ECLI:NL:RBDHA:2013:10621

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2013
Publicatiedatum
20 augustus 2013
Zaaknummer
13-17810, 13-17809
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Afghaanse tolk en beoordeling van nieuwe feiten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 augustus 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een asielaanvraag van een Afghaanse verzoeker, die eerder als tolk voor Amerikaanse en Britse militairen in Afghanistan heeft gewerkt. De verzoeker had een vierde herhaalde aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, waarbij hij documenten van de Amerikaanse autoriteiten overlegde die zijn status als 'Special Immigrant Visa' bevestigden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eerdere afwijzingen van de asielaanvragen niet opwegen tegen de nieuwe informatie die de verzoeker had overgelegd, waarin werd bevestigd dat hij bedreigingen had ervaren als gevolg van zijn werk. De voorzieningenrechter concludeerde dat de aanvraag ten onrechte als herhaalde aanvraag was aangemerkt en dat de verzoeker recht had op een nieuwe beoordeling van zijn aanvraag. De voorzieningenrechter vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om opnieuw te beslissen op de aanvraag van verzoeker, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die op € 1.416,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van nieuwe feiten en omstandigheden in asielprocedures en de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling door de overheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 13/17810 en AWB 13/17809

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 augustus 2013 in de zaak tussen

[verzoeker], geboren op [1990], van Afghaanse nationaliteit, verzoeker,
(gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. L. Beening).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de (herhaalde) aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen en verzoeker een inreisverbod opgelegd van twee jaar.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2013. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. Blaauw, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting de heer W.M. Mamik aanwezig als tolk in de taal Dari.

Overwegingen

1.
Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening (AWB 13/17810), maar ook op het beroep (AWB 13/17809).
2.
De voorzieningenrechter neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser heeft reeds eerder op 2 maart 2010 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Ter onderbouwing van deze aanvraag heeft verzoeker – kort samengevat – het volgende aangevoerd. Verzoeker is vanaf 2007 in Afghanistan werkzaam geweest als tolk voor Britse en Amerikaanse militairen. In verband hiermee is hij twee maal beschoten en is hij eveneens meerdere malen telefonisch bedreigd.
Bij besluit van 5 augustus 2010 is deze aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c en f, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Een deel van het relaas is ongeloofwaardig geacht. Dat verzoeker als tolk heeft gewerkt voor Britse en Amerikaanse strijdkrachten is geloofwaardig geacht, maar onvoldoende zwaarwegend om tot verlening van de vergunning over te gaan. Bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch (AWB 10/30658), van 1 september 2011 is het door verzoeker ingestelde beroep ongegrond verklaard. Verzoeker heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld, waarmee het besluit van 5 augustus 2010 in rechte vaststaat en het rechtmatig verblijf van verzoeker in Nederland is beëindigd.
Op 7 december 2011 heeft eiser opnieuw een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Die aanvraag is bij besluit van 15 december 2011 afgewezen, waarbij hem tevens een inreisverbod is opgelegd voor de duur van twee jaren. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem (AWB 11/40422), van 13 januari 2012 ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde hoger beroep is door de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (ABRvS) van 29 maart 2012 kennelijk ongegrond verklaard.
Op 25 april 2012 heeft eiser wederom een herhaalde aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Die aanvraag is bij besluit van 1 mei 2012 afgewezen. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem (AWB 12/14620), van 14 november 2012 ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde hoger beroep is door de ABRvS van 9 april 2013 kennelijk ongegrond verklaard.
3.
Verzoeker heeft op 1 juli 2013 de huidige aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij heeft aan deze aanvraag ten grondslag gelegd dat hij in het bezit is van documenten van de Amerikaanse autoriteiten waaruit blijkt dat hij in afwachting is om in het bezit te worden gesteld van een visum om daar mee af te mogen reizen naar Amerika. Verzoeker heeft tevens de aanvraag gedaan omdat hij bang is om door de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) opgepakt te worden en uitgezet te worden naar Afghanistan. Verweerder heeft deze aanvraag van verzoeker afgewezen onder verwijzing naar het besluit van 1 mei 2012, met toepassing van artikel 4:6 van de Awb en verzoeker een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
4.
Uit vaste rechtspraak van de ABRvS, onder meer de uitspraken van 21 april 2010
(ECLI:NL:RVS:2010:BM2310) en 16 november 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BU5024) vloeit voort dat, als na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst alsof het een eerste afwijzing is. Alleen als in de bestuurlijke fase of bij toepassing van artikel 83 van de Vw nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, of hieruit volgt dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen.
5.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en dus moesten worden aangevoerd. Daaronder moeten ook worden begrepen bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van dat eerdere besluit konden en dus moesten worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is toch geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen als op voorhand is uitgesloten dat wat alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen. Dit is alleen anders als zich bijzondere feiten en omstandigheden voordoen die op de individuele zaak betrekking hebben, als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998, in de zaak Bahaddar tegen Nederland (ECLI:NL:XX:1998:AG8817).
6.
Gelet op dit beoordelingskader moet de voorzieningenrechter eerst beoordelen of aan de huidige aanvraag van verzoeker nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) ten grondslag zijn gelegd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van dergelijke nieuwe feiten en omstandigheden en overweegt hiertoe als volgt.
7.
Verzoeker heeft stukken overgelegd die betrekking hebben op zijn ‘Special Immigrant Visa Status’ procedure. In een brief van 4 april 2013 getiteld ‘Chief of Mission Approval for Afghan Special Immigrant Visa Status’ schrijft de Amerikaanse ambassadeur Hugo Llorens:

The United States Embassy in Kabul, Afghanistan has reviewed the qualifications of the principal applicant named above and had established that:
- The individual is a national of Afghanistan;
- The individual has been employed by, or on behalf of the United States Government in Afghanistan, on or after October 7, 2001, for a period of no less that one year;
- The individual has provided faithful and valuable service to the United States
- the individual named above has experienced or is experiencing an ongoing serious threat as a consequence of the employment by or on behalf of the United States.”
In een e-mail van 11 april 2013 met als afzender AfghanSIVApplication wordt verzoeker gefeliciteerd met het verkrijgen van de ‘Chief of Mission (COM) approval’. In een ‘Notice of Action’ van 18 juni 2013 van het Nebraska Service Center van de US Citizenship & Immigration Service wordt verzoeker meegedeeld dat, na het verkrijgen van genoemde toestemming (‘approval’) zijn aanvraag is gestuurd naar de visumafdeling van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en dat de uiteindelijke beslissing (‘final approval’) afhangt van ‘further action by the US Department of State during your visa interview’.
8.
In een brief van 31 mei 2013 aan de directeur van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) vraagt de vertegenwoordiger van UNHCR in Nederland aandacht voor de zaak van verzoeker. De brief gaat in op de gevaren die tolken die hebben samengewerkt met de Amerikanen nog altijd lopen in Afghanistan en haalt recente informatie hierover aan; op aangekondigde wijzigingen van wetgeving en uitvoering ten aanzien van deze tolken in zowel de Verenigde Staten als het Verenigd Koninkrijk; en op de visumprocedure van verzoeker. De vertegenwoordiger van UNHCR verzoekt DT&V met klem geen onomkeerbare stappen te zetten met betrekking tot verzoeker.
9.
De onder 7 en 8 genoemde stukken dateren van na de vorige procedure en zijn dus in zoverre nieuw. Tussen partijen is niet langer in geschil, en ook de voorzieningenrechter gaat er van uit, dat het voor verzoeker niet mogelijk is originelen te overleggen van de Amerikaanse visumprocedure aangezien deze procedure (in elk geval tot dusver) digitaal is. Verweerder twijfelt, gezien de besluitvorming, niet aan de authenticiteit van de overgelegde stukken en de voorzieningenrechter ziet voor dergelijke twijfel ook geen reden. De vraag die hier aldus voorligt is, of op voorhand is uitgesloten dat deze stukken kunnen afdoen aan de eerdere besluitvorming.
10.
De voorzieningenrechter maakt uit de onder 7 en 8 genoemde stukken op dat door de Amerikaanse autoriteiten (de ambassade in Kabul) ten aanzien van verzoeker inhoudelijk onderzoek is verricht, op basis waarvan feiten zijn vastgesteld, en verzoeker daarom toestemming heeft gekregen een verzoek voor een visum in te dienen. Het standpunt van verweerder, zoals neergelegd in het bestreden besluit, dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden omdat verzoeker slechts in afwachting is van een besluit op zijn verzoek om een visum volgt de voorzieningenrechter daarom niet.
11.
De voorzieningenrechter volgt evenmin het namens verweerder ter zitting geuite standpunt dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden omdat met de overgelegde informatie niet alsnog het hele relaas van verzoeker geloofwaardig wordt. Namens verweerder is hiertoe betoogd dat de geconstateerde tegenstrijdigheden in het relaas door de overgelegde informatie niet worden weggenomen.
12.
Verweerder heeft in de eerste procedure van verzoeker geloofwaardig geacht dat verzoeker als tolk heeft gewerkt voor de Amerikaanse en Britse strijdkrachten. Verweerder heeft echter niet geloofwaardig geacht dat verzoeker als gevolg van dat werk als tolk telefonische bedreigingen en aanvallen heeft ondervonden. Zo heeft verzoeker wisselend verklaard over de tijdstippen van de gestelde gebeurtenissen, heeft hij de beschieting niet met stukken onderbouwd, heeft hij niet de telefoon dan wel simkaart van de telefoon overgelegd waarop hij telefonisch zou zijn bedreigd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt hoe de gestelde bedreigers aan zijn telefoonnummer zijn gekomen en wordt niet aannemelijk geacht dat twee Taliban leden op een afstand van 50 meter gericht op verzoeker hebben geschoten, terwijl verzoeker zich in het zwaar beveiligde Camp Phoenix bevond.
13.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit de brief van 4 april 2013 naar voren komt dat de Amerikaanse ambassade in Kabul heeft vastgesteld dat verzoeker bedreiging heeft ervaren en ervaart door zijn werk als tolk voor de Amerikaanse strijdkrachten. Weliswaar weerlegt deze informatie niet de specifieke tegenstrijdigheden en onaannemelijkheden in het ongeloofwaardig bevonden deel van het asielrelaas, maar de nieuwe informatie sluit wel aan bij, en bevestigt de kern van het relaas, namelijk dat verzoeker bedreiging heeft ondervonden als gevolg van zijn werk als tolk en nog immer vreest voor represailles als gevolg van dat werk.
De voorzieningenrechter verwijst naar vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 juli 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BJ3621) waaruit volgt dat als een deel van het relaas geloofwaardig wordt geacht, verweerder ten aanzien van dat deel de zwaarwegendheid moet beoordelen. Nu met de nieuwe informatie de kern van het relaas van verzoeker mogelijk in een ander licht komt te staan, kan niet gezegd worden dat deze nieuwe informatie op voorhand niet kan afdoen aan de eerdere afwijzing.
14.
De voorzieningenrechter is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat verweerder de huidige aanvraag van verzoeker ten onrechte heeft aangemerkt als een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Het beroep is daarom gegrond.
15.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, een bestuurlijke lus toe te passen of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit op de aanvraag moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak en binnen de daarvoor geldende wettelijke termijn. In afwachting daarvan is er geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Door de vernietiging van het besluit komt verzoeker opnieuw in de aanvraagfase en heeft hij rechtmatig verblijf.
16.
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.416,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift om een voorlopige voorziening, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op opnieuw op de aanvraag van verzoeker te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten aan de zijde van verzoeker tot een bedrag van € 1.416,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. H. den Haan, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K. Janssens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.