ECLI:NL:RBDHA:2014:10476
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- M.H. Dworakowski-Kelders
- J.M.H. Rijken-Lie
- A. Venekamp
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de Kinderpardonregeling en de voorwaarden voor onttrekken aan toezicht
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 augustus 2014, betreft het een beroep van twee kinderen en hun moeder tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning onder de Kinderpardonregeling. De rechtbank stelt vast dat de Kinderpardonregeling een begunstigend beleid is dat slechts op een beperkte groep vreemdelingen van toepassing is. De verweerder heeft de aanvragen afgewezen omdat eisers zich gedurende hun verblijf in Nederland langer dan drie maanden hebben onttrokken aan het toezicht van de rijksoverheid. De rechtbank oordeelt dat de voorwaarden van de Kinderpardonregeling, waaronder de eis van toezicht, niet kennelijk onredelijk zijn en dat de verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat eisers niet voldoen aan deze voorwaarden. De rechtbank wijst erop dat het onderscheid tussen vreemdelingen die wel en niet onder de regeling vallen, niet onrechtmatig is. De rechtbank verwerpt ook de argumenten van eisers dat de voorwaarden in strijd zijn met internationale verdragen, zoals het IVRK en het EVRM. De rechtbank concludeert dat de uitzetting van eisers niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven beschermt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.