ECLI:NL:RBAMS:2024:3156

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
C/13/728512 / HA ZA 23-64
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Internationaal privaatrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in staatssteunkwestie met betrekking tot arbitraal vonnis

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 29 mei 2024, wordt de bevoegdheid van de rechtbank besproken in het kader van een geschil tussen het Koninkrijk Spanje en AES Solar Energy Coöperatief U.A. en Ampere Equity Fund B.V. Spanje heeft vorderingen ingesteld die verband houden met een arbitraal vonnis, waarbij het land is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de twee Nederlandse ondernemingen. De rechtbank moet bepalen of zij bevoegd is om kennis te nemen van deze vorderingen, waarbij de toepassing van de Brussel I bis Verordening en het Verdrag van New York ter discussie staat. Spanje stelt dat de vorderingen zijn gebaseerd op Unierecht inzake staatssteun, terwijl AES en AEF aanvoeren dat de vorderingen de rechtsgeldigheid en tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis raken, wat zou betekenen dat het Verdrag van New York van toepassing is. De rechtbank concludeert dat de vorderingen van Spanje niet onder het toepassingsbereik van het Verdrag van New York vallen, maar onder de Brussel I bis Verordening. De rechtbank wijst de bevoegdheidsexceptie van AES en AEF af en verklaart zich bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van Spanje. De zaak wordt verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord op 10 juli 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/728512 / HA ZA 23-64
Vonnis in incident van 29 mei 2024
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
KONINKRIJK SPANJE,
gevestigd te Madrid, Spanje,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. P.L. Tjiam te Amsterdam,
tegen
1. de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid
AES SOLAR ENERGY COÖPERATIEF U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AMPERE EQUITY FUND B.V.,
gevestigd te Schiphol,
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. D. Knottenbelt te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Spanje, AES en AEF worden genoemd.
De zaak in het kort
Dit vonnis in incident gaat over de vraag of deze rechtbank bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van Spanje. Daarbij gaat het in dit geval om de (juridische) betekenis van de door Spanje ingestelde vorderingen op AES en AEF. Centraal in dit geschil staat een arbitraal vonnis, bekrachtigd door de Zwitserse Hoge Raad, waarin Spanje is veroordeeld tot betaling van geldsommen aan AES en AEF. Spanje heeft dit arbitrale vonnis gemeld als staatssteun bij de Europese Commissie. In de huidige procedure vordert Spanje verklaringen voor recht over onder meer dat arbitrale vonnis en betaling van dezelfde geldsommen als waartoe Spanje is veroordeeld in het arbitraal vonnis.
Volgens AES en AEF zijn de vorderingen van Spanje gericht op de rechtsgeldigheid en de tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis. Dan dient de bevoegdheid te worden vastgesteld door het Verdrag van New York en is deze rechtbank onbevoegd, aldus AES en AEF. Volgens Spanje zijn de vorderingen gebaseerd op het Unierecht over staatssteun en is deze rechtbank op grond daarvan bevoegd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 december 2022 tevens houdende incidentele vordering ex art. 223 RV, met producties,
- het herstelexploot van dagvaarding jegens AES,
- de brief van 13 juni 2023 van Spanje met de mededeling dat de incidentele vorderingen worden ingetrokken,
- de akte van referte van AES en AEF op het intrekken van die incidentele vorderingen,
- de rolbeslissing van 28 juni 2023 dat de incidentele vorderingen zijn ingetrokken (zie Bijlage I bij dit vonnis) en dat Spanje uiterlijk 16 augustus 2023 een akte eiswijziging kan indienen,
- de akte wijziging van eis en overlegging producties, genomen op de rol van 16 augustus 2023,
- de antwoordakte van AES en AEF over de wijziging van eis, genomen op de rol van 30 augustus 2023,
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, met producties, genomen op de rol van 11 oktober 2023,
- de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident, met producties, genomen op de rol van 22 november 2023,
- de schriftelijke opmerkingen van de Europese Commissie,
- de akte overlegging aanvullende producties 20 – 22 van Spanje,
- de akte houdende voorlopige reactie op schriftelijke opmerkingen Europese Commissie van AES en AEF, ontvangen op 2 april 2024,
- de brief van 4 april 2024 van Spanje met bezwaar tegen de akte houdende voorlopige reactie op schriftelijke opmerkingen Europese Commissie van AES en AEF,
- de brief van 5 april 2024 van AES en AEF in reactie op bovenstaande brief van Spanje,
- de antwoordakte van Spanje,
- het proces-verbaal van 15 april 2024 van de mondelinge behandeling en de daarin opgenomen proceshandelingen,
- de akte houdende wijziging eis van 1 mei 2024 van Spanje,
- de antwoordakte van 15 mei 2024 van AES en AEF.
1.2.
Voordat AES en AEF van antwoord hoefden te dienen in deze procedure, heeft Spanje een kort geding jegens hen (en hun bestuurders) aangespannen en een kort geding tegen een derde waarmee AES en AEF een rechtsverhouding hebben. De vorderingen in beide kortgedingprocedures hangen samen met deze procedure, meer specifiek met de voorlopige voorzieningen onder (A) tot en met (F) die Spanje bij dagvaarding heeft gevorderd. Gedurende – en na afloop van – deze kortgedingprocedures hebben AES en AEF, met instemming van Spanje, herhaaldelijk verzocht om uitstel voor het dienen van antwoord in deze procedure. Dit uitstel is steeds verleend door de rechtbank. Spanje heeft vervolgens de bij dagvaarding ingestelde voorlopige voorzieningen in deze procedure ingetrokken en heeft verder de rechtbank verzocht om verwijzing naar de rol voor akte eiswijziging. AES en AEF hebben zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank over deze verzoeken. Spanje heeft zijn akte eiswijziging ingediend op de rol van 16 augustus 2023, waarin hij de vorderingen (A) tot en met (F), (J) en (M) tot en met (S) heeft ingetrokken. Daarnaast heeft Spanje vijf andere vorderingen ingesteld. AES en AEF hebben vervolgens de bevoegdheidsexceptie opgeworpen.
1.3.
Bij een schriftelijk stuk van 23 december 2023 heeft de Europese Commissie (verder: de Commissie) gebruik gemaakt van haar bevoegdheid [1] om in een lopende procedure waarin staatssteun aan de orde is, opmerkingen over de zaak in te dienen. De Commissie is tijdens de mondelinge behandeling vertegenwoordigd geweest door haar juridische dienst. Beide partijen hebben daarop schriftelijk gereageerd.
1.4.
Na de mondelinge behandeling van het bevoegdheidsincident is Spanje toegelaten zijn eisen te wijzigen waarop AES en AEF mogen reageren.
1.5.
Ten slotte is vonnis in het incident bepaald.

2.De feiten voor zover van belang in het bevoegdheidsincident

2.1.
In 2007 heeft Spanje een regeling ingevoerd ter stimulering van het produceren van elektriciteit door zonne-energie, ter uitvoering van de Richtlijn Europese Unie 2001/77/EG inzake hernieuwbare energie.
2.2.
De 2007-regeling van Spanje voorzag in gunstige financiële voorwaarden voor investeerders in zonne-energie installaties in Spanje. Spanje heeft deze 2007-regeling niet aangemeld bij de Commissie als staatssteun.
2.3.
AES en AEF hebben beide vanaf 2007 geïnvesteerd in zonne-energie installaties in Spanje.
2.4.
Spanje heeft in 2010 de 2007-regeling aangepast waardoor investeerders in zonne-energie installaties in Spanje – dus ook AES en AEF – lagere subsidies ontvangen.
2.5.
AES en AEF – en andere investeerders in zonne-energie installaties in Spanje – zijn van mening dat zij als gevolg van de wijzigingen van de 2007-regeling schade hebben geleden. Over een mogelijke schadevergoeding is geen overeenstemming bereikt tussen Spanje en die investeerders.
2.6.
De investeerders en Spanje zijn vervolgens in 2011 een arbitrageprocedure gestart op grond van het Internationale Energiehandvest (ook bekend als ECT – een verdrag waarbij Spanje en Nederland toen lidstaten waren) bij een ad hoc scheidsgerecht van het Permanent Hof van Arbitrage (PHA). In die procedure hebben de investeerders een schadevergoeding van Spanje gevorderd. Het scheidsgerecht heeft zetel te Zwitserland gekozen en zich bij tussenvonnis van 13 oktober 2014 bevoegd geacht.
2.7.
In 2013 heeft Spanje de regeling voor investeringen in zonne-energie installaties wederom aangepast. Spanje heeft deze 2013-regeling aangemeld bij de Commissie als staatssteun. De Commissie heeft in haar besluit van 10 november 2017 de 2013-regeling verenigbaar met de interne markt geacht.
2.8.
Bij arbitraal vonnis van 28 februari 2020 is Spanje veroordeeld tot betaling van 15,4 miljoen euro aan AES en 11,1 miljoen euro aan AEF (te vermeerderen met kosten en rente). Dit arbitraal vonnis is bij beslissing van 23 februari 2021 bekrachtigd door de Zwitserse Hoge Raad.
2.9.
AES en AEF hebben op 10 december 2020 een vordering ingesteld bij de District Court for the District of Columbia (verder: USDC Columbia) om (i) een beschikking te geven waarbij het arbitrale vonnis van het PHA wordt erkend en bevestigd, en (ii) een vonnis te wijzen ten gunste van AES en AEF ten bedrage van de door het PHA toegekende schadevergoeding.
2.10.
Spanje heeft de uitspraak van het PHA als steunmaatregel aangemeld bij de Commissie, die de ontvangst van de aanmelding op 14 september 2021 heeft bevestigd en geregistreerd onder nummer SA.64761. De Commissie heeft nog geen besluit genomen ten aanzien van de aangemelde steun.
2.11.
Bij aktes van cessie van 13 en 17 januari 2023 hebben AES en AEF hun titel uit het arbitraal vonnis gecedeerd aan Blasket Renewable Investments LLC, gevestigd te Wilmington, Verenigde Staten van Amerika (verder: Blasket). In de Amerikaanse procedure (voor het gerecht USDC Columbia) is een verzoek ingediend Blasket in de plaats te stellen van AES en AEF. Dit is toegestaan. Spanje is na de dagvaarding in de huidige procedure bekend geworden met die cessie en de indeplaatsstelling in de Amerikaanse procedure.
2.12.
Spanje heeft bij dagvaarding van 1 maart 2023 een kort geding bij deze rechtbank ingesteld jegens Blasket om haar te verbieden waar ook ter wereld een anti-suit injunction te verzoeken met het (directe of indirecte) doel dat deze bodemprocedure moet worden ingetrokken, opgeschort of waarbij de voortgang van deze procedure op enigerlei wijze wordt gefrustreerd. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 15 maart 2023 zich onbevoegd verklaard.
2.13.
Spanje heeft bij dagvaarding van 4 maart 2023 een kort geding bij deze rechtbank ingesteld jegens AES en AEF en hun bestuurders om de indeplaatsstelling van Blasket in de Amerikaanse procedure terug te laten draaien, en verder om hen te verbieden waar dan ook ter wereld een poging te doen handelingen te verrichten die erop zijn gericht om deze procedure bij de rechtbank Amsterdam te frustreren. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 6 maart 2023 de gevraagde voorzieningen geweigerd.
2.14.
Het gerecht USDC Columbia heeft zich bij vonnis van 29 maart 2023 onbevoegd verklaard. In het hoger beroep van dit vonnis was ten tijde van de mondelinge behandeling in deze zaak nog geen uitspraak gedaan.

3.Het geschil

in de hoofdzaak

3.1.
Spanje vordert, na eiswijzigingen (laatstelijk van 1 mei 2024), bij vonnis – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat de 2007-regeling een steunmaatregel vormt in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU;
II. voor recht te verklaren dat de 2007-regeling niet conform artikel 108, lid 3, VWEU bij de Europese Commissie is aangemeld en onrechtmatige staatssteun vormt;
III. voor recht te verklaren dat de door het PHA-scheidsgerecht bij Arbitraal Vonnis van 28 februari 2020 toegekende schadevergoeding een steunmaatregel vormt in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, en tot onrechtmatige steun leidt zolang de Europese Commissie het Arbitraal Vonnis niet verenigbaar met de interne markt heeft verklaard op grond van artikel 107, lid 3, VWEU;
IV. voor recht te verklaren dat de invordering van de door het PHA-scheidsgerecht bij Arbitraal Vonnis van 28 februari 2020 toegekende schadevergoeding in strijd met het Unierecht is, zolang de Europese Commissie dat scheidsrechterlijke vonnis niet verenigbaar met de interne markt verklaard heeft;
V. voor recht te verklaren dat geen sprake is van een gewettigd vertrouwen bij gedaagden of enige andere met hen verbanden onderneming in de zin van Artikel 3, lid 3, van Bijlage I bij Verordening (EU) Nr. 651/2014 dat zij op grond van de 2007-regeling aanspraak konden maken op die in die 2007-regeling vervatte steunmaatregel;
VI. voor recht te verklaren dat een betaling door Spanje aan Blasket of enige andere partij uit hoofde van de door het PHA-scheidsgerecht bij Arbitraal Vonnis van 28 februari 2020 aan AES en AEF toegekende schadevergoedingen, een onrechtmatige steunmaatregel ten gunste van AES en AEF vormt zolang de Europese Commissie het Arbitraal Vonnis niet verenigbaar met de interne markt verklaard heeft op grond van artikel 107, lid 3, VWEU;
VII.
PrimairAES te veroordelen tot betaling aan Spanje van EUR 15,4 miljoen, vermeerderd met de rente ter hoogte van het percentage van de Spaanse 10-jarige obligatierente vanaf 30 juni 2014 tot aan de dag dat Spanje dat bedrag op grond van het Arbitraal Vonnis aan Blasket of enige andere partij heeft betaald,
subsidiair, als Blasket of enige andere partij verlof tot tenuitvoerlegging van het Arbitraal Vonnis verkrijgt, het aan Blasket of enige andere partij te betalen bedrag,
meer subsidiair, als Spanje al dan niet door de tenuitvoerlegging van het Arbitraal Vonnis een betaling doet aan Blasket of enige andere partij, het door Spanje betaalde bedrag, alles zolang de Europese Commissie het Arbitraal Vonnis niet verenigbaar heeft verklaard met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, VWEU;
VIII.
PrimairAEFte veroordelen tot betaling aan Spanje van EUR 11,1 miljoen, vermeerderd met de rente ter hoogte van het percentage van de Spaanse 10-jarige obligatierente vanaf 30 juni 2014 tot aan de dag dat Spanje dat bedrag op grond van het Arbitraal Vonnis aan Blasket of enige andere partij heeft betaald,
subsidiair, als Blasket of enige andere partij verlof tot tenuitvoerlegging van het Arbitraal Vonnis verkrijgt, het aan Blasket of enige andere partij te betalen bedrag,
meer subsidiair, als Spanje al dan niet door de tenuitvoerlegging van het Arbitraal Vonnis een betaling doet aan Blasket of enige andere partij, het door Spanje betaalde bedrag, alles zolang de Europese Commissie het Arbitraal Vonnis niet verenigbaar heeft verklaard met de interne markt op grond van artikel 107, lid 3, VWEU;
IX. AES te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over EUR 15,4 miljoen, vermeerderd met de rente ter hoogte van het percentage van de Spaanse 10-jarige obligatierente vanaf 30 juni 2014 te rekenen vanaf 10 december 2021,
subsidiair13 januari 2023,
meer subsidiairvanaf de dag van betaling van genoemd bedrag of enig ander bedrag aan Blasket of enige andere partij die het Arbitraal Vonnis executeert tot aan de dag der algehele voldoening;
X. AEF te veroordeelden tot betaling van de wettelijke rente over EUR 11,1 miljoen, vermeerderd met de rente ter hoogte van het percentage van de Spaanse 10-jarige obligatierente vanaf 30 juni 2014 te rekenen vanaf 10 december 2021,
subsidiairvanaf 17 januari 2023,
meer subsidiairvanaf de dag van betaling van genoemd bedrag of enig ander bedrag aan Blasket of enige andere partij die het Arbitraal Vonnis executeert tot aan de dag der algehele voldoening;
En een ander met veroordeling van AES en AEF in de proceskosten, inclusief de na dit vonnis te ontstane kosten.
in het incident
3.2.
AES en AEF vorderen dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, en indien deze vordering wordt afgewezen toestemming om tussentijds hoger beroep van dit vonnis in incident te mogen instellen.
3.3.
AES en AEF stellen daartoe – in hoofdlijnen – dat sprake is van vorderingen die samenhangen met de rechtsgeldigheid dan wel de tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis. Er is volgens AES en AEF sprake van een accessoire procedure die tot gevolg heeft dat het arbitraal vonnis wordt aangetast, in de zin dat de tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis wordt belemmerd dan wel zonder effect zal zijn. De bevoegdheidsregels van het Verdrag van New York [2] zijn daarom van toepassing. Over de rechtsgeldigheid dan wel de tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis is volgens dat Verdrag bevoegd de rechter van het land waarin het scheidsgerecht zetel heeft gekozen (in dit geval dus Zwitserland) dan wel van het land waarin het arbitraal vonnis ten uitvoer wordt gelegd (in dit geval de Verenigde Staten van Amerika). Deze rechtbank is dus onbevoegd kennis te nemen van de vorderingen van Spanje, aldus steeds AES en AEF.
3.4.
