Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
the District Court in Rzeszów, Polen, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
1.Procesgang
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Grondslag en inhoud van het EAB
the District Court in Rzeszówvan 4 juni 2019 (referentie: II K 111/19).
4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW
ex nuncworden beoordeeld, dus de opgeëiste persoon moet op het moment van de uitspraak (dus op 12 november 2025) aan de voorwaarden voor gelijkstelling voldoen. Dat is niet het geval. Uit de overgelegde arbeidsovereenkomst blijkt dat de opgeëiste persoon op zijn vroegst vanaf 20 november 2025 vijf jaar ononderbroken in Nederland verblijft. De rechtbank merkt verder ten overvloede op dat uit de overgelegde stukken ook onvoldoende blijkt dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in Polen. De opgeëiste persoon heeft in Nederland gewoond en gewerkt, maar niet uitgelegd dat hij hier bijvoorbeeld een gezin, familie, vrienden of andere (taalkundige, sociale, culturele of familiale) banden heeft naast zijn werk.
6.Slotsom
7.Toepasselijke wetsbepalingen
8.Beslissing
[de opgeëiste persoon]aan
the District Court in Rzeszów, Polen, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.