ECLI:NL:RBAMS:2025:98

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
13-347115-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Polen

Op 7 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die wordt gezocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van vijf maanden. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 24 december 2024 gehoord, waarbij de officier van justitie en de verdediging aanwezig waren. De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering geweigerd moet worden op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de hoger beroep zitting in Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure, maar onvoldoende actie heeft ondernomen om zijn aanwezigheid te waarborgen. De rechtbank heeft ook zorgen geuit over de detentieomstandigheden in de Poolse gevangenis Barczewo, maar heeft besloten het onderzoek te heropenen om deze omstandigheden verder te onderzoeken. De rechtbank heeft de beslistermijn verlengd met 30 dagen en de gevangenhouding geschorst tot de volgende zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-347115-24
Datum uitspraak: 7 januari 2025
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering van 1 november 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 juni 2024 door
the District Court in Koszalin II Criminal Department, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1971,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 24 december 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. C.C.J. Mouwen, advocaat te Tilburg en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
enforceable judgmentvan
the Local Court in Białogard VII Satellite Criminal Department in Świdwinvan 18 november 2021 (met kenmerk VII K 300/21). Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 25 november 2024 blijkt dat de zaak in hoger beroep is behandeld en dat dit heeft geleid tot het arrest van
the District Court in Koszalinvan 15 maart 2022 (met kenmerk V Ka 99/22).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf maanden, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde beslissingen.
Deze beslissingen betreffen het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] Uit de aanvullende informatie van 25 november 2024 blijkt dat het arrest van
the District Court in Koszalinvan 15 maart 2022 (met kenmerk V Ka 99/22) een dergelijke beslissing is. De procedure die heeft geleid tot dit arrest zal dan ook getoetst worden aan de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de overlevering geweigerd dient te worden omdat de opgeëiste persoon in hoger beroep niet aanwezig was en bovendien geen sprake is van één van de omstandigheden als bedoeld in artikel 12 sub a tot en met d OLW. Weliswaar is in de aanvullende informatie, waarbij onderdeel D is ingevuld voor de procedure in hoger beroep, aangekruist dat de opgeëiste persoon “anderszins” daadwerkelijk op de hoogte is gesteld van de datum en plaats van de zitting, maar uit de toelichting blijkt enkel dat de oproep per post is verstuurd en niet is opgehaald. Dit is onvoldoende om vast te stellen dat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12 onder a OLW zich heeft voorgedaan. De Poolse autoriteiten hebben niet duidelijk gemaakt waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon kennis had van de procedure in hoger beroep. Ook is geen sprake van één van de andere situaties als bedoeld in artikel 12, sub a tot en met d, OLW.
Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de behandeling van het EAB aangehouden dient te worden om nadere toelichting te verkrijgen over de “ondubbelzinnige wijze” waarop de opgeëiste persoon kennis zou hebben genomen van de zitting in hoger beroep.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat afgezien kan worden van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon was in eerste aanleg aanwezig en heeft zelf hoger beroep ingesteld. Hij heeft een adresinstructie ontvangen, waarbij hij een adres heeft opgegeven waar hij bereikbaar zou zijn voor officiële correspondentie. Vervolgens is de oproep voor de zitting in hoger beroep ook daadwerkelijk naar dat adres verstuurd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
De opgeëiste persoon was - zo blijkt uit het EAB - aanwezig bij de procedure in eerste aanleg. Uit de aanvullende informatie van 25 november 2024 blijkt dat hij zelf hoger beroep heeft ingesteld. Ter zitting heeft de opgeëiste persoon dit bevestigd en verklaard dat hij dit gedaan heeft na overleg met zijn advocaat. Vervolgens heeft hij naar eigen zeggen gebeld met het gerechtshof en is hem verteld dat zijn beroepschrift in goede orde was ontvangen. In deze periode was opgeëiste persoon nog ingeschreven op het adres in Polen dat in het EAB genoemd wordt en waar zijn ex-echtgenote nog steeds woonachtig is. Op zeker moment is de opgeëiste persoon naar Nederland vertrokken en heeft hij nagelaten zich uit te schrijven op zijn Poolse adres en/of een adres in Nederland op te geven. De oproep voor de zitting in hoger beroep is vervolgens naar zijn Poolse adres verstuurd. De opgeëiste persoon stond volgens de SKDB nog tot 22 mei 2023 ingeschreven op dit adres in Polen.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure in hoger beroep maar zich onvoldoende heeft geïnformeerd over het verdere verloop van die procedure. De opgeëiste persoon is naar Nederland vertrokken terwijl hij wist dat er een procedure in hoger beroep liep en heeft zich - na een enkel telefoongesprek met de appelinstantie - verder niet op de hoogte gehouden van het verloop van die procedure. Bovendien heeft hij geen adres in Nederland doorgegeven, zodat hij er rekening mee had moeten houden dat de oproep voor de zitting zou worden gezonden naar zijn Poolse inschrijfadres, en het op zijn weg had gelegen de post op dat adres in de gaten te (laten) houden. De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon daarmee stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces in hoger beroep, dan wel onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Overlevering leidt daarom niet tot schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aanvullende vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 9, eerste en zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994