Spanje voert – kort gezegd – aan dat wat wordt betaald op grond van het arbitraal vonnis, staatsteun is als bedoeld in artikel 107 VWEU [3] . Met betaling is gelijkgesteld een onvrijwillige ‘betaling’ door executie ten laste van Spanje. Spanje heeft het arbitraal vonnis gemeld bij de Commissie die een besluit dient te nemen of nakoming van het vonnis staatssteun is die verenigbaar is met de interne markt. Tot dat besluit is genomen, is er een standstill (artikel 108 lid 3 VWEU) [4] waarin Spanje geen betaling op basis van die gemelde staatssteun mag doen. Door de veroordeling van Spanje tot betaling aan AES en AEF genieten zij vanaf dat moment voordeel. Zij hebben hun titel uit het arbitraal vonnis aan Blasket gecedeerd en zijn dus waarschijnlijk al betaald door Blasket. Dan hebben AES en AEF daadwerkelijk voordeel gehad van de gemelde staatssteun. Uit het Unierecht volgt dat Spanje daarom verplicht is alle maatregelen te nemen om het door AES en AEF genoten voordeel van die gemelde staatssteun weg te nemen. De vorderingen van Spanje zijn dus zelfstandige vorderingen gebaseerd op het Unierecht over staatssteun. Dit dient te worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter met toepassing van de bevoegdheidsregels uit Brussel I-bis [5] . Op grond van artikel 4 van die verordening is de Nederlandse rechter bevoegd van haar vordering kennis te nemen, aldus steeds Spanje.
3.5.
De Commissie merkt – samengevat – op dat zij de melding van Spanje over zijn betalingsverplichting uit het arbitraal vonnis als staatssteun nog in onderzoek heeft. Er is nog geen besluit over de verenigbaarheid met de interne markt van dat arbitraal vonnis. Ook dan zijn lidstaten verplicht om onrechtmatig verleende steun op eigen initiatief terug te vorderen, zo volgt uit het arrest Easti Pagar [6] van het Hof van Justitie van de Europese Unie (verder: HvJEU). Er is in dit geval sprake van onrechtmatig verleende steun, althans steun die al is tenuitvoergelegd, omdat de steunmaatregel is ontstaan op het moment dat het arbitrale vonnis is gewezen [7] . Spanje heeft van die steunmaatregel melding gemaakt bij de Commissie, waarop de standstill-verplichting in werking is getreden. Spanje is verder verplicht actie te ondernemen om onrechtmatig verleende steun ongedaan te maken dan wel te voorkomen. De vorderingen van Spanje in deze procedure zijn niet anders dan uitvoering van het handhavingsbeleid voor staatssteun en dus niet gericht op de vernietiging of erkenning en tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis. De vorderingen van Spanje zijn dus geen onderwerp van arbitrage. Bovendien dient de nationale rechter toe te zien op de bescherming van de rechten die voortvloeien uit eventuele schendingen van het Unierecht over staatssteun [8] . Het is vaste jurisprudentie van het HvJEU dat dit niet mag worden omzeild door een beroep op een arbitrageverdrag [9] . Dan dient de bevoegdheid in dit geval (want grensoverschrijdend: Spanje en in Nederland gevestigde ondernemingen) te worden getoetst aan de hand van Brussel I-bis, aldus steeds de Commissie.
3.6.
Op de standpunten van partijen en de Commissie wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in het bevoegdheidsincident

4.1.
In dit geschil staat centraal welke bevoegdheidsregels van toepassing zijn: volgens Spanje, gesteund door de Commissie, is dat Brussel I-bis. Volgens AES en AEF dient het Verdrag van New York te worden toegepast.
4.2.
Spanje is bij arbitraal vonnis veroordeeld tot betaling van geldsommen aan AES en AEF als vergoeding van de schade van AES en AEF als gevolg van wijzigingen in de 2007-regeling. De vorderingen van Spanje betreffen deels die 2007-regeling (het onder I en II gevorderde) en verder die betalingsverplichting uit dat arbitrale vonnis (de overige vorderingen).
4.3.
Brussel I-bis is niet van toepassing op arbitrage (artikel 1 lid 2 Brussel I-bis). In de considerans 12 van deze verordening is nader uiteengezet wat daaronder wordt verstaan:
“Deze verordening dient niet van toepassing te zijn op vorderingen of accessoire procedures die in het bijzonder betrekking hebben op (…) enige vordering of beslissing inzake nietigverklaring, herziening, hoger beroep, erkenning en tenuitvoerlegging met betrekking tot een scheidsrechterlijk uitspraak. (…)”
Verder hebben AES en AEF gewezen op de slotzin van punt 12 van de considerans, waarin is opgenomen dat over de erkenning en tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis dient te worden beslist
“in overeenstemming met het Verdrag van New York (…), dat voorrang heeft boven deze verordening.”
4.4.
In artikel I van het Verdrag van New York is het toepassingsbereik van dat verdrag omschreven:
“Dit Verdrag is van toepassing op de erkenning en tenuitvoerlegging van scheidsrechterlijke uitspraken, gewezen op het grondgebied van een andere Staat dan die waar de erkenning en tenuitvoerlegging van zodanige uitspraken wordt verzocht, (…)”.
Daarnaast is in artikel V bepaald:
1. De erkenning en tenuitvoerlegging van de uitspraak zullen slechts dan, op verzoek van de partij tegen wie een beroep op de uitspraak wordt gedaan, geweigerd worden, indien die partij aan de bevoegde autoriteit van het land waar de erkenning en tenuitvoerlegging wordt verzocht, het bewijs levert:
(…)
e) dat de uitspraak nog niet bindend is geworden voor partijen of is vernietigd of haar tenuitvoerlegging is geschorst door een bevoegde autoriteit van het land waar of krachtens welks recht die uitspraak werd gewezen.
(…)”
Uit deze bepaling volgt ook dat een vordering gericht op vernietiging, of aantasting, van een arbitraal vonnis onder het toepassingsbereik van het Verdrag van New York valt, zoals AES en AEF terecht hebben betoogd.
4.5.
Gelet op de standpunten van partijen over de reikwijdte van de vorderingen zal de rechtbank tot een kwalificatie van de door Spanje ingestelde vorderingen moeten komen. Omdat Spanje een beroep doet op het Unierecht merkt de rechtbank op dat begrippen uit dat Unierecht uniform en autonoom moeten worden uitgelegd. De betekenis van gebruikte begrippen daarin kan niet afhankelijk zijn van de uitleg van nationaal recht [10] . Volgens vaste rechtspraak van het HvJEU moet bij de uitlegging van een bepaling van Unierecht niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstellingen van de regeling waarvan deze bepaling deel uitmaakt [11] , in dit geval dus de regelgeving over staatssteun.
over welke vorderingen gaat dit bevoegdheidsincident?
4.6.
