ECLI:NL:RBDHA:2013:19094

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 december 2013
Publicatiedatum
10 februari 2014
Zaaknummer
AWB 13/10922
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inreisverbod van tien jaar voor eiseres in verband met detentie echtgenoot en afhankelijkheid minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 december 2013 uitspraak gedaan in een beroep tegen een inreisverbod van tien jaar dat door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan eiseres was opgelegd. Eiseres, van Surinaamse nationaliteit, was ongewenst verklaard en had een strafblad, waaronder een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaar voor een ernstig geweldsmisdrijf. Haar echtgenoot was in september 2013 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waardoor hij niet in staat was om voor hun drie minderjarige kinderen te zorgen. Eiseres beriep zich op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake Ruiz Zambrano en Dereci, en stelde dat haar kinderen, die de Nederlandse nationaliteit hebben, afhankelijk van haar zijn en dat zij hen niet kan meenemen naar Suriname zonder hen te dwingen het grondgebied van de Unie te verlaten.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet zorgvuldig had gehandeld door niet te beoordelen of de kinderen van eiseres zodanig afhankelijk waren van haar dat zij geen andere keuze hadden dan met haar buiten de Unie te verblijven. De rechtbank concludeerde dat de beslissing van de staatssecretaris in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht, omdat niet was aangetoond dat de kinderen in Nederland konden blijven zonder hun moeder. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van de rechten van kinderen en de zorgvuldigheid die vereist is bij besluiten die hun verblijf in de Unie beïnvloeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/10922
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 31 december 2013 in de zaak tussen

[eiseres],

geboren op [geboortedatum 1], van Surinaamse nationaliteit,
eiseres,
(gemachtigde: mr. R.J. Hamerslag, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. L. Kersten, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 21 maart 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de ongewenstverklaring van eiseres opgeheven en een inreisverbod voor de duur van tien jaar tegen haar uitgevaardigd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2013. Eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, is verschenen Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Verweerder en eiseres hebben vervolgens schriftelijke reacties gegeven. Nadien heeft de rechtbank - met toestemming van partijen om de zaak af te doen zonder het houden van een nadere zitting - het onderzoek op gesloten.

Overwegingen

1.
De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres is in 1989 Nederland binnengekomen. Bij vonnis van [datum 1] van de rechtbank Amsterdam is eiseres tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaar veroordeeld ter zake van een ernstig geweldmisdrijf. Bij besluit van [datum 1] is eiseres ongewenst verklaard. Dat besluit in rechte vast komen te staan. In 2000 is eiseres in vrijheid gesteld. Zij is in Nederland gebleven. Eiseres heeft aanvragen voor een verblijfsvergunning regulier ingediend en tevens om opheffing van de ongewenstverklaring verzocht, welke aanvragen c.q. verzoeken telkens zijn afgewezen. Verder is eiseres nadien, laatstelijk in 2008, meerdere malen ter zake van gekwalificeerde diefstallen en het opgeven van een valse naam veroordeeld.
In augustus 2002 is eiseres getrouwd met [naam 1]. Met hem heeft zij drie kinderen gekregen, [naam 2], geboren op [geboortedatum 2], [naam 3], geboren op [geboortedatum 3] en [naam 4], geboren op [geboortedatum 3]. Zowel [naam 1] als de kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit. Daarnaast heeft eiseres nog vier meerderjarige kinderen van andere vaders, die allen in Nederland wonen en de Nederlandse nationaliteit hebben.
is op 5 november 2012 in preventieve hechtenis gesteld. Op [datum 2] september 2013 is [naam 1] door de rechtbank Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van de tijd die in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat [naam 1] het gedeelte van een eerder opgelegde vrijheidsstraf, dat als gevolg van een voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer was gelegd, te weten 247 dagen, alsnog geheel moet ondergaan. Zoals de gemachtigde van eiseres heeft aangegeven, zijn zowel [naam 1] als het Openbaar Ministerie tegen het strafvonnis in hoger beroep gegaan.
2.
