ECLI:NL:RBBRE:2011:BU4723
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Aftrekbaarheid van fictief loon en pensioenpremies bij dga
In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 5 september 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een directeur-grootaandeelhouder (dga) en de inspecteur van de Belastingdienst over de aftrekbaarheid van een fictief loon en pensioenpremies. De dga wenste kapitaalverzekeringen met een lijfrenteclausule onder te brengen bij zijn eigen BV om een pensioentekort te dekken. Hij kende zichzelf een fictief loon toe en bracht het ontvangen kapitaal in aftrek. De inspecteur weigerde deze aftrek, omdat er in de jaren in kwestie geen daadwerkelijk loon was genoten, noch pensioenpremies waren ingehouden, en er ook geen sprake was van negatief loon.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dga in 2006 een loon van € 165.000 had ontvangen, maar dat er geen pensioenpremies waren ingehouden. De inspecteur had het belastbaar inkomen van de dga verhoogd met uitkeringen van de kapitaalpolissen, maar deze correctie was in de bezwaarfase ongedaan gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de dga niet kon aantonen dat hij recht had op de aftrek van € 105.000 voor pensioenpremies, omdat er geen bewijs was dat deze premies daadwerkelijk waren ingehouden of dat er een pensioentekort was dat door de BV was gedekt.
De rechtbank verklaarde het beroep van de dga ongegrond en bevestigde de aanslag van de Belastingdienst. De uitspraak benadrukt het belang van het daadwerkelijk genieten van loon en het inhouden van pensioenpremies voor de aftrekbaarheid daarvan. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en stelde dat partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep konden instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.