Voordat de vorderingen van Spanje kunnen worden gekwalificeerd, is eerst in geschil over welke vorderingen dit bevoegdheidsincident gaat: de oorspronkelijke vorderingen uit de dagvaarding of de vorderingen uit de akte eiswijziging van 16 augustus 2023, nader gepreciseerd in de akte van 1 mei 2024).
4.7.
AES en AEF hebben gesteld dat de dagvaarding van Spanje leidend moet zijn in dit bevoegdheidsincident. Zij zijn bij hun standpunten in dit bevoegdheidsincident uitgegaan van alle vorderingen die Spanje heeft opgenomen in de dagvaarding. Spanje is van mening dat de gewijzigde vorderingen (eiswijziging van 16 augustus 2023, aangevuld met de eiswijziging van 1 mei 2024) leidend zijn.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat, anders dan AES en AEF hebben betoogd, dient te worden uitgegaan van de vorderingen zoals die in de hoofdzaak aan de orde zullen zijn. In dit geval zijn dat de vorderingen van Spanje uit de eiswijzigingen van 16 augustus 2023 (die inhoudelijk niet anders zijn geworden door de eiswijziging van 1 mei 2024). Tot augustus 2023 hebben AES en AEF steeds uitstel gevraagd voor het dienen van antwoord, en met instemming van Spanje, verkregen. AES en AEF zijn in de gelegenheid geweest om kennis te nemen van die eiswijziging voordat zij de bevoegdheidsexceptie hebben opgeworpen. Er is geen aanleiding om nu uit te gaan van de oorspronkelijke vorderingen uit de dagvaarding. Uit de antwoordakte (genomen op de rol van 15 mei 2024) van AES en AEF op de eiswijzigingen (genomen op de rol van 1 mei 2024) van Spanje voeren AES en AEF geen argumenten aan die op dit punt tot een ander oordeel leiden. Door deze akte is ook ten aanzien van de gewijzigde eis gelegenheid voor hoor en wederhoor geweest.
4.9.
De rechtbank gaat daarom in dit bevoegdheidsincident uit van de door Spanje gewijzigde vorderingen in de hoofdzaak als opgenomen onder 3.1. AES en AEF hebben dan ook ten onrechte gewezen op de onder B, C, D, O, P en Q ingestelde vorderingen in de dagvaarding van Spanje. In die vorderingen kan worden gelezen dat Spanje het arbitrale vonnis ter discussie wilde stellen in deze procedure. Deze door AES en AEF genoemde vorderingen zijn echter ingetrokken door Spanje.
begrenzing van de toetsing van de bevoegdheid van deze rechtbank
4.10.
De tot op heden ingenomen inhoudelijke standpunten van partijen worden ook betrokken bij de toetsing van de bevoegdheid [12] . In dit geval specifiek die inhoudelijke standpunten waaruit de kwalificatie van de vorderingen van Spanje kan worden afgeleid. Er is in deze fase echter geen ruimte voor een onderzoek naar de (niet) ontvankelijkheid of de gegrondheid van de vorderingen van Spanje in de hoofdzaak [13] . De inhoudelijke stellingen van partijen over onderwerpen die in de hoofdzaak aan de orde kunnen komen worden daarom in deze fase niet inhoudelijk behandeld.
kwalificatie van de vorderingen
4.11.
In vorderingen I en II staat centraal de 2007-regeling die in Spanje van kracht is geweest en aanleiding is geweest voor AES en AEF om te investeren in zonne-energie installaties in Spanje. Onder de 2007-regeling heeft Spanje subsidies uitgekeerd aan private ondernemingen, zoals AES en AEF. Een dergelijke regeling is geen onderwerp van het Verdrag van New York of de arbitrage-exceptie van Brussel I-bis. De vorderingen (I en II) vallen verder onder het toepassingsbereik van artikel 1 lid 1 Brussel I-bis, zodat de bevoegdheid voor die vorderingen (I en II) op grond van die verordening moet worden vastgesteld.
4.12.
Het arbitrale vonnis wordt wel genoemd in de vorderingen III tot en met VI. In die vorderingen wordt – kort samengevat – gevorderd een verklaring voor recht dat het arbitrale vonnis staatssteun is als vastgelegd in het Unierecht (de artikelen 107 tot en met 109 VWEU, de Verordening 2015/1589, de Mededeling van de Commissie betreffende de terugvordering van onrechtmatige en onverenigbare staatssteun [14] , de Mededeling 2021/C 305 en jurisprudentie over staatssteun van het Gerecht EU en het HvJEU).
4.13.
Deze vorderingen zijn dus gericht op een beslissing dat de Unierechtelijke staatssteunregelgeving van toepassing is op het arbitraal vonnis en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichting van Spanje aan AES en AEF (of een lidstaat aan private ondernemingen). Dit is geen onderwerp als bepaald in het toepassingsbereik van het Verdrag van New York of omschreven in de arbitrage-exceptie van Brussel I-bis. Er is dus geen aanleiding voor toepassing van het Verdrag van New York voor de toetsing of deze rechtbank bevoegd is kennis te nemen van deze vorderingen (III t/m VI).
4.14.
Met de vorderingen VII tot en met X vordert Spanje betaling van dezelfde geldsommen die hij uit hoofde van het arbitraal vonnis aan AES en AEF (en na de cessie aan Blasket) dient te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2014 – voor zover de Commissie het arbitraal vonnis onverenigbaar met de interne markt acht. Deze vorderingen (VII tot en met X) kunnen tot gevolg hebben dat het arbitraal vonnis nutteloos (als in: zonder effect) wordt voor AES en AEF (of thans Blasket). Daarom beoordeelt de rechtbank of deze vorderingen van Spanje zijn gericht op aantasting van het arbitraal vonnis.
4.15.
AES en AEF hebben gesteld dat geen sprake kan zijn van zelfstandige vorderingen gebaseerd op het Unierecht over staatssteun. Spanje heeft geen betaling aan AES en AEF gedaan uit hoofde van het arbitraal vonnis en dat arbitrale vonnis is nog niet ten uitvoer gelegd. Er is dus geen terugvordering van Spanje. Verder heeft de Commissie nog geen besluit genomen over de verenigbaarheid met de interne markt van het arbitrale vonnis en zijn de termijnen (artikel 4 lid 5 Verordening 2015/1589) voor een dergelijk besluit inmiddels verlopen. Onder deze omstandigheden zijn de vorderingen van Spanje gericht op frustratie van de tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis. Deze rechtbank is daarom onbevoegd kennis te nemen van die vorderingen, aldus steeds AES en AEF.
