ECLI:NL:RBAMS:2025:938

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
13-350932-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en inbeslagname van goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 februari 2025 uitspraak gedaan over een vordering tot behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen, op 25 oktober 2024. De opgeëiste persoon, geboren in 1977, werd verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen in België. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, na beoordeling van de genoegzaamheid van het EAB en de detentieomstandigheden in België. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon voerde aan dat het EAB niet genoegzaam was en dat de detentieomstandigheden in België onmenselijk zouden zijn. De rechtbank oordeelde echter dat het EAB voldoende informatie bevatte over de beschuldigingen en dat de garantie van de Belgische autoriteiten over de detentieomstandigheden afdoende was. Tevens werd de afgifte van in beslag genomen goederen, waaronder een iPhone en TomTom-toestellen, aan de Belgische autoriteiten bevolen. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering en dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zou kunnen ondergaan na terugkeer vanuit België.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-350932-24
Datum uitspraak: 5 februari 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 18 november 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 oktober 2024 door de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen (België) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 22 januari 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. D.S. Altena, advocaat in Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een afzonderlijk bevel tot aanhouding bij verstek afgeleverd door de onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen, van 25/10/2024 (referentie: OR Philippe Van Linthout 2024/086).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de overlevering moet worden geweigerd omdat het EAB niet genoegzaam is. Uit het EAB blijkt onvoldoende wat de rol zou zijn geweest van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Ook staat er als pleegplaats ‘te Mechelen en/of bij samenhang elders in het Rijk.’ Dit is veel te ruim geformuleerd en laat de mogelijkheid open dat de opgeëiste persoon voor andere feiten wordt berecht dan vermeld in dit EAB. De beschrijving is niet in lijn met het specialiteitsbeginsel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de omschrijving van de feiten genoegzaam is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Naar het oordeel van de rechtbank is met de omschrijving in het EAB, in samenhang gelezen met het A-formulier, voldoende duidelijk voor de opgeëiste persoon waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. De verdenking ziet op productie van/handel in verdovende middelen en deelname aan een criminele organisatie in België in de periode van 1 maart 2024 tot 21 augustus 2024. Uit het A-formulier volgt de rol van de opgeëiste persoon, namelijk dat hij als dader wordt aangemerkt. Ook de pleegplaats is genoemd, namelijk te Mechelen en/of bij samenhang elders in België. Dit is naar het oordeel van de rechtbank voldoende. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het EAB genoegzaam is en dat het specialiteitsbeginsel voldoende is gewaarborgd. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat sprake is van een verzoek tot overlevering in het kader van een strafrechtelijk onderzoek dat nog gaande is, en de verdenking op dit moment dan ook niet volledig uitgekristalliseerd hoeft te zijn. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, afdeling Turnhout heeft per brief op 9 januari 2025 de volgende garantie gegeven:
“Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Artikel 11 OLW: Belgische detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in alle detentie-instellingen in België worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling gelet op de detentieomstandigheden in die instellingen. [4]
De rechtbank stelt vast dat er bij brief van 13 januari 2025, afkomstig van het Diensthoofd bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden de volgende detentiegarantie is gegeven:
“Ter beantwoording van het verzoek om een individuele detentiegarantie uitgaande van Arrondissementsparket Amsterdam (dd. 09/01/2025) betreffende de detentieomstandigheden waaraan [opgeëiste persoon] (° [geboortedag] /1977) zal worden onderworpen na overlevering ingevolge het Europees aanhoudingsbevel (dd. 25/10/2024, ref. 2024/086) met oog op strafvervolging uitgaande de Belgische gerechtelijke autoriteiten, verstrek ik u de volgende informatie.

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Mechelen indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of schermo Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.- Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandighedenAls algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw verzoekt de zaak aan te houden en aan de uitvaardigende autoriteit aanvullende garanties te vragen. Hoewel er een individuele detentiegarantie is afgegeven, is het onaannemelijk dat deze detentiegarantie uitvoerbaar is in de gevangenis in Mechelen, gelet op recente gegevens die naar buiten zijn gekomen over die gevangenis (met name de overbevolking) en de algemene detentieomstandigheden in België. België neemt onvoldoende maatregelen om de detentieomstandigheden te verbeteren en er is geen rechtsmiddel voor een gedetineerde indien zijn detentieomstandigheden slecht zijn. De raadsvrouw heeft ter onderbouwing van haar standpunt een persbericht van 9 december 2024 van de Belgische Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen en een beslissing van het Comité van Ministers van de Raad van Europa van 5 december 2024 overlegd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat met voornoemde individuele detentiegarantie het gevaar op een vernederende of onmenselijke behandeling voor de opgeëiste persoon is weggenomen, zodat de Belgische detentieomstandigheden niet aan overlevering in de weg staan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de stukken waarnaar de raadsvrouw heeft verwezen, niet leiden tot het oordeel dat de verstrekte individuele detentiegarantie niet afdoende is of niet zal worden nageleefd. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door voornoemde garantie uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden). Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [5] Op grond van het vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank uit van de juistheid van de informatie in de verstrekte individuele detentiegarantie. De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling, nu het gevaar op een dergelijke behandeling met deze garantie voor hem is weggenomen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en ziet geen aanleiding om hierover nadere vragen te stellen.