5.Artikel 11 OLW

5.1
Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]
5.2
Detentieomstandigheden
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat geen gevolg dient te worden gegeven aan het EAB op grond van artikel 11 OLW en artikel 35 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest). De opgeëiste persoon heeft ernstige hartproblemen waarvoor hij veel zorg nodig heeft. Poolse penitentiaire inrichtingen staan niet bekend om hun goede medische voorzieningen en de verdediging vreest dat de gezondheid van de opgeëiste persoon in gevaar komt indien hij overgeleverd wordt en in een Poolse gevangenis zijn straf moet uitzitten. Het hart van de opgeëiste persoon functioneert voor 15%, hij heeft een pacemaker, hij slaapt met een machine die zijn hartactiviteit monitort en hij heeft zeer regelmatig afspraken met een cardioloog. De cardioloog van de opgeëiste persoon heeft aangegeven aanvullende informatie te kunnen verstrekken indien de rechtbank dit nodig acht.
Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat aanvullende vragen dienen te worden gesteld zodat gegarandeerd kan worden dat de opgeëiste persoon de benodigde zorg zal krijgen in de Poolse penitentiaire inrichting waar hij zijn straf zal uitzitten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan. Hoewel hij oog heeft voor de gezondheidssituatie van de opgeëiste persoon, staat dit niet in de weg aan overlevering. De rechtbank heeft zorgen over de Poolse detentieomstandigheden voor personen in voorlopige hechtenis, maar niet voor veroordeelden die een straf moeten uitzitten. Bovendien betreffen die zorgen niet de medische zorg die in gevangenissen in Polen geboden wordt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de verdediging geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens heeft verstrekt op grond waarvan kan worden aangenomen dat in Poolse penitentiaire inrichtingen geen goede gezondheidszorg aan gedetineerden wordt verstrekt. Weliswaar zijn er door het CPT in haar meest recente rapport zorgen geuit op dit punt, maar deze zijn niet zodanig dat een algemeen reëel gevaar bestaat dat veroordeelden die in Polen zijn gedetineerd en gezondheidsklachten hebben onmenselijk of vernederend worden behandeld door een gebrek aan afdoende gezondheidszorg.
De rechtbank constateert echter dat het onderzoek ter zitting niet volledig is geweest ten aanzien van de detentieomstandigheden in Polen in de gevangenis in Barczewo. De rechtbank zal het onderzoek heropenen en schorsen teneinde dit punt op een volgende zitting te bespreken. De rechtbank zal de beslistermijn op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW verlengen met 30 dagen omdat zij onderzoek doet naar een reëel gevaar van schending van grondrechten (artikel 22, vierde lid, sub b, OLW) onder gelijktijdig verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid OLW, met dien verstande dat deze geschorst blijft onder dezelfde voorwaarden.

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting tot een nader te bepalen zittingsdatum
en -tijdstip teneinde op de volgende zitting de detentieomstandigheden in Barczewo nader te bespreken.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met dertig dagen, onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding met dertig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de behandeling van het EAB opnieuw op zitting moet worden gepland uiterlijk 14 dagen vóór 26 februari 2025, het einde van de verlengde beslistermijn.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en
tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsvrouw.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. H.J.H. van Meegen en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 7 januari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (