ECLI:NL:RBAMS:2025:92

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 januari 2025
Publicatiedatum
7 januari 2025
Zaaknummer
13-336419-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Polen

Op 7 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court of Zamość in Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1971, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland is en momenteel gedetineerd is in een Poolse penitentiaire inrichting. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst omdat de detentieomstandigheden in de Poolse gevangenis in Barczewo niet volledig zijn onderzocht. De officier van justitie had op 25 oktober 2024 een vordering ingediend tot behandeling van het EAB, dat was uitgevaardigd op 25 september 2024. Tijdens de zitting op 24 december 2024 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K. van der Vlies. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd met 30 dagen en de gevangenhouding bevolen. De verdediging heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon mogelijk in zijn verdediging is geschaad, omdat niet vaststaat dat hij in persoon is gedagvaard voor de procedure in hoger beroep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en zich bewust heeft onttrokken aan het proces. De rechtbank oordeelt dat de overlevering niet leidt tot schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft echter besloten het onderzoek te heropenen om de detentieomstandigheden in de Poolse gevangenis nader te bespreken. De beslissing om de termijn voor uitspraak te verlengen en de gevangenhouding te verlengen is genomen, met de verplichting om de behandeling van het EAB opnieuw te plannen voor 18 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-336419-24
Datum uitspraak: 7 januari 2025
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering van 25 oktober 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 september 2024 door
the District Court of Zamość, Second Penal Division, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1971,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [Penitentiaire Inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 24 december 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K. van der Vlies, advocaat te Purmerend en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
sentence of the Regional Court of Hrubieszów, Second Penal Divisionvan 17 maart 2022 (met kenmerk II K 578/21),
which was upheld by the sentence of the District Court of Zamośćvan 19 juli 2022 (geen kenmerk bekend).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van tien maanden, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde beslissingen.
Deze beslissingen betreffen het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunten van de verdediging en de officier van justitie
De verdediging heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon mogelijk in zijn verdediging is geschaad nu niet ondubbelzinnig vast staat dat hij in persoon is gedagvaard voor de procedure in hoger beroep.
De officier van justitie stelt zich op het primaire standpunt dat de opgeëiste persoon persoonlijk is opgeroepen voor de procedure in hoger beroep en dat hij een advocaat had die hem in hoger beroep heeft vertegenwoordigd. Daarmee is de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing, nu in ieder geval sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12 onder a OLW. Subsidiair is er aanleiding om af te zien van toepassing van de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond omdat de opgeëiste persoon samen met een advocaat aanwezig was bij de procedure in eerste aanleg, waarna zijn advocaat hoger beroep heeft ingesteld en zijn advocaat in hoger beroep heeft deelgenomen aan het proces.
Oordeel van de rechtbank
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] De rechtbank zal hierom de procedure die heeft geleid tot het arrest van
the District Court of Zamośćvan 19 juli 2022 toetsen aan de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. In het EAB is onderdeel d) slechts met betrekking tot de procedure in eerste aanleg ingevuld. Voor wat betreft het hoger beroep blijkt uit de toelichting in het EAB onder f) dat de opgeëiste persoon in hoger beroep niet aanwezig was, dat hij “
personally notified” is over de plaats en tijd van de zitting en dat zijn advocaat (“
his defence counsel”) deelnam aan de procedure in hoger beroep. Dit is onvoldoende om vast te stellen dat de situatie als bedoeld in artikel 12 sub a of sub b OLW zich heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg ter zitting is verschenen met zijn advocaat. De opgeëiste persoon heeft dit op 24 december 2024 ten overstaan van de rechtbank bevestigd en verklaard dat zijn advocaat hoger beroep heeft ingesteld. Vervolgens heeft hij naar eigen zeggen het contact met deze advocaat beëindigd en is gevlucht naar Tsjechië en later naar Nederland, waardoor hij niet wist van de zitting in hoger beroep.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure in hoger beroep en zich niet of onvoldoende heeft geïnformeerd over het verdere verloop van die procedure; hij heeft zich daaraan bewust onttrokken en geen contact onderhouden met zijn advocaat. De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon daarmee stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces in hoger beroep. Overlevering leidt daarom niet tot schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

5.Artikel 11 OLW

5.1.
Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [6]
5.2.
Detentieomstandigheden
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het primaire standpunt dat op grond van artikel 11 OLW geen gevolg gegeven dient te worden aan het EAB omdat voor de opgeëiste persoon een gevaar bestaat dat zijn grondrechten worden geschonden na overlevering.
Ten eerste was opgeëiste persoon een belangrijke getuige in een grote drugszaak en heeft hij tegen veel personen verklaringen afgelegd. Hij vreest voor represailles in Poolse detentie omdat veel van die personen ook in Poolse detentie-instellingen gedetineerd zijn. Ten tweede is de zus van de opgeëiste persoon niet alleen het slachtoffer in de strafzaak waarvoor overlevering wordt gevraagd, maar ook een officier van justitie in Polen, waardoor hij vreest dat medegedetineerden zich tegen hem zullen richten. Ten slotte bestaan er zorgen dat de opgeëiste persoon geen adequate zorg zal krijgen in de Poolse detentie-instelling. Hij heeft een aantal jaren geleden een hartaanval gehad. De opgeëiste persoon weet uit eigen ervaring dat hij in detentie in Polen niet de nodige medicatie en goede zorg krijgt.
Subsidiair dient de behandeling van het EAB aangehouden te worden om aanvullende informatie te verkrijgen van de Poolse autoriteiten met betrekking tot alle bovengenoemde punten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de door de verdediging genoemde punten onvoldoende onderbouwd zijn en dat de overlevering kan worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de verdediging geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens verstrekt op grond waarvan kan worden aangenomen dat in Poolse penitentiaire inrichtingen geen goede gezondheidszorg aan (al dan niet) veroordeelde gedetineerden wordt verstrekt. Weliswaar zijn er door het
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishmentin haar meest recente rapport zorgen geuit met betrekking tot de gezondheidszorg, maar deze zijn niet zodanig dat een algemeen reëel gevaar bestaat dat veroordeelde personen die in Polen zijn gedetineerd en gezondheidsklachten hebben onmenselijk of vernederend worden behandeld door een gebrek aan afdoende gezondheidszorg.
De rechtbank constateert echter dat het onderzoek ter zitting niet volledig is geweest ten aanzien van de detentieomstandigheden in Polen in de gevangenis in Barczewo. De rechtbank zal het onderzoek heropenen en schorsen teneinde dit punt op een volgende zitting te bespreken. De rechtbank zal de beslistermijn op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW verlengen met 30 dagen omdat zij onderzoek doet naar een reëel gevaar van schending van grondrechten (artikel 22, vierde lid, sub b, OLW) onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding op grond van artikel 27, derde lid OLW.

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting tot een nader te bepalen zittingsdatum
en -tijdstip teneinde op de volgende zitting de detentieomstandigheden in de penitentiaire instelling in Barczewo nader te bespreken.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met dertig dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met dertig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de behandeling van het EAB opnieuw op zitting moet worden gepland uiterlijk 14 dagen vóór 18 februari 2025, het einde van de verlengde beslistermijn.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en
tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsvrouw.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. H.J.H. van Meegen en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 7 januari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
6.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (