ECLI:NL:RBAMS:2025:7291

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2025
Publicatiedatum
6 oktober 2025
Zaaknummer
772903 / FA RK 25/5509
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht en verzoek om schadevergoeding in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 oktober 2025 uitspraak gedaan in een klachtprocedure op basis van artikel 10:7 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De verzoeker, die gedwongen was opgenomen, diende een klacht in over de toepassing van verplichte zorg en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat de klacht gegrond was vanwege een formeel gebrek: het ontbreken van een nieuwe beslissing op basis van artikel 8:9 Wvggz op 8 januari 2025, waardoor de verzoeker onterecht langer was opgenomen zonder de vereiste juridische basis. De rechtbank erkende dat de verzoeker immateriële schade had geleden door de onzekerheid en frustratie die het gebrek met zich meebracht. De rechtbank kende een schadevergoeding van € 20,- toe, in overeenstemming met de oriëntatiepunten voor schadevergoeding in dergelijke gevallen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat beroep open tegen de uitspraak.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/ 772903 / FA RK 25/5509
Beschikking van 3 oktober 2025 betreffende een klacht als bedoeld in artikel 10:7 lid 1 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) tevens houdende de beslissing op het verzoek tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 10:11 lid 2 Wvggz.
op verzoek van:
de verzoeker [verzoeker],
verblijvende aan de [adres] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. N. de Vos, advocaat te Amsterdam.
Als belanghebbende in deze procedure wordt aangemerkt:
de verweerder Stichting Arkin, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: verweerder.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van 21 juli 2025;
  • het verweerschrift van 20 augustus 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 15 september 2025 bij Arkin, locatie [adres] . De rechtbank heeft hier de volgende personen gehoord:
  • verzoeker, bijgestaan door mr. N. de Vos.
  • verweerder, vertegenwoordigd door mevrouw [naam 1] als plaatsvervangend geneesheer-directeur, de heer [naam 2] , arts, mevrouw [naam 3] , beleidsadviseur en mevrouw [naam 4] , psychiater in opleiding