4.16.
Spanje, gesteund door de Commissie, hebben daarentegen gewezen op de staatssteunvoorschriften en de verplichtingen van Spanje die daaruit voortvloeien. Door de melding aan de Commissie van de betalingsverplichting uit het arbitraal vonnis is Spanje gehouden iedere betaling uit hoofde van de gemelde staatssteun achterwege te laten (de “standstill”-verplichting uit artikel 108 lid 3 VWEU [15] ). Verder heeft het HvJEU in de arresten Albako/BALM [16] en Easti Pagar overwogen dat een lidstaat alle nodige maatregelen dient te nemen om de steun van de begunstigde terug te vorderen [17] en is in punt 72 van de Mededeling 2021/C 305 bepaald dat een burgerlijke rechter is gehouden om de uitvoering van die gemelde staatssteun te beletten, hetzij door deze op te schorten, hetzij door deze te stoppen. Dit houdt in dat Spanje vorderingen tot beletting, opschorting dan wel stoppen van de uitvoering van de gemelde staatssteun aan de burgerlijke rechter dient voor te leggen. Dat die gemelde staatssteun een arbitraal vonnis is, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat daarom sprake is van een accessoire procedure als omschreven in de considerans 12 Brussel I-bis.
4.17.
Spanje en de Commissie hebben ook gewezen op het arrest Commissie/European Food. In dat arrest heeft het HvJEU overwogen dat de staatssteun ontstaat op het moment dat een lidstaat in een vonnis wordt veroordeeld tot betaling aan een handelsonderneming in een procedure over de uitvoering van een steunmaatregel van die lidstaat [18] . Vanaf dat moment rust de verplichting op Spanje om alle maatregelen te treffen ter voorkoming van het betalen van (mogelijk) onrechtmatige staatssteun, aldus Spanje en de Commissie.
4.18.
Het is dus aan Spanje om het moment te kiezen waarop zij vorderingen tot handhaving van de staatssteunregels instelt. Het eventueel prematuur zijn van de vorderingen van Spanje ziet op de ontvankelijkheid van deze vorderingen. Daarop wordt in deze fase van de procedure nog niet beslist.
4.19.
Spanje en de Commissie hebben verder terecht betoogd dat uit het arrest Easti Pagar volgt dat een lidstaat gehouden is aan de standstill verplichting, en dat de lidstaat dient te voorkomen [19] tot betaling te worden gedwongen gedurende de standstill, bijvoorbeeld door de tenuitvoerlegging van een (arbitraal) vonnis met gezag van gewijsde.
4.20.
Daarnaast volgt uit dat arrest dat de lidstaat ook zonder besluit van de Commissie gehouden is eventueel uitgekeerde onrechtmatige staatssteun terug te vorderen (indien de Commissie het arbitraal vonnis met gezag van gewijsde onverenigbaar met de interne markt acht).
4.21.
Over het gezag van gewijsde van een vonnis in de handhaving van de staatssteunregels hebben Spanje en de Commissie gewezen op de arresten Lucchini en Klausner Holz [20] van het HvJEU en het arrest ARFEA/Commissie [21] van het Gerecht EU. Daarin is overwogen dat een eventueel vonnis met gezag van gewijsde niet in de weg kan staan aan een terugvordering van onrechtmatig betaalde staatssteun door een lidstaat of voorkoming dat staatssteun wordt uitgekeerd gedurende de standstill of als de Commissie die staatssteun onverenigbaar met de interne markt acht. Dit alles volgt ook uit Onderdeel 2.4.1.3 van de Mededeling 2019/C 247 en Onderdeel 2.2.3 van de Mededeling 2021/C 305. Waarom dit anders zou zijn voor een arbitraal vonnis hebben AES en AEF niet, althans onvoldoende gemotiveerd, uiteengezet.
4.22.
Uit de overige standpunten van partijen in dit bevoegdheidsincident kan niet worden afgeleid dat de vorderingen in deze procedure het arbitrale vonnis betreffen, laat staan aantasten.
4.23.
Uit het vorenstaande volgt dat de vorderingen VII tot en met X in de hoofdzaak zijn gericht op de handhaving van de staatssteunregels, zoals Spanje en de Commissie hebben aangevoerd in het bevoegdheidsincident. Er kan niet worden vastgesteld dat de vorderingen van Spanje betrekking hebben op de nietigverklaring, herziening, hoger beroep of erkenning en tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis.
4.24.
AES en AEF wijzen erop dat Spanje ook in dit geding de inhoudelijke juistheid van het arbitraal vonnis heeft bestreden. Volgens Spanje is dit vonnis juridisch inhoudelijk onjuist en uitgesproken door een niet daartoe bevoegd arbitraal college. Dat standpunt is echter niet langer relevant, omdat na de eiswijzigingen van 16 augustus 2023 de vorderingen die gericht waren op het verbieden van de tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis door Spanje zijn ingetrokken. Aan de door AES en AEF aangehaalde standpunten van Spanje zijn dus geen rechtsgevolgen meer verbonden die onderwerp zijn van de arbitrage-exceptie van Brussel I-bis. Het Verdrag van New York is niet van toepassing op de door Spanje na de gewijzigde eis opgeworpen rechtsvraag. Indien de Commissie in haar te nemen besluit het arbitraal vonnis niet onverenigbaar met het staatssteunrecht zou achten, blijft het vonnis geheel in stand en kan over de tenuitvoerlegging worden beslist.
slotsom en de bevoegdheid van deze rechtbank
4.25.
De slotsom is dat het Verdrag van New York niet van toepassing is op de vorderingen van Spanje in deze procedure. In dit geval wordt de bevoegdheid daarom vastgesteld op grond van de bevoegdheidsgronden uit Brussel I-bis. Daarmee wordt geen voorrang gegeven aan het Unierecht over
de bevoegdheid van een gerecht(Brussel I-bis) boven het Verdrag van New York, zoals AES en AEF hebben betoogd. De vorderingen van Spanje in deze procedure vallen simpelweg niet onder het toepassingsbereik van het Verdrag van New York.
