ECLI:NL:RBAMS:2025:8611

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
13/228231-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot meerdere vonnissen uit Polen

Op 11 november 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Circuit Court of Law in Świdnica, Polen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering goedgekeurd, ondanks de bezwaren van de verdediging. De opgeëiste persoon, geboren in 1999 in Polen, was betrokken bij meerdere strafzaken die leidden tot een gecombineerde gevangenisstraf van één jaar en zes maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de procedures, maar oordeelde dat dit niet leidde tot een schending van zijn verdedigingsrechten. De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing geacht, omdat de opgeëiste persoon een adresinstructie had ontvangen en er geen bewijs was dat hij niet op de hoogte was van de rechtszaken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, omdat hij niet kon aantonen dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland had. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren en heeft de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/228231-25
Datum uitspraak: 11 november 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 9 september 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 juli 2025 door de
Circuit Court of Law in Świdnica(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1999 in [geboorteplaats] (Polen),
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 28 oktober 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. E. Boskma, advocaat in Alkmaar en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt als grondslag een
combined judgment (cumulative sentence)(hierna aan te duiden als het verzamelvonnis) van de
Circuit Court of Law in Świdnicavan 21 september 2023 met kenmerk III K 65/23 en een arrest van de
Court of Appeal in Wroclawvan 13 december 2023 met kenmerk II Aka 399/23
, waarna het combined judgment (cumulative sentence) op 13 december 2023 onherroepelijk is geworden.
Het EAB vermeldt dat aan het verzamelvonnis de volgende vonnissen onderliggend zijn:
  • een vonnis van de
  • een vonnis van de
  • een vonnis van de
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van een jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog een jaar, vijf maanden en 27 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest met kenmerk II Aka 399/23. Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
De raadsman heeft ter zitting een vertaald stuk, inhoudende een beslissing van 10 oktober 2025 van de
Sąd Okręgowy(arrondissementsrechtbank) in Świdnica, overgelegd. Uit dit stuk leidt de rechtbank af dat een door de opgeëiste persoon gemachtigd advocaat in Polen een verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van de samengestelde gevangenisstraf heeft gedaan en dat dit verzoek op 10 oktober 2025 is afgewezen en dat tegen die beslissing geen hoger beroep mogelijk is. Het verzamelvonnis is dus voor tenuitvoerlegging vatbaar. Zoals in het voorgaande is vermeld, strekt het EAB tot tenuitvoerlegging van de samengestelde gevangenisstraf.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de rechtbank moet beoordelen of de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW, nu de opgeëiste persoon verklaart niet op de hoogte te zijn geweest van de procedures.
4.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. Ten aanzien van het hoger beroep tegen het verzamelvonnis heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de gemachtigde raadsman van de opgeëiste persoon een verzoek heeft ingediend tot het wijzen van het verzamelvonnis. De oproep voor de procedure in hoger beroep is ook naar de raadsman verstuurd. De opgeëiste persoon heeft een adresinstructie ontvangen en hij had de Poolse autoriteiten dus dienen te informeren indien het adres waarop hij te bereiken was zou wijzigen. De officier van justitie verwijst hierbij naar twee uitspraken van de rechtbank. [4]
Ten aanzien van het vonnis met kenmerk III 84/19 en het vonnis met kenmerk 1383/19 vermeldt het EAB dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de procedures. Ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 909/22 heeft de officier van justitie opgemerkt dat een vertaalfout is gemaakt in het EAB. In de Poolse tekst staat namelijk het woord ‘nie’ en abusievelijk is in de vertaling dit woordje weggevallen en luidt de Engelse vertaling “
the person concerned did file an appeal”. In deze procedure is echter duidelijk dat geen hoger beroep heeft plaatsgevonden. De officier van justitie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de rechtbank ook voor het vonnis met kenmerk II K 909/22 kan afzien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft ontvangen.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het EAB en de aanvullende informatie van 8 oktober 2025 vast dat aan het EAB het verzamelvonnis ten grondslag ligt, waaraan de vonnissen met kenmerken III K 84/19, II K 1383/19 en II K 909/22 onderliggend zijn.
Zowel deze onderliggende vonnissen als het verzamelvonnis moeten – in beginsel (zie hieronder onder 4.3.1) – worden getoetst aan artikel 12 OLW. Bij de onderliggende vonnissen is namelijk onherroepelijk uitspraak gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en zijn hem op grond daarvan vrijheidsstraffen opgelegd.
4.3.1
Het hoger beroep tegen het verzamelvonnis
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [5]
Op basis van de stukken zal de rechtbank het arrest van de
Court of Appeal in Wroclawvan
13 december 2023 met kenmerk II Aka 399/23 aan artikel 12 OLW toetsen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB blijkt dat het verzamelvonnis in eerste aanleg is gewezen op verzoek van de gemachtigd advocaat van de opgeëiste persoon. Uit de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten van 8 oktober 2025 blijkt dat deze advocaat in verband met het verzoek om een verzamelvonnis gemachtigd was “
before courts of all instances”. De aanklager heeft hoger beroep ingesteld. De oproep voor de zitting in hoger beroep is verstuurd naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres en naar het adres van zijn gemachtigd advocaat. Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon tijdens het vooronderzoek in de zaken die onderliggend zijn aan het verzamelvonnis een adresinstructie heeft ontvangen, waarin hij is gewezen op de verplichting om adreswijzigingen aan de autoriteiten door te geven en de gevolgen van het niet doorgeven van een wijziging. De aanvullende informatie vermeldt daarbij het volgende:
“This provision applies to the entire proceedings, also after the decision becomes final.”
Naar het oordeel van de rechtbank had de opgeëiste persoon onder de gegeven omstandigheden er rekening mee moeten houden dat officiële correspondentie omtrent de strafzaak – inclusief procedures die zouden volgen na een onherroepelijke veroordeling – zou worden verzonden naar het door hem opgegeven adres. Wanneer deze oproepingen hem vervolgens niet bereiken, is dit aan hemzelf te wijten nu hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Daarbij lag het op de weg van de opgeëiste persoon om contact te houden met zijn advocaat, nu deze namens de opgeëiste persoon een verzoek heeft ingesteld tot wijzen van het verzamelvonnis en de opgeëiste persoon daarbij een machtiging heeft getekend voor alle instanties. Hij had er dan ook rekening mee moeten en kunnen houden dat er mogelijk hoger beroep zou kunnen volgen tegen het in eerste aanleg gewezen verzamelvonnis. Overlevering leidt om die reden niet tot een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.
4.3.2
Vonnis met kenmerk III K 84/19
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in onderdeel d) van het EAB vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW doet zich daarmee ten aanzien van dit vonnis niet voor.
De vrijheidsstraf is aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegd. Bij beslissing van
District Court of Law in Klodzkovan 27 februari 2023 met kenmerk II Ko 2516/22 is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [6] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW.
De veroordeling voor nieuwe strafbare feiten vond plaats bij het vonnis met kenmerk II K 909/22, die onder 4.3.4 zal worden getoetst aan artikel 12 OLW.
De beslissing tot tenuitvoerlegging van 27 februari 2023 zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [7]
4.3.3
Vonnis met kenmerk II K 1383/19
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in onderdeel d) van het EAB vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW doet zich daarmee ten aanzien van dit vonnis niet voor.
De vrijheidsstraf is aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegd. Bij beslissing van
District Court of Law in Klodzkovan 15 december 2022 met kenmerk II Ko 2490/22 is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [8] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW.
De veroordeling voor nieuwe strafbare feiten vond plaats bij het vonnis met kenmerk II K 909/22, die onder 4.3.4 zal worden getoetst aan artikel 12 OLW.
De beslissing tot tenuitvoerlegging van 27 februari 2023 zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [9]
4.3.4
Vonnis met kenmerk II K 909/22
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. [10]
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB blijkt dat de oproep voor de zitting is verstuurd naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres. De opgeëiste persoon heeft in het voorbereidend onderzoek een bekennende verklaring afgelegd en heeft toen een adresinstructie gekregen. Daarin is hij gewezen op de verplichting om adreswijzigingen aan de autoriteiten door te geven en op de gevolgen van het niet doorgeven van een wijziging. De Poolse autoriteiten hebben geverifieerd dat het door de opgeëiste persoon opgegeven adres geregistreerd stond als zijn woonadres.
Naar het oordeel van de rechtbank had de opgeëiste persoon in de gegeven omstandigheden er rekening mee moeten houden dat officiële correspondentie omtrent de strafzaak zou worden verzonden naar het door hem opgegeven adres. Wanneer deze oproepingen hem vervolgens niet bereiken, is dit aan hemzelf te wijten nu hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Overlevering leidt om die reden niet tot een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.