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van deze rechtbank Amsterdam van 17 juni 2024 is ten aanzien van verzoeker tot en met 17 juni 2025 een zorgmachtiging verleend, waarbij de volgende vormen van verplichte zorg zijn opgenomen:
  • toedienen van medicatie;
  • het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische
  • maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter
  • behandeling van een somatische aandoening ;
  • beperken van de bewegingsvrijheid
  • insluiten,
  • uitoefenen van toezicht op betrokkene,
  • onderzoek aan kleding of lichaam
  • onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen
  • controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen
  • aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen en het nakomen van afspraken met het ambulant behandelteam;
  • beperken van het recht op ontvangen van bezoek
  • opnemen in een accommodatie
2.2.
Op 8 juli 2024 is door zorgverantwoordelijke dr. [naam 5] ten aanzien van betrokkene een beslissing als bedoeld in artikel 8:9 lid 2 Wvggz genomen. Daarin zijn de volgende vormen van verplichte zorg aangezegd:
  • toedienen van medicatie,
  • beperken van de bewegingsvrijheid,
  • onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen,
  • controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen
  • aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen,
  • opnemen in een accommodatieduur van de opname, max. 6 maanden zoals aangegeven in de zorgmachtiging.
2.3.
Verzoeker is sinds 8 juli 2024 (gedwongen) opgenomen in de huidige accommodatie.
2.4.
Op 18 juli 2024 is door zorgverantwoordelijke dr. [naam 5] ten aanzien van betrokkene een beslissing als bedoeld in artikel 8:9 lid 2 Wvggz genomen. Daarin is de toepassing van nieuwe vormen van verplichte zorg aangezegd, te weten het:
  • insluiten,
  • uitoefenen van toezicht op betrokkene,
  • onderzoek aan kleding of lichaam,
2.5.
Op 8 november 2024 is door zorgverantwoordelijke dr. [naam 5] en dr. [naam 6] opnieuw ten aanzien van betrokkene een beslissing als bedoeld in artikel 8:9 lid 2 Wvggz genomen. Daarin is de volgende vorm van zorg aangezegd:
- onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen
duur van de opname, max. 6 maanden zoals aangegeven in de zorgmachtiging.
2.6.
Op 23 april 2025 is door zorgverantwoordelijke dr. [naam 7] ten aanzien van betrokkene wederom een beslissing als bedoeld in artikel 8:9 lid 2 Wvggz genomen. Daarin zijn de volgende vormen van verplichte zorg aangezegd:
  • toedienen van medicatie,
  • beperken van de bewegingsvrijheid,
  • onderzoek aan kleding of lichaam,
  • onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen,
  • controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen
  • aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen
  • opnemen in een accommodatie
2.7.
Op 1 mei 2025 is door zorgverantwoordelijke dr. [naam 7] ten aanzien van betrokkene weer een beslissing als bedoeld in artikel 8:9 lid 2 Wvggz genomen. Daarin zijn de volgende vormen van verplichte zorg aangezegd:
  • toedienen van medicatie,
  • beperken van de bewegingsvrijheid,
  • onderzoek aan kleding of lichaam,
  • onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen,
  • controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen
  • aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen
  • opnemen in een accommodatie
2.8.
Op 25 april 2025 heeft verzoeker met behulp van de patiëntenvertrouwenspersoon een klacht ingediend; zij beklaagt zich over haar medicatie en haar opname.
2.9.
Bij beslissing van 12 mei 2025, verzonden op 15 mei 2025, van de klachtencommissie GGZ Amsterdam en omstreken (hierna: de klachtencommissie) is het klachtonderdeel van verzoeker wat betreft het toedienen van medicatie ongegrond verklaard, het klachtonderdeel wat betreft de opname in de accommodatie gegrond verklaard en is een beslissing op het verzoek tot schadevergoeding aangehouden om verzoeker in de gelegenheid te stellen de geleden schade nader te onderbouwen.
2.10.
Bij beschikking van 3 juni 2025 heeft de rechtbank Amsterdam een aansluitende zorgmachtiging verleend die geldt tot en met uiterlijk 3 juni 2026.
2.11.
Bij beslissing van 11 juni 2025 heeft de klachtencommissie het verzoek tot schadevergoeding van verzoeker toegewezen waarbij de schadevergoeding door de klachtencommissie is vastgesteld op een bedrag van € 20,00.

3.3. Het verzoek

3.1.
Verzoeker kan zich niet verenigen met de beslissingen van de klachtencommissie.
Verzoeker verzoekt het besluit van 11 juni 2025 van de klachtencommissie te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de klacht met betrekking tot de opname in de accommodatie gegrond wordt verklaard. De klachtencommissie overweegt ten onrechte dat met het uitreiken van een nieuwe zogenaamde 8:9 lid 2 Wvggz-beslissing opnieuw een grondslag aanwezig is voor een opname, indien de, in de afgegeven zorgmachtiging bepaalde maximale duur, is verstreken. Verzoeker verzoekt de rechtbank een oordeel te geven over de vraag hoe de uitdrukkelijke beperking in de duur van de verplichte zorgvorm van de opname moet worden gezien en wat de consequenties zijn op het moment dat die beperkte duur van de opname wordt overschreden. De klachtencommissie is hierover niet eenduidig en het is verzoeker onduidelijk hoe een strikte beperking van de duur van de opname gedurende een zorgmachtiging moet worden uitgelegd en op welke wijze een verlenging van de opname moet plaatsvinden. Verzoeker meent dat een verlenging van de opname in onderhavig geval alleen door tussenkomst van een beslissing van een rechter kan worden verlengd, nadat een verzoek tot wijziging van de zorgmachtiging is voorgelegd.
3.2.
Verzoeker stelt dat zij vanaf 8 januari 2025 tot de datum waarop een nieuwe zorgmachtiging door de rechtbank is verleend (3 juni 2025), zonder titel opgenomen is geweest op de gesloten afdeling van de kliniek. Hierdoor heeft zij voor deze periode recht op een schadevergoeding conform de daartoe geldende oriëntatiepunten. Dat is geen bedrag van € 20,00 zoals de klachtencommissie heeft vastgesteld, maar een bedrag van € 14.600,-. Verzoeker is feitelijk langer vastgehouden dan toegestaan, hetgeen leidt tot geestelijke en dus immateriële schade, namelijk dat verzoeker zich gefrustreerd voelde en niet serieus genomen. De schade is het rechtstreekse gevolg van het onrechtmatig handelen van verweerder. Het bedrag van € 14.600,- is gebaseerd op de ernst van de schending; langdurige beperking en psychisch lijden, de impact op de persoonlijke levenssfeer, het ontbreken van een herstelactie door verweerder en de schending van het vertrouwen in hulpverlening en de overheid.
3.3.
Verzoeker vraagt tot slot om een proceskostenveroordeling bij gegrondverklaring van de klacht.

