ECLI:NL:RBDHA:2014:12585

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2014
Publicatiedatum
15 oktober 2014
Zaaknummer
AWB - 13 _ 4349
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatiebeschikking inzake niet aangegeven vermogen van echtgenoten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 30 september 2014, gaat het om een informatiebeschikking die door de Belastingdienst is afgegeven aan eisers, een echtpaar, met betrekking tot hun aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2009. De Belastingdienst had informatie ontvangen over een rekening bij een buitenlandse bank, waarvan eisers geen melding hadden gemaakt in hun aangifte. De informatiebeschikking werd gegeven op basis van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, omdat de Belastingdienst vermoedde dat eisers over niet aangegeven vermogen beschikten. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst in redelijkheid kon stellen dat de gevraagde informatie relevant was voor de belastingheffing.

Tijdens de zitting op 19 augustus 2014 was de gemachtigde van eisers niet aanwezig, terwijl vertegenwoordigers van de Belastingdienst wel aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de informatie die door de Belastingdienst was opgevraagd, noodzakelijk was om te bepalen of eisers inderdaad niet alle vermogensbestanddelen hadden aangegeven. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad en het gerechtshof, die bevestigden dat de identificatie van de echtgenoot als houder van de rekening terecht was.

De rechtbank concludeerde dat eisers niet aan hun informatieverplichting hadden voldaan door geen gegevens over de rekening te verstrekken. Daarom werd de informatiebeschikking terecht afgegeven. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en gaf hen een termijn van zes weken om alsnog de gevraagde informatie te verstrekken. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 13/4349

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 september 2014 in de zaak tussen

[eisers], beide wonende te [X], eisers,
[A],
en
[P], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 30 oktober 2012 ten aanzien van eisers met betrekking tot het jaar 2009 een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) gegeven.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 mei 2013 de informatiebeschikking gehandhaafd.
Eisers hebben daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2014. De gemachtigde van eisers is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder zijn verschenen[B] en [C].

Overwegingen

Feiten
1.
Verweerder heeft renseignementen ontvangen betreffende Nederlandse rekeninghouders bij [Z]. De renseignementen vermelden onder meer een rekening met nummer 17006 met een saldo op 21 december 1994 van ƒ 1.226.428,15, op 5 september 1996 van ƒ 671.216,97
(ƒ 168.300,38 lopende rekening, ƒ 315.264,57 obligaties en ƒ 187.652,02 effecten) en op 28 november 1996 van ƒ 693.878,52 (ƒ 35.271,49 lopende rekening, ƒ 380.479,45 obligaties, ƒ 174.778,78 effecten en ƒ 103.348,80 beleggingsfondsen) ten name [eisers], met als adres [Y]. Verweerder heeft
[eisers] (de echtgenoot) als houder van die rekening geïdentificeerd.
2.
Eisers zijn met elkaar gehuwd en hebben in hun aangiften inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over het jaar 2009 geen vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op een [Z] rekening.
3.
Bij brief van 4 oktober 2012 heeft verweerder eisers onder meer verzocht om nadere gegevens over de onder 1 genoemde [Z] rekening te verstrekken, waaronder de saldigegevens op 1 januari en 1 september 2009 dan wel de gegevens waar het eerder op de [Z] rekening gestalde vermogen in het jaar 2009 is aangehouden en de gegevens over de besteding van dat vermogen.
4.
Bij brief van 14 oktober 2012 heeft de echtgenoot de vragenbrief van 4 oktober 2012 beantwoord doch is daarin niet ingegaan op de vragen betreffende de [Z] rekening. Bij brief van 24 oktober 2012 heeft verweerder eisers verzocht om alle overige gevraagde informatie te verstrekken. Nadat een reactie van de zijde van eisers was uitgebleven, heeft verweerder de onderhavige informatiebeschikking gegeven.
Geschil5. In geschil is of verweerder de informatiebeschikking terecht heeft gegeven.
6.
Eisers concluderen tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de informatiebeschikking. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
7.
Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat de door hem gevraagde informatie voor de belastingheffing van eisers voor het jaar 2009 van belang kon zijn, omdat die informatie opheldering zou kunnen geven over de vraag of eisers in dat jaar over niet door hen aangegeven vermogen beschikten (vgl. Hoge Raad 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7498). Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat uit het zogenoemde BVR-systeem van de belastingdienst naar voren komt dat de achternaam en het adres en woonplaats op het onder 1 genoemde renseignement een unieke naamcombinatie oplevert en dat is die van de echtgenoot. Voormeld oordeel vindt bevestiging in de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van
9 oktober 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:3870, waarin het hof heeft geoordeeld dat de echtgenoot terecht als houder van de onder 1 genoemde [Z] rekening is geïdentificeerd. Daarnaast acht de rechtbank het, gelet op de hoogte van de saldi van de [Z] rekening in 1994 en 1996 en de wijze waarop die saldi waren belegd, aannemelijk dat de echtgenoot een belegging voor de lange termijn heeft aangehouden zodat niet uitgesloten is dat hij in het jaar 2009 nog steeds over (een deel van) die saldi heeft kunnen beschikken. Voorts is de echtgenoot op grond van artikel 2.17, van de Wet IB 2001 gehouden om aan zijn echtgenote voor het jaar 2009 inzicht te geven in zijn vermogenspositie.
8.
De omstandigheid dat de renseignementen saldigegevens uit het jaar 1994 en 1996 bevatten, kan aan voormeld oordeel niet afdoen, nu voor de bevoegdheid van verweerder tot het stellen van vragen op de voet van artikel 47, eerste lid, van de Awr niet vereist is dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de echtgenoot een [Z] rekening heeft in het jaar waarover informatie wordt opgevraagd; een redelijk vermoeden daartoe is voldoende (vgl. Hoge Raad 1 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1016). Ook het beroep van eisers op de uitspraak van rechtbank Breda van 20 september 2012, (ECLI:NL:RBBRE:2012:BY2216), faalt, nu in het aldaar voorliggende geval de gerechtigdheid tot een buitenlandse bankrekening niet aannemelijk was gemaakt.
9.
Nu eisers geen gegevens over de [Z] rekening hebben verstrekt, hebben zij niet aan hun informatieverplichting voldaan. De informatiebeschikking is dan ook terecht gegeven.
10.
Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
11.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- stelt eisers een termijn van zes weken, gerekend vanaf de dag waarop deze uitspraak is verzonden, om alsnog aan verweerder de in de informatiebeschikking gevraagde informatie te verstrekken.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, voorzitter, en mr. S.E. Postema en
mr. J.W. van den Berge, leden, in aanwezigheid van mr. U.A. Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 september 2014.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1.
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2.
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.