ECLI:NL:RBAMS:2025:8155

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
200.097.392
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomsten en de zorgplicht van Dexia jegens minderjarige afnemer

In deze zaak gaat het om twee effectenleaseovereenkomsten die door de appellant, een minderjarige, met Dexia zijn afgesloten. De rechtbank heeft geoordeeld dat Dexia haar (precontractuele) zorgplicht heeft geschonden door de overeenkomsten aan de minderjarige aan te bieden zonder de vereiste toestemming van de kantonrechter. De appellant vorderde schadevergoeding, stellende dat de overeenkomsten nietig zijn vanwege zijn minderjarigheid en dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld. Het hof heeft de zaak in hoger beroep behandeld en geconcludeerd dat Dexia aansprakelijk is voor de schade die de appellant heeft geleden door de zorgplichtschending. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en Dexia veroordeeld tot schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De kosten van de procedure zijn ook voor Dexia.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.097.392/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : 923513 DX EXPL 08-527
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 oktober 2025
inzake
[appellant] ,
wonend te [plaats] , gemeente Hoeksche Waard,
appellant,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Rotterdam,
tegen
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en Dexia genoemd.

1.De zaak in het kort

Deze zaak gaat over twee effectenleaseovereenkomsten die [appellant] met Dexia heeft afgesloten. [appellant] was ten tijde van het afsluiten van deze overeenkomsten minderjarig. De rechtbank heeft geoordeeld dat Dexia, volgens vaste rechtspraak, bij het aangaan van de effectenleaseovereenkomsten onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld door haar (precontractuele) zorgplicht te schenden en heeft de schadevergoeding voor [appellant] vastgesteld conform het voor effectenleasezaken ontwikkelde hofmodel. [appellant] stelt zich op het standpunt dat in zijn geval van dit model moet worden afgeweken. Volgens hem zijn de effectenleaseovereenkomsten nietig omdat hij ten tijde van het sluiten daarvan minderjarig was, althans heeft Dexia haar bijzondere zorgplicht jegens hem geschonden door hem toe te staan deze overeenkomsten te sluiten.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 4 november 2011 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 21 september 2011, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en Dexia als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties,
- memorie van antwoord, met productie,
- akte van [appellant] , met producties;
- antwoordakte van Dexia.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en voor recht zal verklaren primair dat de effectenleaseovereenkomsten nietig zijn, (meer) subsidiair dat Dexia jegens [appellant] toerekenbaar onrechtmatig gehandeld heeft door hem de overeenkomsten te doen aangaan en de waarschuwings- en onderzoeksplicht met betrekking tot het verlies van de inleg en het ontstaan van de restschuld niet te respecteren. [appellant] vordert verder – uitvoerbaar bij voorraad – Dexia te veroordelen om aan [appellant] te voldoen al hetgeen aan Dexia is betaald onder de effectenleaseovereenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente, met veroordeling van Dexia in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten.
Dexia heeft geconcludeerd om [appellant] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.
Bij tussenarrest van 4 oktober 2016 is een regiecomparitie gelast voor 188 Dexia-zaken waarin de problematiek van de onaanvaardbaar zware financiële last aan de orde is, waaronder de onderhavige zaak. Deze comparitie heeft op 12 december 2016 plaatsgevonden en daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.Feiten