4.26.
De vorderingen van Spanje vallen onder het toepassingsbereik van Brussel I-bis. Deze rechtbank komt op basis van de woonplaats van AES rechtsmacht toe in het geschil tussen Spanje en AES (artikel 4 Brussel I-bis). Uit het procesdossier blijkt dat tussen de vorderingen van Spanje op AES en de vorderingen van Spanje op AEF een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven (artikel 8 lid 1 Brussel I-bis). Deze rechtbank is daarom ook bevoegd kennis te nemen van de vordering van Spanje op AEF.
4.27.
De rechtbank wijst de door AES en AEF opgeworpen bevoegdheidsexceptie dus af.
verzoek tussentijds hoger beroep
4.28.
In dit bevoegdheidsincident is niet aan de orde de uitleg van feiten naar een internationale bevoegdheidsregel, maar slechts de kwalificatie van de vorderingen van Spanje op AES en AEF. Er is daarom geen aanleiding tussentijds hoger beroep toe te staan van dit vonnis in incident. Het verzoek daartoe van AES en AEF wordt afgewezen.
proceskosten
4.29.
AES en AEF zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, tot op heden aan de zijde van Spanje begroot op € 1.228,00 (2 punten tarief vorderingen onbepaalde waarde en € 178,00 aan na dit vonnis te ontstane kosten) en te vermeerderen als in de Beslissing staat vermeld. De door Spanje gevraagde vermeerdering met de wettelijke rente wordt toegewezen waarbij de rente als bedoeld in artikel 6:119 BW wordt toegepast.
in de hoofdzaak
4.30.
Gelet op de door Spanje geformuleerde voorwaarden hoeft in deze procedure niet te worden gewacht op de rechtsgang in de Verenigde Staten van Amerika over de tenuitvoerlegging aldaar van het arbitraal vonnis of op een besluit van de Commissie over de verenigbaarheid met de interne markt van het arbitraal vonnis. Daarom wordt de zaak verwezen naar de rol van woensdag 10 juli 2024 voor conclusie van antwoord.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt AES en AEF hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van Spanje tot op heden begroot op € 1.406,00, te vermeerderen met de explootkosten van betekening en € 92,00 salaris advocaat indien AES en AEF niet binnen 14 dagen na aanschrijving van dit vonnis voldoet aan deze veroordeling en het vonnis wordt betekend,
5.3.
veroordeelt AES en AEF tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten vanaf 14 dagen na dit vonnis tot de dag van voldoening,
5.4.
verklaart bovenstaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.5.
verklaart zich bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van Spanje op AES en AEF,
5.6.
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 10 juli 2024 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning, mr. R.H.C. Jongeneel en mr. M.Z.B. Sterk, rechters, bijgestaan door mr. R.E.R. Verloo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2024.
Bijlage I
ingetrokken vorderingen uit de dagvaarding van 22 december 2022:
(…) bij incidenteel vonnis (…):
(A) Gedaagden of enige andere met hen verbonden onderneming in de zin van Artikel 3, lid 3, van Bijlage I bij Verordening (EU) Nr. 651/2014 (verder: “verbonden onderneming”) te gebieden om alle handelingen te verrichten die nodig zijn om de thans bij het United States District Court for the District of Columbia onder zaaknummer 1 :21-cv-03249-RJL (verder: “gerecht te VS”) lopende procedure op te schorten totdat onherroepelijk vonnis is gewezen in het onderhavige geding, binnen 10 dagen na betekening van het vonnis in het incident, op straffe van een dwangsom van EUR 30.000 per dag voor elke dag of dagdeel dat gedaagden die opschortring niet bewerkstelligen;
(B) Gedaagden of enige andere met hen “verbonden onderneming” voor de duur van het geding te verbieden om waar dan ook ter wereld uitvoering te geven, of op enigerlei andere wijze over te gaan tot executie(maatregelen), daaronder begrepen het treffen van conservatoire maatregelen, van de door het PHA-scheidsgerecht gewezen arbitrale vonnis van 28 februari 2020;
(C) Gedaagden of enige andere met hen “verbonden onderneming” voor de duur van het geding te verbieden om waar dan ook ter wereld te trachten Spanje veroordeeld te krijgen tot het betalen, of op enigerlei andere wijze over te gaan tot het opeisen, van de door het PHA-scheidsgerecht bij arbitraal vonnis van 28 februari 2020 toegekende schadevergoeding, daaronder begrepen het treffen van conservatoire maatregelen;
(D) Gedaagden of enige andere met hen “verbonden onderneming” voor de duur van het geding te verbieden om waar dan ook ter wereld te trachten Spanje veroordeeld te krijgen tot het betalen, of op enigerlei andere wijze over te gaan tot het opeisen, van de schade die AES en AEF ten gevolge van de wijzigingen in de 2007-regeling, hebben geleden daaronder begrepen het treffen van conservatoire maatregelen;
(E) AES of enige andere met haar “verbonden onderneming” een eenmalige dwangsom op te leggen ter hoogte van EUR 16 miljoen of een bedrag dat overeenkomt met het bedrag dat AES (al dan niet in gedeelten) door executie verkrijgt, indien dit lager is, indien AES zich niet houdt aan de hiervoor onder 8, C en D gevorderde voorlopige voorzieningen.