Bij brief van 19 november 2012 heeft eiseres verzocht om opheffing van de ongewenstverklaring. Naar aanleiding van dit verzoek is het besluit van 21 maart 2013 genomen. Verweerder heeft gelet op het feit dat eiseres ongewenst is verklaard naar aanleiding van een ernstig geweldsmisdrijf waarvoor zij is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaren, dat zij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, dat zij nimmer gehoor heeft gegeven aan de aanzegging om Nederland te verlaten en dat zij vervolgens nog meer strafbare feiten heeft gepleegd, op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder c, juncto artikel 66a, eerste lid, onder a Vreemdelingenwet (Vw) een inreisverbod aan eiseres uitgevaardigd. Op grond van artikel 66a, vierde lid Vw juncto artikel 6.5a, vijfde lid, Vreemdelingenbesluit (Vb) is een inreisverbod van tien jaar opgelegd. Hetgeen door eiseres naar voren is gebracht, is onvoldoende om af te zien van het uitvaardigen van een inreisverbod op grond van artikel 66a, achtste lid, Vw. In dat verband heeft verweerder nog overwogen dat eiseres tijdens haar illegaal verblijf haar gezinsleven heeft uitgebreid. In het kader van een belangenafweging heeft verweerder overwogen dat het inreisverbod weliswaar een inmenging in het gezinsleven van eiseres met [naam 1] en hun kinderen vormt in de zin van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), maar, na afweging van de belangen aan de hand van de criteria neergelegd in de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inzake Boultif tegen Zwitserland, van 2 augustus 2001 (ECLI:NL:XX:2001: AD3516) en inzake Üner tegen Nederland, van 18 oktober 2006 (ECLI:NL:XX:2006: AZ2407), is verweerder tot de conclusie gekomen dat deze inmenging gerechtvaardigd is. Het belang van de openbare orde is daartoe doorslaggevend. Daarbij heeft eiseres nimmer rechtmatig in Nederland verbleven, heeft zij na de ongewenstverklaring willens en wetens haar verblijf hier te lande voortgezet en is na haar ongewenstverklaring een relatie met [naam 1] aangegaan en heeft met hem drie kinderen gekregen. Daarbij heeft eiseres ongeveer de helft van haar leven in Suriname gewoond en kan eiseres ofwel haar kinderen meenemen naar Suriname, waarbij van belang is dat [naam 1] ook van Surinaamse afkomst is, ofwel ervoor kiezen haar kinderen in Nederland te laten, waar de minderjarige kinderen van eiseres bij [naam 1] en/of de meerderjarige kinderen van eiseres en haar overige familie kunnen verblijven, Voorts heeft verweerder in het bestreden besluit gesteld dat niet is aangetoond dat [naam 1] een lange gevangenisstraf uitzit. Het beroep op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof), inzake Ruiz Zambrano, van 8 maart 2001 (ECLI:NL:XX: 2011:BP9130) en Dereci e.a., van 15 november 2011 (ECLI:NL:XX:2011:BU5953), slaagt daarom niet. [naam 1] kan er voor kiezen om in Nederland te blijven met de kinderen, dan wel om in Suriname een nieuw leven op te bouwen. In dit verband heeft verweerder nog gesteld dat de bewijslast ten aanzien van de detentie van [naam 1] bij eiseres ligt en dat zij voorafgaand aan het bestreden besluit niet aannemelijk heeft gemaakt dat [naam 1] langdurig gedetineerd is.
3.