De kantonrechter heeft onder 1. van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Waar [appellant] opkomt tegen deze feitenvaststelling, zal het hof daarmee voor zover relevant bij de weergave van de feiten dan wel bij de beoordeling rekening houden. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, komen zij neer op het volgende.
3.1.
[appellant] heeft met een rechtsvoorgangster van Dexia op 20 september 1999 twee effectenleaseovereenkomsten gesloten (hierna: de effectenleaseovereenkomsten). [appellant] is geboren op 19 september 1983 en was ten tijde van het sluiten van de effectenleaseovereenkomsten minderjarig.
3.2.
De effectenleaseovereenkomsten zijn ondertekend door [appellant] en zijn vader. Voorafgaand aan de totstandkoming van de effectenleaseovereenkomsten is geen toestemming van de kantonrechter gevraagd en verkregen in de zin van artikel 1:345 BW. De effectenleaseovereenkomsten zijn op enig moment geëindigd, waarna Dexia de eindafrekening heeft opgesteld. De relevante gegevens van de effectenleaseovereenkomsten zijn als volgt:
Nr.
Contractnummer
Datum
Naam
Looptijd
Eindafr.
Resultaat
1.
[nummer 1]
20-9-1999
Allround Sparen met Vooruitbetaling
240 mnd.
7-10-2004
-/- € 1.247,89
2.
[nummer 2]
20-9-1999
Allround Sparen met Maandbetaling
240 mnd.
7-10-2004
-/- € 1.663,80
3.3.
Beide effectenleaseovereenkomsten hadden een overeengekomen looptijd van 20 jaar. Voor effectenleaseovereenkomst 1 betaalde [appellant] ter aflossing van de eerste 60 maandtermijnen aan rente en aflossing € 3.267,22 vooruit. Voor de resterende termijnen was hij, als rekening wordt gehouden met de korting vanwege de vooruitbetaling, € 64,66 per maand verschuldigd. Na tussentijdse beëindiging door [appellant] van effectenleaseovereenkomst 1. bedroeg de restschuld € 1.247,89. [appellant] was voor effectenleaseovereenkomst 2. maandelijks € 90,76 verschuldigd. Ook deze overeenkomst werd tussentijds beëindigd, met een restschuld van € 1.663,80.
3.4.
[appellant] heeft op grond van de effectenleaseovereenkomsten € 8.871,65 aan maandtermijnen aan Dexia betaald en geen dividenden en/of andere voordelen ontvangen. De overeenkomsten zijn voor [appellant] dus verlieslatend geweest.

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg, samengevat, gevorderd om voor recht te verklaren dat de effectenleaseovereenkomsten nietig zijn wegens strijd met artikel 3:40 lid 1 BW, dat deze rechtsgeldig zijn vernietigd wegens dwaling althans misbruik van omstandigheden, dat Dexia jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld door haar zorgplicht te schenden en gehouden is alle daaruit voortvloeiende schade aan [appellant] te vergoeden, met rente.
4.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat Dexia haar (precontractuele) zorgplicht heeft geschonden en jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld. Zij heeft Dexia veroordeeld tot betaling van schadevergoeding bestaande uit twee derde deel van de restschuld (conform de hofformule). Nu de effectenleaseovereenkomsten naar het oordeel van de rechtbank voor [appellant] geen onaanvaardbaar zware financiële last vormden, bleef de schade aan termijnen voor rekening van [appellant] . De rechtbank heeft verder geoordeeld, naar het hof begrijpt, dat de minderjarigheid van [appellant] ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten niet tot gevolg heeft dat de effectenleaseovereenkomsten nietig zijn en ook niet dat de uit de zorgplichtschending voortvloeiende schade volledig voor rekening van Dexia dient te blijven.

