ECLI:NL:RBDHA:2013:19640

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
27 oktober 2014
Zaaknummer
13/17844
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Mongoolse vrouw en haar minderjarige kleinkinderen afgewezen door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2013 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres, een Mongoolse vrouw, die samen met haar twee minderjarige kleinkinderen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die stelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat haar aanvraag gebaseerd was op omstandigheden die een rechtsgrond voor asiel vormden. Eiseres had geen documenten overgelegd ter ondersteuning van haar asielverhaal, wat verweerder tegenwerpt op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000.

Tijdens de zitting op 1 november 2013 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met relevante informatie uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in Mongolië, waaruit blijkt dat de politie vaak onwillig is om in te grijpen in interne familieaangelegenheden. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor haar bij voorbaat zinloos was om bescherming bij de Mongoolse autoriteiten te zoeken.

De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit van de Staatssecretaris in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de motivering niet kan worden gedragen door de informatie die is verstrekt. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en veroordeelt de Staatssecretaris in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 472,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: AWB 13/17844, V-nummers: 276.981.7989, 276.981.8068, 276.981.8095

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2013 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, mede namens haar twee minderjarige kleinkinderen,

gemachtigde: mr. A.M.I. Eleveld,
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde: mr. E. de Jong.

Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres, mede ingediend namens haar twee minderjarige[kleinkinderen]
, tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2013. Eiseres en haar kleinkinderen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen S. Surenjav, tolk.

Overwegingen

Eiser[es?] heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van [v] waarbij eiser[es?] op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a[of]b; [of]tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) de maatregel van bewaring is opgelegd.
[Indien
kennisgeving zie tekstblok]
1. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen op de grond dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar aanvraag is gebaseerd op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten een rechtsgrond voor verlening van een asielvergunning vormen (artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000) en op de grond dat eiseres toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd (artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000).
2. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat haar ten onrechte het gestelde in artikel 31, tweede lid, onder f, van de Vw 2000 is tegengeworpen, overweegt de rechtbank als volgt.
2.1.
Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), onder andere neergelegd in haar uitspraken van
22 december 2004 (ECLI:NL:RVS:2004:AR8506), 11 februari 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BC4709) en 13 mei 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BD2147), stelt de rechtbank voorop dat de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door de vreemdeling in zijn asielrelaas naar voren gebrachte feiten, waaronder begrepen de toepassing van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, behoort tot de verantwoordelijkheid van verweerder en dat deze slechts terughoudend door de rechter kan worden getoetst. De beslissing welke documenten noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag en ter onderbouwing daarvan hadden kunnen en moeten worden overgelegd, maakt deel uit van die beoordeling.
2.1.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van documenten ter ondersteuning van haar verklaringen betreffende de door haar afgelegde reis niet aan haar is toe te rekenen. Nu niet is gebleken dat eiseres haar paspoort onder dwang aan de reisagent heeft moeten afstaan - de enkele stelling dat zij anders bij haar reis de hulp van de reisagent zou moeten ontberen, is daartoe onvoldoende - heeft verweerder ingevolgde de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BC9690) dan ook het ontbreken van deze documenten aan eiseres kunnen toerekenen. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken de omstandigheid dat eiseres reeds in een land was waar zij, onder gelijktijdige overlegging van alle beschikbare documenten, de bescherming van de UNHCR had kunnen inroepen.
2.2.2.
Ten aanzien van het ontbreken van reisdocumenten overweegt de rechtbank dat niet in geschil is dat eiseres geen reisdocumenten heeft overgelegd. In paragraaf C1/5.3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is - voor zover van belang - vermeld dat in het geval een vreemdeling geen documenten inzake de reisroute overlegt, maar omtrent de reisroute en het ontbreken van documenten een consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaring aflegt, zij blijk geeft van de wil tot medewerking aan de vaststelling van de reisroute. Wanneer de verifieerbare elementen blijken te kloppen kan de conclusie zijn dat het volledig ontbreken van documenten inzake de reisroute niet aan de vreemdeling is toe te rekenen.
2.2.3.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres haar reisverhaal niet heeft onderbouwd met enig (indicatief) bewijs. Bovendien is eiseres niet in staat gebleken gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen omtrent de reisroute te geven.
Volgens verweerder mag van een persoon die heeft verklaard met een vliegtuig van Ulaanbatar naar Moskou en van daaruit naar Nederland te zijn gereisd, in redelijkheid verwacht worden dat zij informatie kan verschaffen over eenvoudige zaken als de namen van de luchthavens, vliegtuigmaatschappijen, vanuit welk land zij per vliegtuig is vertrokken en hoe lang deze vliegreis heeft geduurd. Hiertoe is eiseres niet in staat gebleken. Ook heeft eiseres bijvoorbeeld geen bewijs van haar vliegreis kunnen overleggen. Dat eiseres niet wist dat het tonen van vliegtickets van belang zou zijn en zij deze aan de kleinkinderen heeft gegeven om mee te spelen, ontslaat haar volgens verweerder niet van die verplichting. Derhalve heeft eiseres naar de mening van verweerder niet aannemelijk gemaakt dat het ontbreken van de documenten ter onderbouwing van haar reisverhaal niet aan haar is toe te rekenen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op het voorgaande, op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiseres onvoldoende gedetailleerde en verifieerbare informatie over zijn reisroute heeft gegeven.
2.2.4.
Nu is vastgesteld dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat eiseres toerekenbaar geen documenten over haar reisroute heeft overgelegd, kon verweerder reeds hierom artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan eiseres tegenwerpen.
3. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling mogen, indien aan een vreemdeling één van de in artikel 31, tweede lid, Vw 2000 genoemde omstandigheden mag worden tegengeworpen, in het relaas geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Dit betekent dat van het asielrelaas positieve overtuigingskracht moet uitgaan om als geloofwaardig aangemerkt te kunnen worden.
3.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder geloofwaardig heeft geacht dat de dochter van eiseres door haar schoonzoon is vermoord en dat hij hiervoor in Mongolië is veroordeeld tot 20 jaar gevangenisstraf. Voorts wordt geloofwaardig geacht dat eiseres de voogdij heeft over haar kleinkinderen. Eveneens wordt eiseres gevolgd in haar betoog dat zij een sms van haar schoonzoon heeft ontvangen dat zijn familie de kleinkinderen wil afnemen. De gestelde problemen geven volgens verweerder echter geen aanleiding te concluderen dat ten aanzien van eiseres sprake is van vluchtelingschap, aangezien eiseres tegen de gestelde problemen de bescherming van de Mongoolse autoriteiten kan inroepen.
3.2.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer neergelegd in de uitspraak van 12 februari 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BL4567), volgt dat ter beantwoording van de vraag of een vreemdeling in het land van herkomst bescherming kan krijgen, eerst wordt onderzocht of in het desbetreffende land in het algemeen bescherming wordt geboden. Daarbij wordt informatie over de algemene situatie in een land van herkomst, in het bijzonder uit ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken en rapporten van internationale organisaties, betrokken. Eerst nadat die vraag bevestigend is beantwoord kan aan de orde komen de vraag of de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat het vragen van bescherming voor hem gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht. Indien dat laatste niet aannemelijk is gemaakt, kan slechts het tevergeefs inroepen van de bescherming leiden tot de conclusie dat die autoriteiten niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden.
Het is daarom aan verweerder om gemotiveerd aan te geven op welke gronden wordt aangenomen dat in Mongolië de bescherming van de autoriteiten kan worden verkregen, voordat wordt toegekomen aan de vraag of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat het gevaarlijk of bij voorbaat zinloos is om die bescherming te verzoeken.
3.3.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat in Mongolië in het algemeen bescherming kan worden geboden.
3.4.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat het vragen van bescherming voor haar gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Niet in geschil is dat eiseres zich niet tot de Mongoolse autoriteiten heeft gewend. De vrees van eiseres is vooral gelegen in de het feit dat haar schoonzoon, als hij eerder vrijkomt uit de gevangenis, haar en de kleinkinderen iets zal aandoen en de kleinkinderen bij haar zal wegnemen. Eiseres stelt dat de schoonfamilie van haar dochter zo machtig is dat haar schoonzoon haar kan sms’en vanuit de gevangenis. Zo heeft hij eiseres een dreig sms gestuurd dat hij de kinderen wil hebben als hij vrijkomt. Ook de schoonfamilie van eiseres heeft al aangekondigd de voogdij over de kleinkinderen te willen hebben. Eerder heeft de schoonfamilie van eiseres geprobeerd de kleinkinderen van de kinderopvang te ontvoeren.
3.4.1
Volgens eiseres is de overheid niet in staat haar bescherming te bieden en is het op voorhand zinloos om bescherming van de Mongoolse autoriteiten in te roepen, omdat het politiesysteem in Mongolië corrupt is en de politie zich niet wil mengen in familieaangelegenheden. Eiseres verwijst naar het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 14 januari 2010. Bovendien is de schoonfamilie van eiseres invloedrijk en bekleedt hooggeplaatste posities.
3.4.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder zich in het in het bestreden besluit ingelaste voornemen op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Mongoolse autoriteiten haar niet kunnen en willen beschermen. Verweerder heeft eiseres tegengeworpen dat van haar verwacht mocht worden dat zij zich tot voornoemde autoriteiten had gewend en aangifte had gedaan tegen de dreiging van haar schoonzoon en zijn familie. Niet gebleken is dat de Mongoolse autoriteiten deze bescherming niet kunnen of willen bieden.
Uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Mongolië van 14 januari 2010 (pagina 48) blijkt dat de politie wettelijk verplicht is aangiftes te onderzoeken en slachtoffers die met huiselijk geweld te maken krijgen te beschermen, maar in de praktijk is de politie
vaak onwilligom in te grijpen in wat beschouwd wordt als interne familieaangelegenheden. Nu verweerder er geen blijk van heeft gegeven deze informatie in zijn beslissing te hebben betrokken en ook ter zitting geen toelichting heeft kunnen geven dat de politie
vaak onwilligis om in te grijpen in geval sprake is van familieaangelegenheden, kan de conclusie, dat het voor eiseres niet bij voorbaat zinloos was om bescherming bij de Mongoolse autoriteiten te zoeken, niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en wordt het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 472,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 472,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten gemaakt in beroep ten bedrage van € 874,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Simi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.