3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan.Uit de aanvullende informatie van 25 november 2024 blijkt dat het arrest van
the District Court in Koszalinvan 15 maart 2022 (met kenmerk V Ka 99/22) een dergelijke beslissing is. De procedure die heeft geleid tot dit arrest zal dan ook getoetst worden aan de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de overlevering geweigerd dient te worden omdat de opgeëiste persoon in hoger beroep niet aanwezig was en bovendien geen sprake is van één van de omstandigheden als bedoeld in artikel 12 sub a tot en met d OLW. Weliswaar is in de aanvullende informatie, waarbij onderdeel D is ingevuld voor de procedure in hoger beroep, aangekruist dat de opgeëiste persoon “anderszins” daadwerkelijk op de hoogte is gesteld van de datum en plaats van de zitting, maar uit de toelichting blijkt enkel dat de oproep per post is verstuurd en niet is opgehaald. Dit is onvoldoende om vast te stellen dat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12 onder a OLW zich heeft voorgedaan. De Poolse autoriteiten hebben niet duidelijk gemaakt waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon kennis had van de procedure in hoger beroep. Ook is geen sprake van één van de andere situaties als bedoeld in artikel 12, sub a tot en met d, OLW.
Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de behandeling van het EAB aangehouden dient te worden om nadere toelichting te verkrijgen over de “ondubbelzinnige wijze” waarop de opgeëiste persoon kennis zou hebben genomen van de zitting in hoger beroep.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat afgezien kan worden van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon was in eerste aanleg aanwezig en heeft zelf hoger beroep ingesteld. Hij heeft een adresinstructie ontvangen, waarbij hij een adres heeft opgegeven waar hij bereikbaar zou zijn voor officiële correspondentie. Vervolgens is de oproep voor de zitting in hoger beroep ook daadwerkelijk naar dat adres verstuurd.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
De opgeëiste persoon was - zo blijkt uit het EAB - aanwezig bij de procedure in eerste aanleg. Uit de aanvullende informatie van 25 november 2024 blijkt dat hij zelf hoger beroep heeft ingesteld. Ter zitting heeft de opgeëiste persoon dit bevestigd en verklaard dat hij dit gedaan heeft na overleg met zijn advocaat. Vervolgens heeft hij naar eigen zeggen gebeld met het gerechtshof en is hem verteld dat zijn beroepschrift in goede orde was ontvangen. In deze periode was opgeëiste persoon nog ingeschreven op het adres in Polen dat in het EAB genoemd wordt en waar zijn ex-echtgenote nog steeds woonachtig is. Op zeker moment is de opgeëiste persoon naar Nederland vertrokken en heeft hij nagelaten zich uit te schrijven op zijn Poolse adres en/of een adres in Nederland op te geven. De oproep voor de zitting in hoger beroep is vervolgens naar zijn Poolse adres verstuurd. De opgeëiste persoon stond volgens de SKDB nog tot 22 mei 2023 ingeschreven op dit adres in Polen.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure in hoger beroep maar zich onvoldoende heeft geïnformeerd over het verdere verloop van die procedure. De opgeëiste persoon is naar Nederland vertrokken terwijl hij wist dat er een procedure in hoger beroep liep en heeft zich - na een enkel telefoongesprek met de appelinstantie - verder niet op de hoogte gehouden van het verloop van die procedure. Bovendien heeft hij geen adres in Nederland doorgegeven, zodat hij er rekening mee had moeten houden dat de oproep voor de zitting zou worden gezonden naar zijn Poolse inschrijfadres, en het op zijn weg had gelegen de post op dat adres in de gaten te (laten) houden. De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon daarmee stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces in hoger beroep, dan wel onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Overlevering leidt daarom niet tot schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aanvullende vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.