5.Beoordeling

5.1.
In hoger beroep richt [appellant] zich met zes grieven tegen het oordeel van de rechtbank. In grief 1 voert [appellant] aan dat de effectenleaseovereenkomsten in verband met de minderjarigheid van [appellant] nietig zijn op grond van artikel 3:40 lid 1 BW. In grieven 2 en 4 betoogt [appellant] dat op Dexia een uitgebreidere bancaire zorgplicht rust dan de zorgplicht die in de rechtspraak in effectenleasezaken is ontwikkeld, met name omdat [appellant] ten tijde van het afsluiten van de effectenleaseovereenkomsten minderjarig was. Grief 3 ziet op de toepassing van de hofformule. Grief 5 keert zich tegen het verschijnen van de eindafrekeningen als aanvangsmoment van de wettelijke rente en grief 6 tegen de proceskostenveroordeling.
Schending zorgplicht: weigeringsplicht
5.2.
In de rechtspraak zijn over de (precontractuele) zorgplicht van Dexia de volgende uitgangspunten ontwikkeld (onder meer Hoge Raad 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2811 en BH2815, hof Amsterdam 1 december 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4981, Hoge Raad 29 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4003):
op Dexia heeft een tweeledige zorgplicht gerust: een verplichting om degene met wie zij een effectenleaseovereenkomst aanging, tevoren indringend en in niet mis te verstane bewoordingen te waarschuwen voor het risico dat de verkoopopbrengst van de geleasede effecten bij (tussentijdse) beëindiging van de effectenleaseovereenkomst niet toereikend zou zijn voor de terugbetaling van het geleende bedrag, in welk geval een restschuld zou overblijven, alsmede een verplichting om alvorens de effectenleaseovereenkomst aan te gaan inlichtingen in te winnen over de inkomens- en vermogenspositie van haar beoogde wederpartij teneinde na te gaan of deze naar redelijke verwachting de uit de effectenleaseovereenkomst voorvloeiende financiële verplichtingen zou kunnen dragen;
Dexia dient wegens schending van de zorgplicht twee derde deel van de restschuld als schade aan [appellant] te vergoeden. Een derde deel van de restschuld blijft op grond van aan hem zelf toe te rekenen omstandigheden (eigen schuld) voor rekening van [appellant] . Als de effectenleaseovereenkomst bij het aangaan daarvan naar redelijke verwachting leidde tot een onaanvaardbaar zware financiële last, worden rente, aflossing en kosten volgens dezelfde maatstaf tussen [appellant] en Dexia verdeeld;
voor de beoordeling van de vraag of effectenleaseovereenkomsten op [appellant] mogelijk een onaanvaardbaar zware financiële last legden is door dit hof de hofformule ontwikkeld. Aan de hand daarvan mag de financiële ruimte van [appellant] worden getoetst, mits die formule voldoende ruimte laat om ook met individuele omstandigheden van [appellant] rekening te houden.
5.3.
[appellant] stelt de vraag aan de orde of gelet op de omstandigheden waaronder hij de effectenleaseovereenkomsten heeft gesloten de reikwijdte van de zorgplicht van Dexia groter is dan uit de hiervoor genoemde jurisprudentie volgt. Volgens [appellant] is dat het geval, onder meer nu Dexia hem heeft blootgesteld aan financiële risico’s waartegen hij als minderjarige juist beschermd had moeten worden en het vermogen van minderjarigen niet op speculatieve wijze behoort te worden belegd. Dexia had volgens [appellant] jegens hem een ver(der)gaande waarschuwings- en onderzoeksplicht en in dit geval ook een weigeringsplicht. Dexia had hem moeten waarschuwen voor het risico van verlies van zijn inleg. Daarnaast had Dexia hem erop moeten wijzen dat voor het aangaan van de effectenleaseovereenkomsten een machtiging van de kantonrechter nodig was. Dexia had moeten onderzoeken of de financiële belangen van [appellant] wel voldoende in acht genomen waren en had moeten onderzoeken of genoemde toestemming door de kantonrechter was verleend. Dexia diende ermee rekening te houden dat [appellant] de voorzienbare gevolgen van het aangaan van de sterk speculatieve effectenleaseovereenkomsten niet kon dragen, en had hem het afsluiten ervan moeten weigeren. In ieder geval moet de door de zorgplichtschending veroorzaakte schade in verband met zijn minderjarigheid volledig voor rekening van Dexia komen, aldus steeds [appellant] .
5.4.
Het hof stelt voorop dat op Dexia als professionele dienstverlener op het terrein van beleggingen in effecten en aanverwante financiële diensten jegens [appellant] als particuliere belegger met wie zij een effectenleaseovereenkomst zal aangaan een bijzondere zorgplicht rust die ertoe strekt particuliere wederpartijen te beschermen tegen de gevaren van eigen lichtvaardigheid of gebrek aan inzicht. Deze bijzondere zorgplicht volgt uit hetgeen waartoe de eisen van redelijkheid en billijkheid een effecteninstelling, in aanmerking genomen haar maatschappelijke functie en haar deskundigheid, verplichten in gevallen waarin een persoon haar kenbaar heeft gemaakt een overeenkomst als de onderhavige effectenleaseovereenkomsten te willen aangaan en deze instelling daartoe ook een aanbod heeft gedaan. De reikwijdte van deze bijzondere zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de mate van deskundigheid en relevante ervaringen van de betrokken wederpartij, de ingewikkeldheid van het beleggingsproduct en de daaraan verbonden risico's (HR 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2815). De zorgplicht van een bank kan een onderzoeksplicht, een waarschuwingsplicht of een weigeringsplicht meebrengen (vgl. HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4914 en HR 11 juli 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7419). Verder geldt als uitgangspunt dat het vermogen van minderjarigen op niet-speculatieve wijze behoort te worden belegd (HR 9 januari 1998, NJ 1999, 285). Dit geldt uiteraard ook voor het door een minderjarige verdiende inkomen.
5.5.
[appellant] was ten tijde van de aanvraag van de effectenleaseovereenkomsten op 15 september 1999 vijftien jaar en ten tijde van de ondertekening daarvan op 20 september 1999 net een dag zestien jaar oud. Dexia wist, althans behoorde te weten, dat [appellant] minderjarig was. Voor zover Dexia dit betwist, geldt dat dit voor haar voldoende duidelijk had moeten zijn nu de geboortedatum van [appellant] op het aanvraagformulier is vermeld. Dat Dexia dit wist kan ook worden afgeleid uit het feit dat de vader van [appellant] de effectenleaseovereenkomsten heeft medeondertekend. [appellant] ging naar school en woonde nog thuis. De effectenleaseovereenkomsten betroffen complexe speculatieve producten en bevatten financiële verplichtingen voor [appellant] voor de duur van twintig jaar, die na zijn meerderjarigheid dus nog lange tijd zouden doorlopen. [appellant] had enkele bijbaantjes en een inkomen van ongeveer € 200,- netto per maand en beschikte niet over vermogen ten tijde van het sluiten van de effectenleaseovereenkomsten. Het hof volgt Dexia niet in haar betoog dat het gezinsinkomen in aanmerking moet worden genomen omdat [appellant] nog thuis woonde. Voor zover Dexia de hoogte van het inkomen van [appellant] in hoger beroep heeft bestreden, geldt dat dit inkomen uit de door [appellant] overgelegde rekeningafschriften uit 1999 voldoende blijkt. De maandlasten voor de effectenleaseovereenkomsten bedroegen gezamenlijk circa
€ 155,- (waarbij de lasten van de vooruitbetaling van de eerste zestig termijnen niet zijn meegerekend). Voor zover van belang, heeft Dexia niet (voldoende) concreet gemaakt welk inkomen [appellant] zou genieten en welke lasten hij zou hebben bij en na het bereiken van de meerderjarigheid (en het afronden van zijn opleiding). [appellant] heeft verder onbetwist aangevoerd dat hij geen enkele ervaring had met beleggen (en zijn ouders overigens evenmin).
5.6.
Op grond van artikel 1:345 lid 1, aanhef en onder d, BW dient een ouder een machtiging te vragen van de kantonrechter om voor rekening van een minderjarige geld te lenen. Voor het aangaan van de effectenleaseovereenkomsten was geen (voorafgaande) machtiging van de kantonrechter in de zin van artikel 1:345 BW verkregen. Dexia heeft aangevoerd dat haar ten tijde van het aangaan van de effectenleaseovereenkomsten niet duidelijk was dat deze machtiging vereist was. Naar het oordeel van het hof had het voor Dexia voldoende duidelijk moeten zijn dat een machtiging vereist was, althans had zij daarnaar in ieder geval onderzoek moeten doen of de vader van [appellant] erop moeten wijzen dat mogelijk een machtiging was vereist, nu niet in geschil is dat aan de toen minderjarige
[appellant] geld werd geleend om daarmee aandelen te leasen. Door dit na te laten heeft Dexia de belangen van de minderjarige [appellant] veronachtzaamd.
5.7.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat Dexia de (gecompliceerde) effectenleaseovereenkomsten niet met de minderjarige [appellant] had mogen sluiten. Het feit dat [appellant] de overeenkomsten had kunnen vernietigen op basis van art 1:345 jo. 1:347 BW maakt dat niet anders, evenmin als het feit dat zijn vader als wettelijk vertegenwoordiger heeft meegetekend bij het sluiten van de effectenleaseovereenkomsten. Het wettelijk systeem van bescherming van de vermogensbelangen van minderjarigen doet niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van Dexia en maakt niet dat Dexia niet aansprakelijk kan zijn wegens een zorgplichtschending jegens [appellant] (vgl. HR 9 januari 1998, NJ 1999, 285, r.o. 3.6.4.). Dat Dexia niet heeft geweigerd de effectenleaseovereenkomsten met [appellant] te sluiten, leidt niet tot nietigheid van de effectenleaseovereenkomsten wegens strijd met de openbare orde, zoals [appellant] heeft betoogd, maar heeft tot gevolg dat Dexia haar zorgplicht jegens hem heeft geschonden en aansprakelijk is voor de als gevolg daarvan door [appellant] geleden schade. Van eigen schuld van de ten tijde van het sluiten van de effectenleaseovereenkomsten minderjarige [appellant] is reeds daarom geen sprake.
De te vergoeden schade is het verschil tussen de situatie waarin [appellant] zich nu bevindt, en die waarin hij zich zou hebben bevonden als Dexia haar zorgplicht zou hebben nageleefd. [appellant] heeft als schade alle door hem aan Dexia betaalde bedragen gevorderd en verdere schade, maar hij heeft niet toereikend toegelicht dat hij verdere schade heeft geleden en zo ja, waaruit die dan bestaat. Het hof gaat dus ervan uit dat zijn schade bestaat uit de door hem uit hoofde van de effectenleaseovereenkomsten betaalde bedragen, bestaande uit de betaalde termijnen en het niet eerder door Dexia vergoede gedeelte van de aan haar voldane restschuld, vermeerderd met de wettelijke rente.
5.8.
Partijen zijn nu in staat zelf de door Dexia aan [appellant] verschuldigde schadevergoeding te berekenen aan de hand van het arrest van de Hoge Raad van 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, met name rov. 3.6.3 en verder) en volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [appellant] niet is betwist.
Schending zorgplicht; geen eigen schuld
5.9.
Ook indien Dexia de effectenleaseovereenkomsten niet aan [appellant] had behoren te weigeren, leidt dat niet tot een andere beslissing. In dat geval geldt dat de schade van [appellant] als gevolg van de zorgplichtschending door Dexia (zie hiervoor onder 5.7.) volledig voor rekening van Dexia dient te blijven omdat [appellant] geen eigen schuld kan worden verweten. Gezien zijn leeftijd kon van [appellant] niet worden verwacht dat hij de inhoud van de effectenleaseovereenkomsten en de daarbij geldende algemene voorwaarden en de gevolgen van het afsluiten daarvan zou doorgronden. Van hem kon dus niet verwacht worden dat hij begreep voor wat voor financieel product hij precies tekende. Dat de vader van [appellant] de effectenleaseovereenkomsten heeft meegetekend, kan Dexia niet baten. Haar vergoedingsplicht blijft geheel in stand omdat de billijkheid in het kader van art. 6:101 BW dit eist, gezien het feit dat zij de effectenleaseovereenkomsten met een minderjarige heeft gesloten. Er is ook daarom geen grond voor een vermindering van de vergoedingsplicht van Dexia.
Wettelijke rente
5.10.
[appellant] richt zich in zijn grieven ook tegen de vaststelling van de wettelijke rente door de rechtbank. Volgens vaste jurisprudentie oordeelt het hof dat Dexia wettelijke rente verschuldigd is vanaf de dag waarop [appellant] is begonnen met het doen van betalingen uit hoofde van de effectenleaseovereenkomsten.
Slotsom
5.11.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. Het afzonderlijk bespreken van de grieven is niet nodig. Dexia zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg. Dexia is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom ook worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het hof stelt de kosten in eerste aanleg en in hoger beroep als volgt vast:
Kosten van de procedure in eerste aanleg:
- dagvaardingsexploot € 100,33
- griffierecht € 107,00
- salaris advocaat € 600,00
totaal € 807,33
Kosten van de procedure in hoger beroep:
- dagvaardingsexploot € 90,81
- griffierecht € 284,00
- salaris advocaat € 3.035,00 (tarief II, 2,5 punten)
totaal € 3.409,81

6.Beslissing

Het hof:
6.1.
vernietigt het vonnis waarvan beroep,
en opnieuw rechtdoende:
6.2.
verklaart voor recht dat Dexia jegens [appellant] toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld door met hem de effectenleaseovereenkomsten te sluiten en door schending van haar (precontractuele) zorgplicht jegens hem;
6.3.
veroordeelt Dexia om aan [appellant] te betalen de als gevolg van het hiervoor genoemde onrechtmatig handelen van Dexia door [appellant] geleden schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, een en ander zoals weergegeven in rov. 5.8 van dit arrest;
6.4.
veroordeelt Dexia in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op € 807,33 voor de eerste aanleg en op € 3.409,81 voor het hoger beroep, en op € 178,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
6.5.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, J.W.M. Tromp en R.M. de Winter en door de
rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2025.