Naar aanleiding van het strafvonnis van [naam 1] van [datum 2] september 2013 heeft verweerder aangevoerd dat de duur van de gevangenisstraf die aan [naam 1] is opgelegd niet maakt dat het arrest Ruiz Zambrano op de situatie van eiseres en haar gezin van toepassing is. Van een geslaagd beroep op dat arrest is sprake indien de kinderen hun rechten als Unieburger wordt ontzegd indien aan eiseres het recht om in Nederland te verblijven wordt ontzegd. Met de duur van de aan [naam 1] opgelegde gevangenisstraf kan niet gesproken worden van dermate langdurige detentie dat daaruit volgt dat de kinderen van eiseres Nederland (langdurig) zullen moeten verlaten. Weliswaar kan [naam 1] thans feitelijk niet de volledige en dagelijkse zorg over de kinderen dragen, echter, gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 november 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY4039 en ) kan van leden van een gezin worden verlangd dat zij gebruik maken van de mogelijkheid de in Nederland aanwezige aanspraken op hulp te ontvangen, als daarmee kan worden voorkomen dat een burger van de Unie feitelijk wordt verplicht Nederland dan wel de EU te verlaten. Verweerder erkent dat de Afdeling eerder heeft geoordeeld dat een beroep op het arrest Ruiz Zambrano niet kan worden verworpen met de stelling dat andere familieleden zorg kunnen dragen voor de kinderen (zie de uitspraken van 7 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV8631 en ECLI:NL:RVS:2012: BV8623), maar in die zaken was sprake van een ouder die volledig uit beeld was. [naam 1] is wel in beeld en is slechts tijdelijk niet in staat om voor de kinderen te zorgen. Nu de vier meerderjarige kinderen van eiseres en de moeder en broer en zussen van eiseres ook in Nederland verblijven, mag worden aangenomen dat zij de hulp kunnen bieden aan de minderjarige kinderen, gedurende de detentie van [naam 1]. In dit verband wordt nog verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 8 juli 2011 (ECLI:NL:RBSGR:2011: BR0795), waarbij eveneens sprake was van een tijdelijke periode waarin de ouder niet in staat was de volledige zorg over de kinderen te dragen. In onderhavige zaak zal [naam 1] binnen afzienbare tijd terugkeren in de samenleving. Voorts is “zorg dragen” in de betekenis van het arrest Ruiz Zambrano breder dan enkel de dagelijkse zorg. Niet is gebleken dat [naam 1] niet een staat is om een deel van die zorg, zoals het nemen van beslissing en het dragen van kosten, op zich te nemen.
4.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de opheffing van de ongewenstverklaring had moeten plaatsvinden op 1 januari 2012 en niet pas op 21 maart 2013. Omdat de richtlijn 2008/115/EG (Terugkeerrichtlijn) onmiddellijke werking kent, had verweerder het verzoek direct moeten inwilligen.
4.1
De rechtbank volgt eiseres niet. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat noch uit de Vw noch uit de Terugkeerrichtlijn kan worden afgeleid dat de ongewenstverklaring op een eerder moment had moeten worden opgeheven. Nu eiseres naar het oordeel van de rechtbank haar stelling niet nader heeft onderbouwd, faalt deze grief.
5.
Voorts heeft eiseres aangevoerd dat haar minderjarige kinderen volledig afhankelijk zijn van haar, nu de vader langdurig gedetineerd is. Eiseres doet in dit verband een beroep op de arresten inzake Ruiz Zambrano en Dereci e.a. van het Hof alsmede artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). Indien eiseres gedwongen wordt om Nederland te verlaten zal zij haar minderjarige kinderen met zich mee moeten nemen. Haar echtgenoot kan gedurende de detentie in Nederland niet voor de kinderen zorgen. Het loutere betwisten door verweerder van de detentie van [naam 1] omdat er onvoldoende bewijsstukken zouden zijn, is ontoereikend en deze overweging mist feitelijke draagkracht. In beroep heeft eiseres een brief van de Pententiaire Inrichting (PI) Alphen aan den Rijn, van [datum 3] november 2012, overgelegd, waarin staat vermeld dat [naam 1] op dat moment in preventieve hechtenis zat en dat niet bekend was wat de einddatum zou zijn. Door niet zelf de moeite te nemen om nader onderzoek te doen naar de strafzaak van [naam 1], is sprake van een onzorgvuldig onderzoek. Aangezien zowel het Openbaar Ministerie als [naam 1] in hoger beroep zijn gegaan bestaat thans nog immer grote onzekerheid over hoe de zaak zich verder zal ontwikkelen. Deze onzekerheid is funest voor de opvoeding van de kinderen van eiseres. De stelling dat de kinderen dan maar ondergebracht moeten worden en af en toe hun vader kunnen bezoeken gaat voorbij aan de betekenis van het arrest Zambrano. Voorts heeft eiseres nog aangevoerd dat verweerder evenmin rekening heeft gehouden met het feit dat in het verleden in gebleken dat Suriname niet bereid was haar een laissez passer te verstrekken, dat haar latere veroordelingen ter zake van winkeldiefstal zijn voortgekomen uit haar penibele armlastige situatie, dat eiseres al 23 jaar in Nederland woont en volledig is ingeburgerd.