4.Verweer

4.1.
Verweerder verzoekt primair het verzoekschrift van verzoeker ongegrond te verklaren en het verzoek om schadevergoeding af te wijzen. Subsidiair verzoekt verweerder het besluit van de klachtencommissie van 11 juni 2025 in stand te houden.
4.2.
Verweerder meent dat het besluit van de klachtencommissie om de klacht formeel gegrond te verklaren is gebaseerd op een onjuiste interpretatie van de zorgmachtiging. De zinsnede
telkens maximaal zes maanden per keerziet op de duur van de beslissing tot verplichte zorg (artikel 8:9-beslissing), waardoor, indien verplichte zorg nog geïndiceerd is, na zes maanden een nieuwe beslissing tot verplichte zorg dient te volgen. De zorgmachtiging zoals aan verzoeker verleend, biedt, in tegenstelling tot wat verzoeker stelt, wel een juridische basis om gedurende de gehele looptijd van de zorgmachtiging verplichte zorg middels opname in de accommodatie toe te passen. Indien de verplichte zorg in de zorgmachtiging in duur is beperkt, moet er een nieuwe artikel 8:9-beslissing worden uitgereikt na verstrijken van de duur.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft verweerder erkend dat op 8 januari 2025 een nieuwe artikel 8:9-beslissing aan verzoeker uitgereikt had moeten worden die ziet op de gedwongen opname. Daarnaast heeft verweerder toegelicht dat de in 2025 uitgereikte artikel 8:9-beslissingen erin gelegen zijn dat de motivering voor de in te zetten verplichte zorg wezenlijk veranderde. Op dergelijke momenten wordt ook geëvalueerd of de verplichte zorg nog voldoet aan de vereisten van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Overigens wordt de noodzaak voor de inzet van verplichte zorg continue getoetst. Verder heeft verweerder opgemerkt dat verzoeker zowel op 8 augustus 2024 als op 29 november 2024 door de geneesheer-directeur is beoordeeld met betrekking tot een verzoek tot beëindiging van de verplichte zorg. Ook toen is de verplichte zorg dus getoetst. Beide verzoeken zijn afgewezen.

5.5. Beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 10:10, lid 1 Wvggz beoordeelt de rechtbank de door verzoeker ingediende klacht ten volle om een in voornoemd wetsartikel genoemde beslissing te kunnen nemen. Dit is anders indien partijen ondubbelzinnig te kennen geven dat zij ten aanzien van bepaalde geschilpunten waarover door de klachtencommissie is beslist, geen beslissing van de rechter verlangen. In dat geval dient de rechtbank de beslissing van de klachtencommissie over die geschilpunten te eerbiedigen en daarmee bij zijn beslissing over daarmee samenhangende geschilpunten rekening te houden (vgl. HR 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1042, r.o. 3.3.2. en HR 23 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:657, r.o. 2.8.6).
5.2.
Verzoeker heeft tijdens de mondelinge behandeling bevestigd slechts een oordeel van de rechtbank te willen ten aanzien van de klacht met betrekking tot de opname in de accommodatie en wat betreft de verzochte schadevergoeding en niet met betrekking tot de klacht over de medicatie. Verweerder heeft aangegeven ook geen oordeel van de rechtbank te willen over het klachtonderdeel betreffende de medicatie. Gelet op deze standpunten zal de rechtbank over het klachtonderdeel betreffende de medicatie geen oordeel geven.
5.3.
Ten aanzien van de klacht over de gedwongen opname van verzoeker oordeelt de rechtbank als volgt.
5.4.
In artikel 5:14 lid f Wvggz staat dat het zorgplan de maximale duur van de afzonderlijke vormen van verplichte zorg vermeldt.
5.5.
Artikel 8:9 van de Wvggz luidt -voor zover hier van belang- als volgt:
1. De zorgverantwoordelijke neemt ter uitvoering van (….) de zorgmachtiging een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg niet dan nadat hij:
a. zich op de hoogte heeft gesteld van de actuele gezondheidstoestand van betrokkene,
b. met betrokkene over de voorgenomen beslissing overleg heeft gevoerd, en
c. voor zover hij geen psychiater is, hierover overeenstemming heeft bereikt met de geneesheer-directeur.
2. De zorgverantwoordelijke stelt een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg op grond van (…) de zorgmachtiging op schrift en voorziet de beslissing van een schriftelijke motivering.
3. De geneesheer-directeur geeft betrokkene, de vertegenwoordiger en de advocaat een afschrift van de beslissing en stelt hen schriftelijk in kennis van de klachtwaardigheid van de beslissing en de mogelijkheid van advies en bijstand door de patiëntenvertrouwenspersoon en de familievertrouwenspersoon.
Volgens de wetsgeschiedenis onderstreept artikel 8:9 Wvggz dat iedere vorm van verplichte zorg met terughoudendheid moet worden toegepast en altijd vooraf getoetst moet worden aan de algemene beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, veiligheid en effectiviteit van artikel 2:1 Wvggz. [1]
5.6.
De rechtbank stelt vast dat in de door de rechtbank afgegeven zorgmachtiging van 17 juni 2024 verschillende verplichte zorgvormen noodzakelijk zijn geacht. Daarbij is een maximale duur vermeldt voor een aantal van deze zorgvormen, waaronder voor het opnemen in een accommodatie. Deze zorgvorm wordt noodzakelijk geacht voor de duur van
‘telkens voor maximaal zes maanden per keer’. Op 8 juli 2024 heeft verweerder deze zorgvorm toegepast en daarmee ging de termijn van zes maanden lopen. Op 8 januari 2025 verliep deze termijn. Verzoeker bleef echter, ondanks haar verzet, wel opgenomen in de accommodatie. Anders dan door verzoeker betoogt, was dat niet in strijd met de afgegeven zorgmachtiging. Immers de zorgmachtiging van 17 juni 2024 voorzag in die mogelijkheid. In de beschikking staat namelijk dat de gedwongen opname kan plaatsvinden
telkensgedurende maximaal zes maandenen het woord
telkensbrengt tot uitdrukking dat de opname meerdere keren gedurende de looptijd van een zorgmachtiging ingezet kan worden. De rechtbank ziet hierbij geen beperking in die zin dat dit niet achtereenvolgens kan gebeuren. Wel brengt artikel 8:9 van de Wvggz mee dat
telkensopnieuw een beslissing door de zorgverantwoordelijke moet worden genomen voorafgaand aan de toepassing van de zorgvorm. Deze beslissing dient te voorkomen dat de dwang waartoe de zorgmachtiging legitimeert niet zonder meer wordt opgelegd en hiermee wordt voor een betrokkene een extra waarborg ingebouwd dat verplichte zorg niet langer dan noodzakelijk wordt toegepast. Daarbij wordt de betrokkene in een 8:9-beslissing op de mogelijkheid gewezen om te klagen, bijstand van de patiëntenvertrouwenspersoon in te roepen en wordt een afschrift van de beslissing aan de advocaat gezonden. In die zin beoogt de toevoeging
telkens gedurende maximaal zes maandenmeer rechtsbescherming aan een betrokkene te bieden.
5.7.
Het voorgaande betekent dat verweerder, na ommekomst van de zes maanden gedwongen opname in de accommodatie van verzoeker, te weten op 8 januari 2025, bij voortduring van deze opname opnieuw een beslissing als bedoeld in artikel 8:9 Wvggz had moeten nemen en deze op schrift aan verzoeker had moeten uitreiken. Dat is niet gebeurd.
De rechtbank volgt evenwel het standpunt van verweerder dat de noodzaak voor de inzet van de verplichte zorg van de opname in de accommodatie er ook na 8 januari 2025 nog was en dat verweerder zich hier ook voldoende van heeft vergewist. Hiertoe is het volgende redengevend.
5.8.
De eerste beslissing op grond van 8:9 Wvggz dateert van 8 juli 2024. Daarbij is het ernstig nadeel en de toegepaste zorg betreffende de opname in de accommodatie als volgt gemotiveerd:
‘(…)
Er is bij u momenteel sprake van een psychose met desorganisatie en ernstige gedragsontregeling (in
combinatie met middelengebruik) waardoor u herhaaldelijk gevaarlijk gedrag vertoont. U steekt
papiertjes aan in uw kamer wat kan leiden tot gevaarlijke branden. U bent dreigend naar
medebewoners en begeleiding van [naam 8] . Ook bent u regelmatig enkele dagen weg en komt u terug
met blauwe plekken, waarvan wordt verwacht dat u het geweld over zichzelf heeft afgeroepen.
(…) De gedragsontregeling is nu dusdanig ernstig dat vrijwillige ambulante zorg niet meer mogelijk is. Ondanks dat u medicatie neemt is er toch een psychose ontstaan met nu dusdanig ernstig gevaar dat er geen lichtere alternatieven meer voor handen zijn. Op uw vorige woonplek was het niet houdbaar vanwege agressie naar derden en ontwrichting van medebewoners. Door opname neemt het acute gevaar voor uw omgeving direct af, in het verleden heeft opname geholpen om u dusdanig stabiel te krijgen. Zorg op vrijwillige basis is niet mogelijk.’Nadien hebben aanzeggingen van toepassing van (ook andere vormen van) verplichte zorg plaatsgevonden op 18 juli 2024, 8 november 2024, 23 april 2025 en 1 mei 2025. In die 8:9-beslissingen is ten aanzien van verplichte zorg in de vorm van opnemen in een accommodatie steeds vermeld dat deze reeds is aangezegd. Hiermee wordt kennelijk, zo begrijpt de rechtbank, teruggegrepen op de artikel 8:9 beslissing van 8 juli 2024. Tegelijk blijkt uit deze latere 8:9 beslissingen dat steeds opnieuw verzoekers gezondheidstoestand is beoordeeld, het ernstig nadeel (opnieuw) is gemotiveerd en de noodzaak tot het verlenen van de verplichte zorg is onderbouwd. Weliswaar zijn die motiveringen opgesteld met het oog op onderbouwing van de toepassing van een andere verplichte zorgvorm dan de opname. Echter, in die motivering wordt wel het actuele toestandsbeeld van verzoeker beschreven. Daarmee is duidelijk dat de situatie, die op 8 juli 2024 beschreven was ter motivering van toepassing van de gedwongen opname, nadien niet is verbeterd. Zo staat in de beslissing van 8 november 2024:
‘ Er is bij u momenteel sprake van een psychose met desorganisatie en ernstige gedragsontregeling (in combinatie met neiging tot middelengebruik) waardoor u herhaaldelijk gevaarlijk gedrag vertoont. U heeft recentelijk een mes meegenomen naar de dagbesteding en heeft meerdere scherpe voorwerpen op uw kamer opgespaard. In het verleden ben u eveneens dreigend geweest naar anderen. Er is een reële kans op gevaar voor derden.’’In de beslissing van 23 april 2025 staat: ‘
U laat gedesorganiseerd gedrag zien passend bij psychose. Ook vertoont u ontremd gedrag als u drugs heeft gebruikt. Ook heeft u zucht naar drugs. Voorafgaand aan de opname heeft u uzelf ernstig verwaarloosd en bent u maatschappelijk teloor gegaan waarbij u drugs gebruikte, deed aan prostitutie en zeer slechte zelfzorg had. De inschatting is dat u onbehandeld snel zult terugvallen in dit patroon met ernstig nadeel als gevolg.’