(F) AEF of enige andere met haar “verbonden onderneming” een eenmalige dwangsom op te leggen ter hoogte van EUR 11,5 miljoen of een bedrag dat overeenkomt met het bedrag dat AEF (al dan niet in gedeelten) door executie verkrijgt, indien dit lager is, indien AEF zieh niet houdt aan de hiervoor onder 8, C en D gevorderde voorlopige voorzieningen;
In de hoofdzaak (…) bij vonnis (…):
(…)
(J) Voor recht te verklaren dat er nooit een geldige overeenkomst tot arbitrage tot stand is gekomen tussen Spanje en gedaagden;
(…)
(M) Gedaagden of enige andere met hen “verbonden onderneming” te gebieden om alle handelingen te verrichten die nodig zijn om de thans bij het “gerecht te VS” lopende procedure op te schorten en opgeschort te houden, totdat de Europese Commissie de door het PHA-scheidsgerecht gewezen arbitrale vonnis van 28 februari 2020 met de interne markt verklaard heeft, binnen 10 dagen na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom van EUR 30.000 per dag voor elke dag of dagdeel dat gedaagden die opschorting niet bewerkstelligen;
(N) Gedaagden of enige andere met hen “verbonden onderneming” te gebieden de thans bij het “gerecht te VS” lopende procedure in te trekken, binnen 10 dagen nadat de Europese Commissie de door het PHA-scheidsgerecht gewezen arbitrale vonnis van 28 februari 2020 onverenigbaar met de interne markt verklaard heeft, op straffe van een dwangsom van EUR 30.000 per dag voor elke dag of dagdeel dat gedaagden die opschorting niet bewerkstelligen;
(O) Gedaagden of enige andere met hen “verbonden onderneming” te verbieden om waar dan ook ter wereld te trachten het Koninkrijk Spanje te veroordelen tot het betalen, of op enigerlei andere wijze over te gaan tot het opeisen, van de schade die AES en AEF ten gevolge van de wijzigingen in de 2007-regeling, hebben geleden;
(P) Gedaagden of enige andere met hen “verbonden onderneming” te verbieden om waar dan ook ter wereld uitvoering te geven, of op enigerlei andere wijze over te gaan tot executie, van de door het PHA-scheidsgerecht gewezen arbitrale vonnis van 28 februari 2020, althans gedaagden te verbieden om waar dan ook ter wereld uitvoering te geven, of op enigerlei andere wijze over te gaan tot executie, van de door het PHA-scheidsgerecht bij arbitrale vonnis van 28 februari 2020 toegekende schadevergoeding totdat de Europese Commissie die arbitrale vonnissen verenigbaar met de interne markt verklaard heeft;
(Q) Gedaagden of enige andere met hen “verbonden onderneming” te verbieden om waar dan ook ter wereld te trachten Spanje te veroordelen tot het betalen, of op enigerlei andere wijze over te gaan tot het opeisen, van de door het PHA-scheidsgerecht bij arbitrale vonnis van 28 februari 2020 toegekende schadevergoeding, althans gedaagden te verbieden om waar dan ook ter wereld te trachten Spanje te veroordelen tot het betalen, of op enigerlei andere wijze over te gaan tot het opeisen, van de door het PHA-scheidsgerecht bij arbitrale vonnis van 28 februari 2020 toegekende schadevergoeding totdat de Europese Commissie die arbitrale vonnissen verenigbaar met de interne markt verklaard heeft;
(R) AES of enige andere met haar “verbonden onderneming” een eenmalige dwangsom op te leggen ter hoogte van EUR 16 miljoen of een bedrag dat overeenkomt met het bedrag dat AES (al dan niet in gedeelten) door executie verkrijgt, indien dit lager is;
(S) AEF of enige andere met haar “verbonden onderneming” een eenmalige dwangsom op te leggen ter hoogte van EUR 11,5 miljoen of een bedrag dat overeenkomt met het bedrag dat AEF (al dan niet in gedeelten) door executie verkrijgt, indien dit lager is;

Voetnoten

1.artikel 29 lid 2 van de Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (codificatie); PbEU L 248 van 24 september 2019, blz. 9 (verder: Verordening 2015/1589)
2.Verdrag over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken, New York, 10 juni 1958, Trb. 1958, 145 (in regelgeving ook aangeduid met: Verdrag van New York van 1958)
3.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Trb. 2013, 109
4.Zie ook onderdeel 1.2 van de Mededeling van de Commissie over de handhaving van de staatssteunregels door nationale rechterlijke instanties, PbEU 2021 C 305/01 (verder: Mededeling 2021/C 305)
5.Verordening (EU) Nr. 1215/2012 betreffende rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken
6.HvJEU 5 maart 2019, zaak C-349/17, Easti Pagar, ECLI:EU:C:2019:172, punten 94 en 95
7.HvJEU 25 januari 2022, zaak C-638/19 P, Commissie/European Food, ECLI:EU:C:2022:50
8.HvJEU 11 november 2015, zaak C-505/14, Klausner Holz, ECLI:EU:C:2015:742
9.HvJEU 14 maart 2024, zaak C-516/22, Commissie/Verenigd Koninkrijk, 14 maart 2024, ECLI:EU:C:2024:231
10.Vgl. HvJEU 6 oktober 2021, zaak C-561/19, Consorzio Italian Management, ECLI:EU:C:2021:799, punt 45
11.HvJEU 18 oktober 2022, zaak C-677/20, IG Metall, ECLI:EU:C:2022:800, punt 31
12.HvJEU 16 juni 2016, zaak C-12/15, Universal Music, ECLI:EU:C:2016:449, punt 45
13.HvJEU 16 juni 2016, zaak C-12/15, Universal Music, ECLI:EU:C:2016:449, punt 44
14.PbEU C 247/01, 23 juli 2019 (verder: Mededeling 2019/C 247)
15.verder ook bepaald in artikel 3 Verordening 2015/1589 en nader geduid in punt 12 van de Mededeling 2019/C 247 en punt 9 van de Mededeling 2021/C 305; zie ook het arrest HvJEU, 14 november 2019, zaak C-585/17, Dilly’s Wellnesshotel, ECLI:EU:C:2019:969, punt 54
16.HvJEU 21 mei 1987, zaak C-249/85, Albako/BALM, ECLI:EU:C:1987:245, punt 17
17.zo ook punt 69 van de Mededeling 2019/C 247
18.HvJEU Commissie/European Food, punten 124 en 125
19.punt 72 van de Mededeling 2021/C 305
20.arresten HvJEU, 18 juli 2007, zaak C-119/05, Lucchini, ECLI:EU:C:2007:434, punten 61-63; Klausner Holz punt 43
21.arrest Gerecht 29 november 2018, zaak T-720/16, ARFEA/Commissie, ECLI:EU:T:2018:853, punten 65 t/m 71