5.1
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 20, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: het VWEU) wordt een burgerschap van de Unie ingesteld. Burger van de Unie is een ieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit. Het burgerschap van de Unie komt naast het nationale burgerschap doch komt niet in de plaats daarvan. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, genieten de burgers van de Unie de rechten en hebben zij de plichten die bij de Verdragen zijn bepaald en hebben zij, onder andere, het recht zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven.
5.2
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 maart 2012 in zaak nr. 201105729/1/V1), is uit de overwegingen van het Hof in het arrest Dereci, waarin een nadere uitleg wordt gegeven van het arrest Ruiz Zambrano, af te leiden dat bij de beantwoording van de vraag of een burger van de Unie die gezinsleven uitoefent met een burger van een derde land, zijn uit artikel 20 van het VWEU voortvloeiende recht om op het grondgebied van de Unie te verblijven wordt ontzegd, slechts beperkte betekenis toekomt aan het recht op bescherming van het gezinsleven. Zoals volgt uit punt 68 en 69 van het arrest Dereci, wordt dit recht niet als zodanig door artikel 20 van het VWEU beschermd, maar door andere internationaal-, Unie-, en nationaalrechtelijke regelingen en bepalingen, zoals artikel 8 EVRM, artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, Unierechtelijke verblijfsrichtlijnen en artikel 15 van de Vw 2000.
5.3
Bij de beantwoording van genoemde vraag is onder meer de wens van gezinsleden om als gezin in Nederland of in de Unie te verblijven dus eveneens van beperkt belang. De situatie dat de burger van de Unie zijn recht om op het grondgebied van de Unie te verblijven wordt ontzegd, doet zich slechts voor als de burger van de Unie zodanig afhankelijk is van de burger van een derde land, dat hij als gevolg van de besluitvorming van de staatssecretaris geen andere keus heeft dan met de burger van het derde land buiten de Unie te verblijven.
5.4
De beantwoording van de vraag of de burger van het derde land aannemelijk heeft gemaakt dat zich deze situatie voordoet, vergt een beoordeling door de staatssecretaris van de door de burger van het derde land in de bestuurlijke fase aan te voeren, feiten en omstandigheden van het geval. De rechtbank constateert dat verweerder heeft nagelaten in het bestreden besluit aan de hand van hetgeen eiseres in de bestuurlijke fase heeft aangevoerd te beoordelen of haar minderjarige kinderen zodanig van haar afhankelijk zijn dat zij als gevolg van de besluitvorming van verweerder geen andere keus hebben dan met hun moeder buiten de Unie te verblijven. Niet is geschil is dat de minderjarige kinderen van eiseres staande het huwelijk tussen eiseres en [naam 1] zijn geboren en de Nederlandse nationaliteit hebben. Voorts staat vast dat [naam 1] reeds ten tijde van het bestreden besluit gedetineerd was en eiseres dit gegeven vóór het nemen van het bestreden besluit heeft aangevoerd. Dat dit gegeven op dat moment nog niet met stukken was onderbouwd en dat de uitkomst van de strafzaak jegens [naam 1] nog niet bekend was, betekent niet dat verweerder aan dit feit voorbij kon gaan. Bekend was immers dat [naam 1] gedetineerd was en dat de kans aanwezig was dat hij niet op korte termijn op vrije voeten zou worden gesteld. Gelet op hetgeen in de bestuurlijke fase door eiseres was aangevoerd, lag het op de weg van verweerder om dit nader te beoordelen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder niet op zorgvuldige wijze het bestreden besluit heeft genomen. Het besluit is daarom in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen.