7.Overdracht inbeslaggenomen goederen

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB verzocht om inbeslagname en overdracht als bewijsmateriaal van alle persoonlijke voorwerpen die de opgeëiste persoon bij zich heeft op het moment van zijn arrestatie of die op dat moment in zijn onmiddellijke omgeving kunnen worden aangetroffen, in het bijzonder van gsm-toestellen en andere gegevensdragers.
Uit het dossier en de beslaglijst blijkt dat tijdens de aanhouding op 18 november 2024 een iPhone (met goednummer [goednummer] ), een TomTom 4p150 (goednummer: [goednummer] ) en een TomTom 4p150 (goednummer: [goednummer] ) op grond van artikel 49, eerste lid, OLW in beslag zijn genomen.
Standpunten van partijen
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de goederen zijn aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon en bewijs van strafbare feiten kunnen bevatten, zodat de afgifte daarvan aan de Belgische autoriteiten dient te worden bevolen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de afgifte van de in beslag genomen iPhone aan de uitvaardigende justitiële autoriteit kan worden bevolen. Ten aanzien van de TomToms stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat deze niet op de persoon van de opgeëiste persoon zijn aangetroffen, maar in de auto van zijn partner. De TomToms dienen dan ook teruggegeven te worden aan de opgeëiste persoon dan wel zijn partner.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 49, eerste lid, OLW op verzoek van de uitvaardigende justitiële autoriteit voorwerpen in beslag kunnen worden genomen die in het bezit van de opgeëiste persoon worden aangetroffen. Hoewel artikel 29, eerste lid, van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ ten aanzien van voorwerpen die als bewijsstuk kunnen dienen niet de beperkende zinsnede ‘in het bezit van de opgeëiste persoon’ kent, biedt de OLW geen grondslag voor verdergaande dwangmiddelen dan de inbeslagname zelf. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat alleen voorwerpen die in het bezit van de opgeëiste persoon zijn aangetroffen en zonder toepassing van verdere dwangmiddelen in beslag konden worden genomen onder de reikwijdte van dit artikel vallen. [6]
Uit het proces-verbaal van aanhouding volgt dat de opgeëiste persoon vanaf zijn huisadres vertrok in de auto op naam van zijn partner. Toen hij de auto parkeerde en een supermarkt in ging, constateerden verbalisanten dat de opgeëiste persoon leek op de foto die zij van hem hadden, waarna zij de opgeëiste persoon bij terugkomst uit de supermarkt – op het moment dat hij de auto opende – aanhielden. De iPhone die hij bij zich had en de twee TomToms die in de auto lagen, zijn inbeslaggenomen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat al deze goederen ‘in het bezit van de opgeëiste persoon’ zijn aangetroffen. De rechtbank beveelt dan ook de afgifte van de in beslag genomen voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, te weten een iPhone (met goednummer [goednummer] ), een TomTom 4p150 (goednummer: [goednummer] ) en een TomTom 4p150 (goednummer: [goednummer] ). Nu de TomToms mogelijk (mede) aan de partner van de opgeëiste persoon toebehoren, zal de rechtbank daarbij bepalen dat deze zullen worden teruggezonden nadat daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt (artikel 50, tweede lid, OLW).

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7, 49 en 50 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde afgifte van de in beslag genomen voorwerpen, zoals genoemd in overweging 7., aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
BEDINGTdaarbij dat de TomToms onmiddellijk zullen worden teruggezonden nadat daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik zal zijn gemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, rechter,
mrs. C. Klomp en D. Hein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 5 februari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, ML, ECLI:EU:C:2018:589.
6.Vgl. rechtbank Amsterdam 27 maart 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BX0614 en rechtbank Amsterdam 6 maart 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BV8675.