5.Voorts heeft eiseres aangevoerd dat haar minderjarige kinderen volledig afhankelijk zijn van haar, nu de vader langdurig gedetineerd is. Eiseres doet in dit verband een beroep op de arresten inzake Ruiz Zambrano en Dereci e.a. van het Hof alsmede artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). Indien eiseres gedwongen wordt om Nederland te verlaten zal zij haar minderjarige kinderen met zich mee moeten nemen. Haar echtgenoot kan gedurende de detentie in Nederland niet voor de kinderen zorgen. Het loutere betwisten door verweerder van de detentie van [naam 1] omdat er onvoldoende bewijsstukken zouden zijn, is ontoereikend en deze overweging mist feitelijke draagkracht. In beroep heeft eiseres een brief van de Pententiaire Inrichting (PI) Alphen aan den Rijn, van [datum 3] november 2012, overgelegd, waarin staat vermeld dat [naam 1] op dat moment in preventieve hechtenis zat en dat niet bekend was wat de einddatum zou zijn. Door niet zelf de moeite te nemen om nader onderzoek te doen naar de strafzaak van [naam 1], is sprake van een onzorgvuldig onderzoek. Aangezien zowel het Openbaar Ministerie als [naam 1] in hoger beroep zijn gegaan bestaat thans nog immer grote onzekerheid over hoe de zaak zich verder zal ontwikkelen. Deze onzekerheid is funest voor de opvoeding van de kinderen van eiseres. De stelling dat de kinderen dan maar ondergebracht moeten worden en af en toe hun vader kunnen bezoeken gaat voorbij aan de betekenis van het arrest Zambrano. Voorts heeft eiseres nog aangevoerd dat verweerder evenmin rekening heeft gehouden met het feit dat in het verleden in gebleken dat Suriname niet bereid was haar een laissez passer te verstrekken, dat haar latere veroordelingen ter zake van winkeldiefstal zijn voortgekomen uit haar penibele armlastige situatie, dat eiseres al 23 jaar in Nederland woont en volledig is ingeburgerd.
5.1De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 20, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: het VWEU) wordt een burgerschap van de Unie ingesteld. Burger van de Unie is een ieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit. Het burgerschap van de Unie komt naast het nationale burgerschap doch komt niet in de plaats daarvan. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, genieten de burgers van de Unie de rechten en hebben zij de plichten die bij de Verdragen zijn bepaald en hebben zij, onder andere, het recht zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven.
5.2Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 maart 2012 in zaak nr. 201105729/1/V1), is uit de overwegingen van het Hof in het arrest Dereci, waarin een nadere uitleg wordt gegeven van het arrest Ruiz Zambrano, af te leiden dat bij de beantwoording van de vraag of een burger van de Unie die gezinsleven uitoefent met een burger van een derde land, zijn uit artikel 20 van het VWEU voortvloeiende recht om op het grondgebied van de Unie te verblijven wordt ontzegd, slechts beperkte betekenis toekomt aan het recht op bescherming van het gezinsleven. Zoals volgt uit punt 68 en 69 van het arrest Dereci, wordt dit recht niet als zodanig door artikel 20 van het VWEU beschermd, maar door andere internationaal-, Unie-, en nationaalrechtelijke regelingen en bepalingen, zoals artikel 8 EVRM, artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, Unierechtelijke verblijfsrichtlijnen en artikel 15 van de Vw 2000.
5.3Bij de beantwoording van genoemde vraag is onder meer de wens van gezinsleden om als gezin in Nederland of in de Unie te verblijven dus eveneens van beperkt belang. De situatie dat de burger van de Unie zijn recht om op het grondgebied van de Unie te verblijven wordt ontzegd, doet zich slechts voor als de burger van de Unie zodanig afhankelijk is van de burger van een derde land, dat hij als gevolg van de besluitvorming van de staatssecretaris geen andere keus heeft dan met de burger van het derde land buiten de Unie te verblijven.
5.4De beantwoording van de vraag of de burger van het derde land aannemelijk heeft gemaakt dat zich deze situatie voordoet, vergt een beoordeling door de staatssecretaris van de door de burger van het derde land in de bestuurlijke fase aan te voeren, feiten en omstandigheden van het geval. De rechtbank constateert dat verweerder heeft nagelaten in het bestreden besluit aan de hand van hetgeen eiseres in de bestuurlijke fase heeft aangevoerd te beoordelen of haar minderjarige kinderen zodanig van haar afhankelijk zijn dat zij als gevolg van de besluitvorming van verweerder geen andere keus hebben dan met hun moeder buiten de Unie te verblijven. Niet is geschil is dat de minderjarige kinderen van eiseres staande het huwelijk tussen eiseres en [naam 1] zijn geboren en de Nederlandse nationaliteit hebben. Voorts staat vast dat [naam 1] reeds ten tijde van het bestreden besluit gedetineerd was en eiseres dit gegeven vóór het nemen van het bestreden besluit heeft aangevoerd. Dat dit gegeven op dat moment nog niet met stukken was onderbouwd en dat de uitkomst van de strafzaak jegens [naam 1] nog niet bekend was, betekent niet dat verweerder aan dit feit voorbij kon gaan. Bekend was immers dat [naam 1] gedetineerd was en dat de kans aanwezig was dat hij niet op korte termijn op vrije voeten zou worden gesteld. Gelet op hetgeen in de bestuurlijke fase door eiseres was aangevoerd, lag het op de weg van verweerder om dit nader te beoordelen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder niet op zorgvuldige wijze het bestreden besluit heeft genomen. Het besluit is daarom in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen.
5.5Voorts dient onder verwijzing naar de hierboven genoemde uitspraak van de Afdeling van 15 november 2012 in onderhavige zaak de vraag beantwoord te worden of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat de situatie zich voordoet dat [naam 1] feitelijk niet geacht kan worden voor de minderjarige kinderen van eiseres zorg te dragen, zodat verblijf voor die kinderen bij hem in Nederland, zonder eiseres in wezen onmogelijk is. Daarbij is voorts van belang de vraag of van eiseres en [naam 1] verlangd kan worden dat de kinderen gedurende de detentie van [naam 1] worden opgevangen door de familie van eiseres. Indien dat niet het geval is, zullen de kinderen in dat geval gedwongen worden eiseres te volgen naar buiten het grondgebied van de Unie.
5.6De rechtbank is van oordeel dat eiseres terecht heeft aangevoerd dat het opgelegde inreisverbod een schending oplevert van de rechten van haar drie minderjarige kinderen neergelegd in artikel 20 VWEU en zoals uiteen gezet in onder meer de arresten van het Hof inzake Ruiz Zambrano en Dereci e.a. Met het vonnis van de rechtbank Den Haag is komen vast te staan dat [naam 1] is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, en daarnaast nog tevens 247 dagen van een eerdere vrijheidsbenemende straf dient uit te zitten. Dit betekent vooralsnog dat [naam 1] een lange duur in detentie zal moeten blijven (op basis van het thans geldende vonnis ten minste tot april 2015) en dat hij gedurende deze tijd de feitelijke en dagelijkse zorg voor de minderjarige kinderen niet kan dragen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in een soortgelijke zaak (zie de uitspraak van 10 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX1345), is hiermee aannemelijk gemaakt dat [naam 1] feitelijk niet in staat is voor de minderjarige kinderen te zorgen en dat de kinderen afhankelijk zijn van eiseres. De vergelijking met de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch gaat niet op, omdat in die zaak de kinderen reeds in een pleeggezin waren ondergebracht en de betrokkene niet het ouderlijk gezag had over de kinderen. 5.7Voorts volgt uit de hierboven reeds genoemde uitspraken van de Afdeling van 7 maart 2012 dat het bij de beantwoording van de vraag of een gegrond beroep kan worden gedaan op de arresten van het Hof inzake Zambrano en Dereci, enkel van belang is of de desbetreffende kinderen door beide ouders (in het geval van Ruiz Zambrano) of een van beide ouders (in het geval van Derici) te volgen, feitelijk worden verplicht om het grondgebied van de Unie te verlaten. Dat andere familieleden bereid of in staat zijn de kinderen op te vangen, doet in dit verband niet ter zake. In dit geval is eiseres de enige ouder, te wiens laste de kinderen komen, en zijn de kinderen derhalve verplicht eiseres te volgen naar Surimane. Gelet hierop heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd dat het inreisverbod niet tot gevolg heeft dat de minderjarige kinderen van eiseres feitelijk niet op het grondgebied van de Unie kunnen verblijven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres aannemelijk gemaakt dat de vader feitelijk niet geacht kan worden voor de kinderen zorg te dragen en dat de kinderen, die ten tijde van het bestreden besluit onderscheidenlijk 13, 10 en 4 jaar oud waren, zodanig van haar afhankelijk zijn, dat zij als gevolg van de besluitvorming van verweerder geen andere keus hebben dan met eiseres buiten het grondgebied van de Unie te verblijven. De enkele stelling van verweerder, dat dit verblijf buiten het grondgebied van de Unie mogelijk niet permanent zou zijn, maakt dit niet anders.