ECLI:NL:RBDHA:2014:16411
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wegens schending van het verbod op willekeur in strafzaak
Op 11 november 2014 vond de terechtzitting plaats in de Rechtbank Den Haag, waar de politierechter, mr. M.L. Ruiter, de zaak behandelde tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een ploertendoder en munitie. De verdachte was aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.M. Kuyp. De officier van justitie, mr. R. van Geloven, voerde aan dat de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie niet aan de orde was, maar de verdediging stelde dat er sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur. De politierechter overwoog dat het openbaar ministerie de bevoegdheid heeft om te beslissen over vervolging, maar dat deze beslissing slechts in uitzonderlijke gevallen kan leiden tot niet-ontvankelijkheid. De rechter concludeerde dat de verdachte en een medeverdachte zich in een vergelijkbare positie bevonden, maar dat de vervolging van de verdachte in strijd was met het verbod op willekeur. De politierechter verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging, omdat er geen rechtvaardiging was voor het verschil in behandeling tussen de verdachte en de medeverdachte. De uitspraak werd gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de medeverdachte ook in aanmerking werden genomen. De politierechter concludeerde dat de vervolging van de verdachte niet kon worden gerechtvaardigd, waardoor de zaak werd afgesloten met de verklaring van niet-ontvankelijkheid.