Verweerder heeft daarnaast naar voren gebracht de verplichte zorg wekelijks te evalueren. Bovendien heeft verweerder, onweersproken, gesteld dat sprake is geweest van twee gemotiveerde afwijzende beslissingen van de geneesheer-directeur van 8 augustus 2024 en 29 november 2024 op verzoeken van verzoeker om beëindiging van de verplichte zorg. Voorts heeft de rechtbank op 3 juni 2025 een aansluitende zorgmachtiging verleend en bij beoordeling van deze zorgmachtiging is opnieuw getoetst of de voorgestelde vormen van zorg, waaronder opname in een accommodatie, nog nodig zijn. Verzoeker heeft gelegenheid gehad daartegen verweer te voeren. Als de opvolgende zorgmachtiging vervolgens wordt verleend, dan is daarmee ook beslist dat de noodzaak van eerder toegepaste vormen van verplichte zorg nog bestaat en stemt de rechtbank in met het voortzetten van die verplichte zorg op de wijze waarop die zorg tot dan toe werd uitgevoerd (zie: ECLI:NL:HR:2023:1732, Hoge Raad, 23/02520).
Tot slot heeft de huidige situatie geen andere feiten of omstandigheden opgebracht die de rechtbank zou moeten doen twijfelen aan de noodzaak van de gedwongen opname van verzoeker in de accommodatie vanaf 8 januari 2025.
5.9.
Gezien het voorgaande concludeert de rechtbank dat het ontbreken van een 8:9-beslissing op
8 januari 2025 weliswaar een gebrek is in de zorgvuldige uitvoering van de verplichte zorg door verweerder, echter het is de rechtbank voldoende gebleken dat de gedwongen opname vanaf dat moment nog wel noodzakelijk was en dat verweerder zich er voldoende van heeft vergewist dat hiervoor steeds werd voldaan aan de algemene beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, veiligheid en effectiviteit van artikel 2:1 van de Wvggz. Dat maakt dat er een formeel gebrek kleeft aan de toepassing van de verplichte zorg, maar dat geen sprake is van een materieel onjuiste toepassing van de verplichte zorg.
5.10.
Omdat er sprake is van een formeel gebrek in de toepassing van de verplichte zorg, verklaart de rechtbank de klacht wel gegrond.
6.
Schadevergoeding
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoeker voldoende onderbouwd dat zij vanwege het ontbreken van een nieuwe art. 8:9 beslissing immateriële schade heeft geleden. Zo stelt verzoeker dat bij haar sprake was van onzekerheid en frustratie en had zij het gevoel niet serieus genomen te worden. De rechtbank verwerpt het verweer dat in dit kader geen schadevergoeding toegekend zou moeten worden.
6.2.
Voor de situatie waarin sprake is van een dergelijke formeel gebrek zoekt de rechtbank aansluiting bij de oriëntatiepunten die zien op de zorgvuldigheidseisen. In de oriëntatiepunten wordt hierbij een bedrag van € 15,- tot € 20,- per keer genoemd. De rechtbank acht een schadevergoeding van € 20,- billijk, nu een nieuwe artikel 8:9 beslissing op 8 januari 2025 heeft ontbroken.
7.
Proceskostenveroordeling
7.1.
Aangezien de rechtbank niet tot een andere uitkomst komt dan de klachtencommissie -zij het met een enigszins andere motivering-, ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Gezien de aard van de procedure ziet de rechtbank wel aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

8.Beslissing

De rechtbank:
8.1.
verklaart de klacht van verzoeker met betrekking tot de toepassing van de verplichte zorg ‘opname in de accommodatie’ gegrond vanwege een formeel gebrek, namelijk het ontbreken van een beslissing als bedoeld in artikel 8:9 Wvggz op 8 januari 2025;
8.2.
veroordeelt verweerder tot betaling van een bedrag van € 20,- (zegge: twintig euro) aan verzoeker.
8.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
8.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Luijck, in tegenwoordigheid van J.M. Vos, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2025.
De griffier is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.
Tegen de beslissing op de klacht staat het rechtsmiddel van cassatie open.
Tegen de beslissing op de toekenning van schadevergoeding staat het rechtsmiddel van hoger beroep open.

Voetnoten

1.MvT, Kamerstukken II, 2009/10, 32 399, nr. 3, blz. 88-89