Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
the Regional Court in Poznań, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
1.Procesgang
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.De tussenuitspraak van 13 november 2025
4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
beperkendestraf – alsnog een vrijheids
benemendestraf wordt opgelegd waartoe hij nog niet eerder, ook niet in voorwaardelijke zin, was veroordeeld en waarbij de rechter heeft beschikt over een beoordelingsbevoegdheid (om de vrijheidsbeperkende straf al dan niet om te zetten in een vrijheidsbenemende straf).
the District Court in Gnieznovan 18 november 2025 gestuurd waarin – voor zover relevant – de volgende aanvullende informatie is verstrekt:
Tupikas-arrest [6] en het
Ardic-arrest [7] – primair op het standpunt dat het
Abbottly-arrest niet van toepassing is in deze zaak, omdat de rechtbank in haar tussenuitspraak van 13 november 2025 het
Abbottly-arrest te extensief heeft uitgelegd. Dit arrest ziet volgens de officier van justitie immers op de situatie dat een bijkomende straf is opgelegd (naast een hoofdstraf). Bovendien moet de vrijheidsbeperkende straf die voor deze bijkomende straf is opgelegd, worden omgezet in een vrijheidsbenemende straf wegens het niet nakomen van de aan de bijkomende straf verbonden voorwaarden.
Abbottly-arrest niet van toepassing en valt de beslissing niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. Het was niet nodig de vragen te stellen.
Abbottly-arrest dat als aan de betrokkene – ter vervanging van een eerder opgelegde vrijheids
beperkendestraf – alsnog een vrijheids
benemendestraf wordt opgelegd waartoe hij nog niet eerder, ook niet in voorwaardelijke zin, is veroordeeld – en waardoor dus sprake is van een nieuwe vrijheids
benemendestraf – deze beslissing tot omzetting valt onder de reikwijdte van art. 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ), mits de rechter heeft beschikt over een beoordelingsbevoegdheid, om de vrijheidsbeperkende straf (al dan niet) om te zetten in een vrijheidsbenemende straf. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat deze situatie zich zowel bij de omzetting (vervanging) van een hoofdstraf kan voordoen als bij de omzetting (vervanging) van een bijkomende straf. Het cruciale verschil tussen onder andere het arrest
Ardicen het arrest
Abbottlyis immers dat de omzettingsbeslissing geen betrekking heeft op de tenuitvoerlegging of toepassing van een eerder uitgesproken vrijheids
benemendestraf, maar als zodanig een nieuwe beslissing vormt waarbij aan de betrokkene een vrijheids
benemendestraf wordt opgelegd waartoe hij nog niet eerder was veroordeeld ter omzetting (vervanging) van de oorspronkelijke vrijheids
beperkendestraf.
Abbottly, worden beoordeeld of er sprake was van een beoordelingsbevoegdheid van de rechter ten aanzien van deze omzetting. Om dit laatste te beoordelen, zijn nadere vragen gesteld. Het
Abbottly-arrest is in zoverre van toepassing dat nadere informatie vereist was, om te kunnen beoordelen of er aan artikel 12 OLW moet worden getoetst.
the court was obliged to order the enforcement of a substitute custodial sentence” van oordeel dat aan de Poolse rechter geen beoordelingsbevoegdheid toekwam ten aanzien van de omzettingsbeslissing. Het was immers een verplichting, omdat is vastgesteld dat de opgeëiste persoon verwijtbaar zijn taakstraf niet heeft uitgevoerd.
5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW
C.J.) [9] verzoekt de raadsman om eerst toestemming te vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om de straf over te nemen en de zaak derhalve aan te houden.
C.J.,het certificaat en het veroordelend vonnis bij Poolse autoriteiten op te vragen. Volgens de officier van justitie is sinds het arrest
C.J.het belang toegenomen, dat bij het indienen van stukken voor een gelijkstellingsverweer, de in jurisprudentie vastgelegde tien dagentermijn voor de zitting in acht wordt genomen. De officier van justitie verwijst hiervoor naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. [10]
in beginseleen termijn van uiterlijk tien dagen voorafgaand aan de zitting redelijk is. Indiening van de stukken ter onderbouwing van een gelijkstellingsverweer na de tiende dag voorafgaande aan de zitting
kanertoe leiden dat de rechtbank deze stukken buiten beschouwing laat. [11]
C.J.De rechtbank is namelijk van oordeel dat de in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden niet in de weg staan aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf. Daarnaast heeft de opgeëiste persoon voldoende economische, maatschappelijke en familiale banden met Nederland. De opgeëiste persoon heeft derhalve het centrum van zijn gezinsleven en zijn belangen in Nederland gevestigd. [12] De overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zal dan ook bijdragen aan zijn maatschappelijke re-integratie.
C.J.en de wetgever artikel 6a OLW op dit punt (nog) niet heeft gewijzigd, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 22, vierde lid, OLW, zodat de rechtbank de beslistermijn met 60 dagen zal verlengen. De termijn verloopt dan 60 dagen na 28 november 2025. De rechtbank zal gelijktijdig de (geschorste) overleveringsdetentie verlengen op grond van artikel 27, derde lid, OLW. De zaak zal dan zo snel mogelijk, maar uiterlijk 14 dagen vóór het verstrijken van de verlengde beslistermijn opnieuw op zitting moeten worden gepland.
6.Beslissing
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 5 genoemde informatie op te vragen bij de IND en indien nodig een certificaat en onderliggend vonnis op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit.
60 dagen(
eindigend op 27 januari 2026), onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) overleveringsdetentie op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
dus uiterlijk op 13 januari 2025, opnieuw op zitting wordt aangebracht.