ECLI:NL:RVS:2008:BD2147
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- T.M.A. Claessens
- R. van der Spoel
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake asielaanvraag en toerekenbaarheid van ontbrekende documenten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, die de aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De staatssecretaris had in zijn besluit van 28 januari 2008 de aanvraag afgewezen, omdat de vreemdeling geen documenten had overgelegd die noodzakelijk waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. De vreemdeling had verklaard dat hij zijn vliegticket na aankomst in Nederland had laten verscheuren, wat volgens de staatssecretaris toerekenbaar was aan de vreemdeling. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom het ontbreken van het vliegticket aan de vreemdeling kon worden toegerekend.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het ontbreken van het vliegticket aan de vreemdeling kan worden toegerekend, vooral omdat de vreemdeling bij binnenkomst in Nederland zijn paspoort met de benodigde visa had overgelegd. De Afdeling stelt vast dat de vreemdeling, door zijn documenten te laten verscheuren, niet heeft voldaan aan de vereisten van de Vreemdelingenwet 2000, die stelt dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat het ontbreken van documenten niet aan hem is toe te rekenen. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en wijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van het overleggen van documenten bij asielaanvragen en de verantwoordelijkheden van de asielzoeker in dit proces. De Afdeling concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat het ontbreken van het vliegticket een omstandigheid is die aan de vreemdeling kan worden toegerekend, en dat de voorzieningenrechter dit niet correct heeft onderkend. De proceskosten in hoger beroep worden vastgesteld en de rechtbank wordt opgedragen om te beslissen over de vergoeding hiervan.