in dezelfde positie: beiden waren inzittende van de auto en beiden hebben het voorhanden hebben van de ploertendoder ontkend en het voorhanden van de losse flodders bekend.
Er zijn wel verschillen. De auto stond op naam van de moeder van de verdachte en was bij de verdachte in gebruik. Dit verschil wordt echter (ruimschoots) gecompenseerd door het feit dat [medeverdachte] de bestuurder van de auto was en dat de ploertendoder is aangetroffen op de vloerplaat voor de bestuurdersstoel.
Ten slotte neemt de politierechter de persoonlijke omstandigheden in aanmerking. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 oktober 2014 blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor feiten betreffende de Wet wapens en munitie. Op grond van het verhandelde ter terechtzitting is niet duidelijk geworden of dit ook geldt voor [medeverdachte], omdat het dossier geen gegevens uit de justitiële documentatie van [medeverdachte] bevat en de officier van justitie hierover geen nadere informatie heeft verschaft.
Op grond van het voorgaande stelt de politierechter vast dat de verdachte en [medeverdachte] op het moment van het nemen van de vervolgingsbeslissing in een sterk vergelijkbare positie verkeerden. Ten aanzien van de feiten geldt dat de zaken tegen de verdachte en [medeverdachte] in de kern gelijk zijn. Er zijn wel verschillen, maar deze zijn van ondergeschikte betekenis en rechtvaardigen in elk geval niet de conclusie dat de verdenking jegens de verdachte zwaarder is dan tegen [medeverdachte]. Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat er een relevant verschil in justitiële documentatie tussen de verdachte en [medeverdachte] bestaat. Daarbij komt dat ook niet is gebleken dat een verschil in justitiële documentatie de reden is geweest om de verdachte wel en [medeverdachte] niet te vervolgen, nu de zaak tegen [medeverdachte] is geseponeerd met code 02 (de politierechter begrijpt: een technisch sepot op grond van onvoldoende bewijs).
Dit alles brengt de politierechter tot het oordeel dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen beslissen om de zaak tegen [medeverdachte] te seponeren en de verdachte wel te vervolgen. Het instellen van de vervolging tegen de verdachte is derhalve in strijd met het verbod van willekeur, zodat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging zal worden verklaard.

Beslissing.

De politierechter:
verklaart het openbaar ministerie ter zake van het ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Waarvan is opgemaakt dit proces‑verbaal, dat door de politierechter, mr. M.L. Ruiter, en de griffier, mr. T. Ketelaars, is vastgesteld en ondertekend.