5.5
Voorts dient onder verwijzing naar de hierboven genoemde uitspraak van de Afdeling van 15 november 2012 in onderhavige zaak de vraag beantwoord te worden of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie zich voordoet dat [naam 1] feitelijk niet geacht kan worden voor de minderjarige kinderen van eiseres zorg te dragen, zodat verblijf voor die kinderen bij hem in Nederland, zonder eiseres in wezen onmogelijk is. Daarbij is voorts van belang de vraag of van eiseres en [naam 1] verlangd kan worden dat de kinderen gedurende de detentie van [naam 1] worden opgevangen door de familie van eiseres. Indien dat niet het geval is, zullen de kinderen in dat geval gedwongen worden eiseres te volgen naar buiten het grondgebied van de Unie.
5.6
De rechtbank is van oordeel dat eiseres terecht heeft aangevoerd dat het opgelegde inreisverbod een schending oplevert van de rechten van haar drie minderjarige kinderen neergelegd in artikel 20 VWEU en zoals uiteen gezet in onder meer de arresten van het Hof inzake Ruiz Zambrano en Dereci e.a. Met het vonnis van de rechtbank Den Haag is komen vast te staan dat [naam 1] is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, en daarnaast nog tevens 247 dagen van een eerdere vrijheidsbenemende straf dient uit te zitten. Dit betekent vooralsnog dat [naam 1] een lange duur in detentie zal moeten blijven (op basis van het thans geldende vonnis ten minste tot april 2015) en dat hij gedurende deze tijd de feitelijke en dagelijkse zorg voor de minderjarige kinderen niet kan dragen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in een soortgelijke zaak (zie de uitspraak van 10 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX1345), is hiermee aannemelijk gemaakt dat [naam 1] feitelijk niet in staat is voor de minderjarige kinderen te zorgen en dat de kinderen afhankelijk zijn van eiseres. De vergelijking met de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch gaat niet op, omdat in die zaak de kinderen reeds in een pleeggezin waren ondergebracht en de betrokkene niet het ouderlijk gezag had over de kinderen.
5.7
Voorts volgt uit de hierboven reeds genoemde uitspraken van de Afdeling van 7 maart 2012 dat het bij de beantwoording van de vraag of een gegrond beroep kan worden gedaan op de arresten van het Hof inzake Zambrano en Dereci, enkel van belang is of de desbetreffende kinderen door beide ouders (in het geval van Ruiz Zambrano) of een van beide ouders (in het geval van Derici) te volgen, feitelijk worden verplicht om het grondgebied van de Unie te verlaten. Dat andere familieleden bereid of in staat zijn de kinderen op te vangen, doet in dit verband niet ter zake. In dit geval is eiseres de enige ouder, te wiens laste de kinderen komen, en zijn de kinderen derhalve verplicht eiseres te volgen naar Surimane. Gelet hierop heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd dat het inreisverbod niet tot gevolg heeft dat de minderjarige kinderen van eiseres feitelijk niet op het grondgebied van de Unie kunnen verblijven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres aannemelijk gemaakt dat de vader feitelijk niet geacht kan worden voor de kinderen zorg te dragen en dat de kinderen, die ten tijde van het bestreden besluit onderscheidenlijk 13, 10 en 4 jaar oud waren, zodanig van haar afhankelijk zijn, dat zij als gevolg van de besluitvorming van verweerder geen andere keus hebben dan met eiseres buiten het grondgebied van de Unie te verblijven. De enkele stelling van verweerder, dat dit verblijf buiten het grondgebied van de Unie mogelijk niet permanent zou zijn, maakt dit niet anders.
6.
Het beroep is gegrond. Het besluit komt wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 Awb voor vernietiging in aanmerking.
7.
De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1180,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, ½ punt voor de nadere reactie, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten gemaakt in beroep tot een bedrag van € 1.180,- te betalen aan eiseres;
  • draagt verweerder het betaalde griffierecht van € 160,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Fortuin, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Thelosen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 december 2013
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel