ECLI:NL:RBBRE:2011:BY0032

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
23 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/1659
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkheid bezwaar overdrachtsbelasting en weigering ambtshalve teruggaaf

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 23 december 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst/Rijnmond. De belanghebbende had bezwaar aangetekend tegen de op aangifte voldane overdrachtsbelasting van € 52.800, die op 30 september 2006 was voldaan. De inspecteur had op 3 februari 2011 de uitspraak op bezwaar gedaan, waartegen de belanghebbende in beroep ging. De zitting vond plaats op 9 december 2011, waarbij de belanghebbende niet verscheen, ondanks een tijdige uitnodiging. De rechtbank oordeelde dat de uitnodiging correct was verzonden en dat de belanghebbende op de hoogte was van de zitting.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond voor zover het de ontvankelijkheid van het bezwaar betreft en niet-ontvankelijk voor zover het de weigering tot ambtshalve teruggaaf betreft. De rechtbank overwoog dat het bezwaar te laat was ingediend en dat er geen reden was om de termijnoverschrijding te verontschuldigen. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad die bevestigde dat nieuwe jurisprudentie geen aanleiding geeft om de termijnoverschrijding te verontschuldigen. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard en dat de beslissing van de inspecteur om geen ambtshalve teruggaaf te verlenen niet voor bezwaar vatbaar was.

De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, drs. J.M.C. Hendriks, en is op 2 januari 2012 aangetekend verzonden aan de partijen. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waar partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep kunnen instellen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 11/1659
Uitspraakdatum: 23 december 2011
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Rijnmond, kantoor Rotterdam,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 3 februari 211 op het bezwaar van belanghebbende tegen de op 30 september 2006 op aangifte voldane overdrachtsbelasting van € 52.800.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2011 te Breda. Aldaar is verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [gemachtigde]. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 19 oktober 2011 aan het adres [adres] te [plaats X], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 20 oktober 2011 aan belanghebbende op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond voor zover het de ontvankelijkheid van het bezwaar betreft;
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het de weigering tot ambtshalve teruggaaf betreft.
2. Gronden
2.1. Bij notariële akte van [datum] is aan belanghebbende de onroerende zaak [adres] te [plaats X] (hierna: het pand) geleverd. De koopprijs van het pand, tevens de heffingsgrondslag voor de overdrachtsbelasting was f 880.000. De akte is op 8 september 2006 ter registratie aangeboden bij de belastingdienst. De overdrachtsbelasting is op 30 september 2006 voldaan. Het pand is een monument.
2.2. Het Gerechtshof 's-Gravenhage heeft op 1 mei 2009 een uitspraak gedaan over de vrijstelling van overdrachtsbelasting bij verkrijging van monumenten door monumenten-rechtspersonen (artikel 15, eerste lid, onderdeel p, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer). Het besliste geval betrof de verkrijging van een monument door een natuurlijk persoon. Het hof heeft beslist dat verkrijgingen door natuurlijke personen en rechtspersonen gelet op de ratio van de vrijstelling, aangemerkt kunnen worden als gelijke gevallen. Voor het in de wet gemaakte onderscheid bestaat volgens het hof onvoldoende rechtvaardiging. Vervolgens heeft het hof in het geconstateerde rechtstekort voorzien door de vrijstelling toe te kennen aan de natuurlijke persoon.
2.3. Bij besluit van 10 juni 2009, nr. CPP2009/1076M, Stcrt. 2009, 106 heeft de Staatssecretaris van Financiën goedgekeurd dat met ingang van 1 mei 2009 de verkrijging van monumenten is vrijgesteld van overdrachtsbelasting, ongeacht of een monument wordt verkregen door een natuurlijk of een rechtspersoon én dat indien op of na 1 mei 2009 voldoening op aangifte heeft plaatsgevonden dan wel een naheffingsaanslag onherroepelijk is komen vast te staan, de inspecteur op verzoek teruggaaf of vermindering van overdrachtsbelasting zal verlenen. In het besluit is vermeld dat niet wordt teruggekomen op voldoeningen op aangifte dan wel naheffingsaanslagen die vóór 1 mei 2009 onherroepelijk zijn komen vast te staan.
2.4. Bij brief van 5 januari 2011, ingekomen bij de inspecteur op 6 januari 2011 maakt belanghebbende aanspraak op terugbetaling van het bedrag aan overdrachtsbelasting. Hij verwijst daarbij naar de onder 2.2 genoemde uitspraak van het hof. De inspecteur heeft de brief van belanghebbende aangemerkt als bezwaar tegen op aangifte voldane overdrachtsbelasting.
2.5. Uit oogpunt van rechtsbescherming en gelet op de feiten vermeld onder 2.1 tot en met 2.2, alsmede de inhoud van de brief van belanghebbende van 5 januari 2011, heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank de betreffende brief terecht aangemerkt als bezwaarschrift tegen de op aangifte voldane overdrachtsbelasting. De inhoud van de brief laat geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende de rechtmatigheid van de op aangifte voldane overdrachtsbelasting betwist.
2.6. Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaar ruimschoots buiten de termijn van artikel 6:7 van de Awb juncto artikel 22j van de AWR is ingediend. Op grond van artikel 6:11 van de Awb kan niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege blijven indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd leidt echter niet tot een dergelijke conclusie. In de akte die mede voor belanghebbende is verleden en de bij het bezwaarschrift gevoegde nota van de notaris staat dat belanghebbende ter zake van de levering overdrachtsbelasting was verschuldigd. Hij is destijds niet belemmerd om tijdig een - desnoods op voorhand ongemotiveerd- bezwaarschrift daartegen in te dienen (vergelijk Hoge Raad 18 februari 2005, nr. 37 690, LJN AM3206, onder meer gepubliceerd in BNB 2005/283). Nieuwe jurisprudentie maakt de termijnoverschrijding niet verschoonbaar (vergelijk Hoge Raad 9 december 2011, nr. 11/02270). De inspecteur heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.7. Een beslissing van de inspecteur waarbij hij toepassing geeft aan artikel 65 van de AWR is door de wetgever niet aangemerkt als een voor bezwaar vatbare beschikking. Voor zover het beroep zich richt tegen de beslissing van de inspecteur om de overdrachtsbelasting ook niet ambtshalve terug te geven, is het niet-ontvankelijk (vergelijk Hoge Raad 21 april 2006, nr. 41033, LJN AT3051, onder meer gepubliceerd in BNB 2006//302).
2.8. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 23 december 2011 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 2 januari 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.