ECLI:NL:RVS:2008:BD2147

Raad van State

Datum uitspraak
13 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801244/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • T.M.A. Claessens
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake asielaanvraag en toerekenbaarheid van ontbrekende documenten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, die de aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De staatssecretaris had in zijn besluit van 28 januari 2008 de aanvraag afgewezen, omdat de vreemdeling geen documenten had overgelegd die noodzakelijk waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. De vreemdeling had verklaard dat hij zijn vliegticket na aankomst in Nederland had laten verscheuren, wat volgens de staatssecretaris toerekenbaar was aan de vreemdeling. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom het ontbreken van het vliegticket aan de vreemdeling kon worden toegerekend.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het ontbreken van het vliegticket aan de vreemdeling kan worden toegerekend, vooral omdat de vreemdeling bij binnenkomst in Nederland zijn paspoort met de benodigde visa had overgelegd. De Afdeling stelt vast dat de vreemdeling, door zijn documenten te laten verscheuren, niet heeft voldaan aan de vereisten van de Vreemdelingenwet 2000, die stelt dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat het ontbreken van documenten niet aan hem is toe te rekenen. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en wijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van het overleggen van documenten bij asielaanvragen en de verantwoordelijkheden van de asielzoeker in dit proces. De Afdeling concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat het ontbreken van het vliegticket een omstandigheid is die aan de vreemdeling kan worden toegerekend, en dat de voorzieningenrechter dit niet correct heeft onderkend. De proceskosten in hoger beroep worden vastgesteld en de rechtbank wordt opgedragen om te beslissen over de vergoeding hiervan.