5.Strafbaarheid

5.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst een deel van de strafbare feiten (de feiten 1, 2, 3 en 5) aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland op de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van deze feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
5.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft een deel van de strafbare feiten (de feiten 4, 6 en 7) niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 8, derde lid, Wegenverkeerswet 1994;
overtreding van artikel 9, zevende lid, Wegenverkeerswet 1994.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

6.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman verzoekt de rechtbank om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander. Ter onderbouwing heeft de raadsman stukken overgelegd over de jaren 2020, 2023, 2024 en 2025. De opgeëiste persoon heeft geen werk gehad van 2020 tot 2022. Hij heeft zich niet ingeschreven, maar heeft wel in Nederland verbleven.
6.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, nu niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. Met de overgelegde stukken is voor de periode van 2020 tot 2022 niet aangetoond dat de opgeëiste persoon in Nederland heeft verbleven en voldoende inkomsten heeft gehad.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Voor de periode van 2020 tot 2022 is niet met stukken aangetoond dat de opgeëiste persoon in Nederland heeft verbleven en voldoende inkomsten heeft gehad. Daarmee is niet voldaan aan de eis van ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf.
Daarom verwerpt de rechtbank het beroep op gelijkstelling met een Nederlander en behoeft de tweede voorwaarde geen bespreking meer
.

7.Artikel 11 OLW: Poolse rechtsstaat

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [11]
Omdat de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaken, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [12]

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 8 en 9 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan de
Circuit Court of Law in Świdnica(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en D.L.S. Ceulen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.S. Haas, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 11 november 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 OLW.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 28 mei 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:3569 en Rb. Amsterdam 5 juli 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:4685.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
6.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023:235 (
7.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023:235 (
8.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023:235 (
9.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023:235 (
10.In de vertaling van het EAB staat onder D over vonnis met kenmerk II K 909/22 vermeld: “
11.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
12.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (