Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- de dagvaardingen van 22 december 2022, met producties,
- het herstelexploot van dagvaarding jegens AES,
- de akte wijziging van eis en overlegging producties, genomen op de rol van 16 augustus 2023,
- de akte uitlaten eiswijziging van AES en AEF d.d. 16 augustus 2023,
- een schriftelijk stuk van 23 december 2023 heeft de Europese Commissie (verder: de Commissie) gebruik gemaakt van haar bevoegdheid
- de akte houdende wijziging eis van 1 mei 2024 van Spanje,
- de antwoordakte eiswijziging
- het vonnis in incident van 29 mei 2024
- de conclusie van antwoord, met producties,
- de aanvullende schriftelijke opmerkingen van 17 oktober 2024 van de Commissie,
- de e-mail van 4 november 2024 na bezwaar van AES en AEF, waarin de rechtbank aan partijen en de Commissie mededeelt dat de schriftelijke opmerkingen van de Commissie worden toegestaan,
- het proces-verbaal van 13 november 2024 van de die dag gehouden mondelinge behandeling in de hoofdzaak en de daarin opgenomen processtukken en proceshandelingen, waarbij de Commissie tijdens de mondelinge behandeling vertegenwoordigd is geweest door haar juridische dienst.
- de brief van 17 december 2024 van AES en AEF met aanvullingen en opmerkingen op het proces-verbaal.
2.Leeswijzer
3.De feiten
4.Het geschil
PrimairAES te veroordelen tot betaling aan Spanje van EUR 15,4 miljoen, vermeerderd met de rente ter hoogte van het percentage van de Spaanse 10-jarige obligatierente vanaf 30 juni 2014 tot aan de dag dat Spanje dat bedrag op grond van het Arbitraal Vonnis aan Blasket of enige andere partij heeft betaald,
subsidiair, als Blasket of enige andere partij verlof tot tenuitvoerlegging van het Arbitraal Vonnis verkrijgt, het aan Blasket of enige andere partij te betalen bedrag,
meer subsidiair, als Spanje al dan niet door de tenuitvoerlegging van het Arbitraal Vonnis een betaling doet aan Blasket of enige andere partij, het door Spanje betaalde bedrag, alles zolang de Europese Commissie het Arbitraal Vonnis niet verenigbaar heeft verklaard met de interne markt op grond van artikel 107 lid 3 VWEU;
PrimairAEFte veroordelen tot betaling aan Spanje van EUR 11,1 miljoen, vermeerderd met de rente ter hoogte van het percentage van de Spaanse 10-jarige obligatierente vanaf 30 juni 2014 tot aan de dag dat Spanje dat bedrag op grond van het Arbitraal Vonnis aan Blasket of enige andere partij heeft betaald,
subsidiair, als Blasket of enige andere partij verlof tot tenuitvoerlegging van het Arbitraal Vonnis verkrijgt, het aan Blasket of enige andere partij te betalen bedrag,
meer subsidiair, als Spanje al dan niet door de tenuitvoerlegging van het Arbitraal Vonnis een betaling doet aan Blasket of enige andere partij, het door Spanje betaalde bedrag, alles zolang de Europese Commissie het Arbitraal Vonnis niet verenigbaar heeft verklaard met de interne markt op grond van artikel 107 lid 3 VWEU;
subsidiair13 januari 2023,
meer subsidiairvanaf de dag van betaling van genoemd bedrag of enig ander bedrag aan Blasket of enige andere partij die het Arbitraal Vonnis executeert tot aan de dag der algehele voldoening;
subsidiairvanaf 17 januari 2023,
meer subsidiairvanaf de dag van betaling van genoemd bedrag of enig ander bedrag aan Blasket of enige andere partij die het Arbitraal Vonnis executeert tot aan de dag der algehele voldoening;
5.De beoordeling: wettelijk kader
“verenigbaar met de interne markt kunnen worden beschouwd”. Ook in andere artikelen van de VWEU is bepaald op welke voorwaarden staatssteun met de interne markt verenigbaar is of als zodanig kan worden beschouwd [11] . Deze artikelen zijn in deze procedure niet aan de orde.
Geleid door de wens het structurele kader tot stand te brengen dat vereist is om de in het Europees Energiehandvest vermelde beginselen in praktijk te brengen;
6.De beoordeling: ECT of Unierecht over staatsteun van toepassing
“stabiele, billijke, gunstige en doorzichtige voorwaarden”te hanteren. Ze zijn gehouden investeerders
“eerlijk en billijk te behandelen”en verder
“doeltreffende middelen”te bieden voor de
“handhaving van rechten betreffende investeringen”.
Komstroy [23] . In dat arrest is onder meer aan de orde de bevoegdheid van het HvJEU om kennis te nemen van de prejudiciële vragen over de term
‘investering’uit artikel 1 lid 6 ECT die de burgerlijke rechter te Parijs, Frankrijk, heeft gesteld in een procedure tot vernietiging van een ICSID scheidsrechtelijke uitspraak (gewezen te Parijs, Frankrijk), tussen Komstroy – een kennelijk in Oekraïne gevestigde onderneming – en de republiek Moldavië.
7.De inhoudelijke beoordeling van de rechtsvorderingen
Inleiding op de behandeling van de inhoudelijke standpunten van partijen
“premium economic scheme”), verenigbaar met de interne markt verklaard.
“opbrengsten”als gedefinieerd in artikel 1 onder 9 ECT die AES en AEF hebben verkregen in de periode 2007 tot en met 2015, een met de interne markt verenigbare betaling aan steun betrof.
“voordeel”en
“steun”in de zin van artikel 107 lid 1 VWEU heeft beschouwd.
“Micula 2022”) het eerdere arrest van het Gerecht vernietigd. De zaak is vervolgens terug verwezen naar het Gerecht van de EU, die op 2 oktober 2024 opnieuw arrest heeft gewezen en het besluit van de Commissie heeft bekrachtigd. Deze uitspraak is gepubliceerd onder ECLI:EU:T:2024:659 (verder aangehaald als
“Micula 2024”). AES en AEF en de Commissie hebben deze laatste uitspraak in hun betogen opgenomen.
Dobeles HES [33] en
Mytilinaios/DEI [34] van het HvJEU zonder concrete uitleg waarom die arresten van belang zijn bij de beantwoording van de rechtsvraag of de betalingsverplichting van Spanje uit hoofde van het arbitraal vonnis een nieuw zelfstandig steunmaatregel is.
Mytilinaios/DEIgaat over een geschil tussen de producent van elektriciteit (die onder zeggenschap van de Griekse staat valt) en haar belangrijkste afnemer (een aluminiumproducent). In een scheidsrechterlijke uitspraak tussen hen is een aanzienlijke korting op het markttarief toegekend aan de afnemer van elektriciteit. Dat zij eerst het markttarief moest betalen aan de producent was geen geval van staatssteun. In de procedure bij de Commissie en daarop bij het Gerecht van de EU en vervolgens bij het HvJEU staat centraal de vraag of het in de scheidsrechterlijke uitspraak bepaalde lagere tarief toekenning van staatssteun inhoudt. Daarin verschilt deze uitspraak dusdanig van deze procedure dat het arrest
Mytilinaios/DEIniet van belang kan zijn bij de rechtsvraag of de betalingsverplichting van Spanje uit het arbitraal vonnis een zelfstandige steunmaatregel is.
Dobeles Hes [35] ook anders is dan in deze procedure geeft dit arrest een aantal algemene overwegingen over staatssteun die onafhankelijk zijn van het onderliggende geschil. In het arrest
Dobeles HESis overwogen dat wanneer bij een nationale regeling een steunmaatregel in de zin van artikel 107 lid 1 VWEU is ingevoerd (zoals hier Spanje heeft gedaan met de 2007-regeling en de wijzigingen daarop in de 2014-regeling), de uitbetaling van een op basis van die regeling in rechte gevorderd bedrag eveneens een dergelijke steunmaatregel vormt [36] . Deze overweging is herhaald in het vervolgarrest van het Gerecht van de EU in de Micula-zaak (
Micula 2024) [37] .
Dobeles HEStwee mogelijkheden volgen: de onderliggende subsidieregeling vormt de steunmaatregel, of de betaling in het kader van de tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis vormt de steunmaatregel. De rechtbank acht dit betoog een onjuiste lezing (of interpretatie) van de uitleg over artikel 107 lid 1 VWEU in dit arrest.
Dobeles HESen
Micula 2024volgt dat een betalingsverplichting van een EU-lidstaat uit een arbitraal vonnis staatssteun kan zijn. Het Gerecht van de EU heeft in
Micula 2024ook overwogen dat onderscheid moet worden gemaakt tussen vorderingen tot vergoeding van schade die het gevolg is van een onrechtmatigheid, en een vordering tot betaling van bedragen die op grond van een regeling verschuldigd zijn [38] .
“opbrengsten”) zouden krijgen dan aanvankelijk gedacht. De schadevordering van de investeerders was dan ook gericht op een aanvullende vergoeding voor hun investeringen, bovenop wat zij uit de gewijzigde 2007-regeling, uiteindelijk vastgesteld in de 2014-regeling, zouden verkrijgen. De vorderingen van AES en AEF (en de andere investeerders) betroffen dus niet de betaling van bedragen die Spanje op grond van de steunmaatregelen verschuldigd was (zie ook onder 7.2.3). Dit strookt ook met het betoog van Spanje dat het arbitraal vonnis veel verder gaat dan de subsidieregeling(en) die door de Commissie verenigbaar is geacht met de interne markt.
“opbrengsten”als gedefinieerd in artikel 1 onder 9 ECT van de investeringen van AES en AEF verhoogd. Die opbrengst is gebaseerd op een door Spanje bij nationale regeling ingevoerde steunmaatregel (zie ook onder 7.2.4) die door de Commissie verenigbaar met de interne markt is verklaard (zie onder 7.2.2). In het arbitraal vonnis is Spanje dus veroordeeld tot uitbetaling van een op basis van een steunmaatregel gevorderd schadebedrag.
Easti Pagarover dit punt niet kan worden toegepast in deze procedure – ook al gaat
Easti Pagarover regelingen uit Verordening 800/2008 [44] (groepsvrijstellingen van steunmaatregelen, in deze procedure niet van toepassing).
Komstroy(2 september 2021) heeft uitgesproken en kort daarop het arrest van het HvJEU in de Micula-zaak volgde (op 22 januari 2022). Beide arresten blijken van belang voor de vorderingen van Spanje in deze procedure. Uit dit alles volgt dat Spanje er niet onredelijk lang over heeft gedaan om de vorderingen op AES en AEF in deze procedure in te stellen op basis van die arresten.
“Procedure betreffende onrechtmatige steun”. AES en AEF hebben niet aangevoerd, en dit blijkt ook niet uit het procesdossier, dat de Commissie een dergelijk onderzoek heeft ingesteld naar de onrechtmatigheid van de door Spanje aangemelde steun (de betalingsverplichting uit het arbitraal vonnis). Daarom zijn de in dat artikel genoemde termijnen hier niet van toepassing.
“op grond van artikel 107 lid 3 VWEU”wordt niet opgenomen omdat de Commissie mogelijk op een andere grond de betalingsverplichting van Spanje uit het arbitraal vonnis verenigbaar met de interne markt acht. Verder is het ook mogelijk dat die betalingsverplichting van Spanje op andere wijze (als omschreven in artikel 108 lid 2 VWEU) verenigbaar met de interne markt wordt geacht (zie onder 5.6). Ook dan is een betaling als gevolg van de tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis geen onrechtmatige staatssteun.
Easti Pagar [50] . Subsidiair heeft Spanje gesteld dat AES en AEF ongerechtvaardigd zijn verrijkt door het arbitraal vonnis, althans de betalingsverplichting van Spanje daaruit (artikel 6:212 BW).
Easti Pagarals grondslag voor haar vorderingen is onjuist. In dat arrest is overwogen dat op de EU-lidstaat een plicht rust om zich tot de nationale rechterlijke instanties te wenden om de naleving van de standstillverplichting te waarborgen. Daaruit volgt niet een grondslag voor de vorderingen van die EU-lidstaat tot terugbetaling van staatssteun. Daarover is in de Procedureverordening en de Mededelingen 2019/C 247 en 2021/C 305 expliciet bepaald dat de nationale rechterlijke instantie het nationale recht moet toepassen, en dat de terugvordering dus op een grondslag uit het nationale recht moet zijn gebaseerd. De primaire stelling van Spanje houdt dan ook geen stand, zoals AES en AEF terecht hebben aangevoerd.
“ongerechtvaardigde”, slechts geldt voor zolang de Commissie nog niet heeft beslist over de verenigbaarheid met de interne markt van het arbitraal vonnis, dan wel heeft beslist dat het arbitraal vonnis onverenigbaar is met de interne markt.
“zolang de Commissie de betalingsverplichting van Spanje uit hoofde van het arbitraal vonnis niet geheel of gedeeltelijk verenigbaar met de interne markt heeft verklaard”. Een dergelijke voorwaarde kan aan toewijzende veroordelingen worden verbonden in een Nederlands vonnis en voldoet aan het vereiste dat de nationale rechterlijke instanties alle maatregelen moet treffen ten behoeve van de handhaving van de standstillverplichting.
“op grond van artikel 107 lid 3 VWEU”in de vorderingen VII en VIII. Ongeacht de grond waarop het arbitraal vonnis verenigbaar met de interne markt wordt verklaard, is bij verenigbaarheid ervan geen sprake van onrechtmatige staatssteun en heeft Spanje geen terugvorderingsrecht van eventuele betalingen uit hoofde van het arbitraal vonnis. Die zinsnede wordt dus niet opgenomen bij toewijzing van de vorderingen VII en VIII.
“PbEU 2015, L 248/9”. Onder dat nummer is de Procedureverordening gepubliceerd. Spanje heeft echter de vorderingen over de rente niet gewijzigd ook al stelt zij dus dat de Nederlandse wettelijke rente van toepassing is. AES en AEF hebben geen inhoudelijk verweer gevoerd over welke rente moet worden toegepast.