Uitspraak

200801244/1.
Datum uitspraak: 13 mei 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nrs. 08/3389 en 08/3390 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 11 februari 2008 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris), voor zover thans van belang, een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 11 februari 2008, verzonden op dezelfde datum, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit op de aanvraag te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 18 februari 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de grieven 1 tot en met 3, samengevat weergegeven, klaagt de staatssecretaris, voor zover thans van belang, dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat, voor zover de staatssecretaris al heeft kunnen stellen dat de vreemdeling geen documenten heeft overgelegd teneinde zijn reisroute te kunnen vaststellen, nu deze bij binnenkomst in Nederland zijn paspoort voorzien van de benodigde visa heeft overgelegd, in het besluit van 28 januari 2008 onvoldoende is gemotiveerd waarom het ontbreken van het vliegticket aan de vreemdeling kan worden toegerekend.
Aldus heeft de voorzieningenrechter, volgens de staatssecretaris, miskend dat, indien de vreemdeling heeft verklaard dat zijn reisdocument na binnenkomst in Nederland is weggemaakt, de beleidsregel, vermeld in onderdeel C4/3.6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) onder het aandachtspunt "Verklaringen omtrent het ontbreken van documenten na vertrek uit het land van herkomst", van toepassing is, op grond waarvan het ontbreken van dit document vrijwel altijd toerekenbaar zal zijn aan de betrokken asielzoeker. Nu de vreemdeling zijn vliegticket willens en wetens heeft laten verscheuren, mocht hem het ontbreken van het vliegticket dan ook worden toegerekend, aldus de staatssecretaris.
2.1.1. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling om de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden tegenover de staatssecretaris aannemelijk te maken.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f, wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
2.1.2. Volgens onderdeel C4/3.6.2 van de Vc 2000 zijn voor de beoordeling van een asielaanvraag de volgende elementen, en dus documenten die dit onderbouwen, van belang:
- de identiteit van de asielzoeker;
- de nationaliteit van de asielzoeker;
- de reisroute van de asielzoeker;
- het asielrelaas van de asielzoeker.
Volgens onderdeel C4/3.6.3 wordt, wanneer is vastgesteld dat op één of meer elementen op grond waarvan de beoordeling van de asielaanvraag plaatsvindt documenten ontbreken, onderzocht of het aannemelijk is dat het ontbreken van documenten niet aan de desbetreffende asielzoeker is toe te rekenen. Indien wordt vastgesteld dat ten aanzien van één van de elementen identiteit, nationaliteit, reisroute of asielrelaas documenten ontbreken en dat dit is toe te rekenen aan de asielzoeker, is dit reeds voldoende voor de algemene conclusie dat sprake is van 'het toerekenbaar ontbreken van documenten'.
Voorts vermeldt onderdeel C4/3.6.3 onder het aandachtspunt "Verklaringen omtrent het ontbreken van documenten na vertrek uit het land van herkomst", voor zover thans van belang, dat een vreemdeling zijn documenten zorgvuldig behoort te bewaren. Indien de asielzoeker verklaart dat zijn documenten na binnenkomst in Nederland zijn weggemaakt, zal dit vrijwel altijd toerekenbaar zijn aan de betrokken asielzoeker.
Verder vermeldt onderdeel C4/3.6.3 onder het aandachtspunt "Reisroute" bij onderdeel b als bijzonder aandachtspunt dat in het geval een asielzoeker geen documenten inzake de reisroute overlegt, maar omtrent de reisroute en het ontbreken van documenten een consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaring aflegt, hij blijk geeft van wil tot medewerking aan de vaststelling van de reisroute. Wanneer de verifieerbare elementen blijken te kloppen, kan volgens dit aandachtspunt de conclusie zijn dat het volledig ontbreken van documenten inzake de reisroute niet aan de asielzoeker is toe te rekenen.
2.1.3. De Afdeling begrijpt het betoog van de staatssecretaris aldus dat het onder 2.1.2. weergegeven beleid niet inhoudt dat ook in de situatie dat de desbetreffende vreemdeling heeft verklaard dat hij zijn reisdocument(en) na binnenkomst in Nederland heeft laten verscheuren, plaats is voor de conclusie dat het volledig ontbreken van documenten hem niet valt tegen te werpen indien hij vervolgens consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaringen omtrent zijn reisroute aflegt. Gezien de bewoordingen van
artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 en de onder 2.1.2. weergegeven passages uit de Vc 2000, alsmede gelet op de strekking en de context van de mogelijkheid die de asielzoeker in voormeld bijzonder aandachtspunt nog wordt geboden, acht de Afdeling deze uitleg niet onjuist.
2.1.4. De vreemdeling heeft verklaard dat hij zijn vliegticket, waarmee hij naar Nederland is gereisd, na aankomst op Schiphol heeft laten verscheuren door de vrouw met wie hij reisde omdat zij niet verder wilden reizen.
De door de voorzieningenrechter in aanmerking genomen omstandigheid, dat de vreemdeling bij binnenkomst in Nederland zijn paspoort voorzien van de benodigde visa heeft overgelegd, biedt geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ook het vliegticket noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag. De staatssecretaris heeft voorts onder bovenvermelde omstandigheden terecht met toepassing van het hiervoor weergegeven beleid het ontbreken van het vliegticket aan de vreemdeling toegerekend. Derhalve heeft de staatssecretaris terecht geoordeeld dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000. De voorzieningenrechter heeft dit niet onderkend. Deze grieven slagen.
2.2. In grief 3 klaagt de staatssecretaris voorts dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij, door te bezien of van het asielrelaas van de vreemdeling positieve overtuigingskracht uitgaat, een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd.
2.2.1. Zoals hiervoor is overwogen onder 2.1.4., heeft de voorzieningenrechter niet onderkend dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000. De voorzieningenrechter heeft dientengevolge ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris, door te bezien of van het asielrelaas van de vreemdeling positieve overtuigingskracht uitgaat, een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd. Deze grief slaagt evenzeer.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Gezien de niet door de voorzieningenrechter behandelde beroepsgronden, zal de Afdeling de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen om te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.4. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen.
De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 11 februari 2008 in zaak nr. 08/3389;
III. wijst deze zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Loo
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2008
418.
Verzonden: 13 mei 2008
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak