ECLI:NL:RBAMS:2025:7287

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
25/2594
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een urgentieaanvraag voor huisvesting op basis van medische en sociale gronden

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 3 oktober 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring beoordeeld. Eiser, die sinds 2022 ingeschreven staat op het adres van zijn moeder in Amsterdam, heeft op 14 oktober 2023 een aanvraag ingediend. Deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op basis van twee algemene weigeringsgronden: onvoldoende binding aan de gemeente en inwoning bij familie. Eiser heeft medische en sociale problematiek, waaronder een hersenbloeding en verslavingsproblematiek, en stelt dat hij een urgentieverklaring nodig heeft.

De rechtbank oordeelt dat het college terecht de bindingseis heeft tegengeworpen, aangezien eiser niet voldoet aan de gemeentelijke wooneis van vier jaar onafgebroken inschrijving in Amsterdam. De rechtbank stelt vast dat de bindingseis een harde eis is en dat het college hierop nauwelijks uitzonderingen maakt. Eiser's argument dat hij niet aan deze eis kan voldoen door zijn dakloosheid wordt niet gevolgd, omdat de bindingseis bedoeld is om te voorkomen dat woningzoekenden van buiten Amsterdam voorrang krijgen.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat het college geen nader medisch onderzoek hoefde uit te voeren, omdat er geen acute levensbedreigende situatie is aangetoond. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de urgentieaanvraag door het college rechtmatig is en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 25/2594

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L. Veenman),
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,verweerder, hierna: het college
(gemachtigde: mr. M. ten Doesschate).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 19 december 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 maart 2025 is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers aanvraag voor urgentieverklaring. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.2.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
3.1.
Eiser staat sinds [datum] 2022 ingeschreven op het adres van zijn moeder, [adres] in Amsterdam. Op 14 oktober 2023 doet hij een aanvraag voor een urgentieverklaring. Eiser licht in zijn aanvraag toe dat hij bij zijn moeder verblijft, hij slaapt afwisselend op de bank en in een slaapkamer. Eiser is alleenstaand en heeft een minderjarige zoon (16 jaar) die het hoofdverblijf bij zijn andere ouder heeft. Eiser kamp met verschillende medische en sociale problematiek, hij staat onder beschermingsbewind. Op het moment van de aanvraag verblijft eiser tijdelijk in het ziekenhuis. Als gevolg van een hersenbloeding en een opname op de Intensive Care heeft hij blijvende schade waardoor hij wordt belemmerd in het dagelijks leven. Dit komt onder andere tot uiting door concentratieproblemen en visusklachten. Eiser kampt daarnaast met ernstige verslavingsproblematiek. Hij is eerder doorverwezen naar de Jellinek Kliniek, maar voor een succesvol behandelingstraject is stabiele huisvesting van belang. Eiser ervaart ook depressieve klachten. Hij doet een urgentieaanvraag op zowel medische- als sociale gronden. In een brief van 8 juli 2025, en dus na het bestreden besluit van 13 maart 2025, heeft de moeder van eiser toegelicht dat eiser afwisselend bij haar of bij zijn zus en broer op de bank slaapt.
3.2.
Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat er sprake is van twee algemene weigeringsgronden die volgen uit de Huisvestingsverordening van Amsterdam 2020 (Hvv) [1] en uitgewerkt zijn in de Nadere regels. [2] Ten eerste voldoet eiser niet aan de gemeentelijke wooneis van vier jaar [3] (de zogenaamde “bindingseis”, de i-grond). Voor het vaststellen van het feitelijke verblijf in Amsterdam wordt de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) als leidend beschouwd. [4] Nu eiser pas sinds [datum] 2022 ingeschreven staat in Amsterdam en hij zijn aanvraag op 14 oktober 2023 heeft ingediend, voldoet hij niet aan de bindingseis van vier jaar onafgebroken ingeschreven staan in Amsterdam. Ook is er sprake van inwoning wat een algemene weigeringsgrond is (de d-grond). [5] Inwonen bij één of meerdere huishoudens wordt door het college niet gezien als een urgent huisvestingsprobleem. [6] In de nadere regels [7] is bepaald dat niet aan artikel 2.10.8 van de Hvv wordt getoetst als de aanvraag moet worden geweigerd op grond van één van de algemene weigeringsgronden genoemd in artikel 2.10.5 van de Hvv. Uit het bestreden besluit blijkt verder dat er volgens het college geen sprake is van een dermate schrijnende situatie dat de hardheidsclausule moet worden toegepast. [8]
Algemene weigeringsgronden
Heeft het college de bindingseis aan eiser mogen tegenwerpen?
4.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet betwist dat hij niet voldoet aan de bindingseis. Eiser voert echter aan dat het niet zijn schuld is dat hij niet aan de bindingseis kan voldoen, nu hij al lange tijd dakloos is en in een zeer onzekere situatie verkeert.
4.2.
De rechtbank volgt het college in het standpunt van dat de bindingseis een “harde eis” is waarop door het college amper een uitzondering wordt gemaakt. De bindingseis is onder andere bedoeld om te voorkomen dat de gemeente gehouden is woningzoekende buiten Amsterdam voorrang te verlenen, alleen omdat deze woningzoekende vallen onder de urgentiecategorie. Daarbij is de druk op de sociale woningvoorraad hoog, terwijl de voorraad zeer beperkt is. Het restrictieve beleid dat het college met betrekking tot urgenties voert is door Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) al vaker niet onredelijk geacht. [9] Daarnaast volgt uit de rechtspraak van de Afdeling dat bij de beoordeling of voldaan is aan de regiobindingseis geen ruimte bestaat om andere feiten en omstandigheden mee te nemen in deze beoordeling. Het college heeft dus de regiobinding aan eiser heeft mogen tegenwerpen, ongeacht zijn aangevoerde omstandigheden. [10] Deze beroepsgrond slaagt niet.
Had het college nader medisch advies moeten opvragen in het kader van de beoordeling van de medische urgentie?
4.3.
De systematiek van de Hvv brengt met zich dat de aanvrager niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring wanneer een algemene weigeringsgrond uit artikel 2.10.5. van toepassing is. De rechtbank laat om die reden de beroepsgronden tegen de tweede algemene weigeringsgrond (de d-grond) verder onbesproken.
4.4.
Nu een algemene weigeringsgrond van toepassing is, heeft het college de aanvraag ook terecht niet verder getoetst aan de voorwaarden voor de verschillende urgentiecategorieën, zoals medische urgentie of sociale urgentie. Eisers argument dat er sprake is van onzorgvuldige besluitvorming, nu het college geen nader (medisch) onderzoek heeft uitgevoerd, gaat dan ook niet op.
Hardheidsclausule
5.1.
Het college kan een uitzondering maken op de regels en deze buiten toepassing laten in gevallen waarbij sprake is van een schrijnende situatie en waaraan niet is gedacht bij het opstellen van de regels. In dat geval past het college de zogenoemde hardheidsclausule toe. [11] Vanwege de huidige woningnood, past het college de hardheidsclausule alleen toe bij hele hoge uitzondering. Het beleid van het college is daarbij gericht op gezinnen met minderjarige kinderen, die door overmacht dakloos zijn of dakloos dreigen te worden en op personen met ernstige medische of sociale problematiek gerelateerd aan de woonsituatie.
Had het college nader medisch advies moeten opvragen in het kader van de beoordeling van de hardheidsclausule?
5.2.
Bij beoordeling van medische problematiek in het kader van de hardheidsclausule moet er dan sprake zijn van een acuut levensbedreigend probleem. [12] Volgens het college is dit in het geval van eiser niet gebleken.
5.3.
Eiser voert aan dat er wel sprake is van een schrijnende situatie die een beroep op de
hardheidsclausule rechtvaardigt. Nu er geen GGD-onderzoek heeft plaatsgevonden, heeft het college niet de nodige kennis vergaard over de relevante feiten en de af te wegen belangen. In dit verband wijst eiser ook op de uitspraak van deze rechtbank van
30 januari 2023. [13] Uit deze uitspraak blijkt dat het college in situaties waarin sprake is van medische problematiek toch gehouden is om een GGD-onderzoek uit te voeren ondanks de aanwezigheid van een algemene weigeringsgrond. Nu het college dit heeft nagelaten kan het besluit geen stand houden.
5.4.
De rechtbank stelt voorop dat de vraag of het college gehouden was in het kader van de beoordeling van de hardheidsclausule nader medisch onderzoek te doen afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval. Volgens vaste rechtspraak mag het college als uitgangspunt nemen dat de aanvrager die beroep doet op de hardheidsclausule vanwege ernstige medische problematiek met bewijsstukken dient aan te tonen dat sprake is van een acuut levensbedreigend probleem dat in verband staat met de woonsituatie. Dit moet blijken uit een verklaring van een medisch specialist, een verklaring van de huisarts is hiervoor onvoldoende.
5.5.
Uit de beschikbare medische stukken blijft het volgende. De huisarts verwijst in zijn brief van 26 september 2024 naar een intake van de psycholoog bij Jellinek, waarna de huisarts opmerkt dat Jellinek aangeeft dat er sprake moet zijn voor een stabiele (woon)situatie met daginvulling en een eigen woning om te zorgen dat eiser niet terugvalt (de rechtbank begrijpt: in zijn alcoholmisbruik). De rechtbank overweegt echter dat in de brief van 14 maart 2023 van de psycholoog van Jellinek dit niet terug te lezen is, daar staat ten aanzien van de woonsituatie enkel beschreven dat uit de intake is gebleken dat de woonsituatie een van de - meerdere - belangrijke aandachtspunten is voor eiser.
Daarnaast blijkt uit het bericht van AMC van 27 mei 2024 dat door de hersenbloeding die eiser heeft gekregen schade in de hersenen is ontstaan waardoor gevaar bestaat voor epileptische aanvallen. Eiser krijgt hiervoor medicatie voorgeschreven. Omdat eiser deze medicatie niet zelf kan toedienen, wordt hij geadviseerd om deze medicatie thuis te hebben liggen, zodat iemand anders is die weet hoe je dit kunt toedienen. In de andere beschikbare medische stukken heeft de rechtbank geen relevante informatie gevonden, die betrekking heeft op de woonsituatie van eiser.
5.6.
De rechtbank begrijpt dat eiser met medische klachten kampt en zich in lastige situatie bevindt. Eiser heeft echter geen verklaring van een specialist overlegd die aangeeft dat er sprake is van een acuut levensbedreigend probleem dat in verband staat met de woonsituatie. Het college heeft zich in dit geval, gelet op de inhoud van ingebrachte medische informatie, op het standpunt mogen stellen dat er geen aanleiding is geen nader medisch onderzoek te laten uitvoeren door de GGD.
Had het college alle aangevoerde omstandigheden betrokken bij de beoordeling van de hardheidsclausule?
5.7.
Eiser voert aan dat het college heeft nagelaten om zijn beroep op sociale gronden in het kader van de hardheidsclausule te beoordelen. Dit is van belang nu het criterium ‘acuut levensbedreigend’ alleen geldt voor medische aanvragen. Door eisers situatie enkel op medische hardheid te beoordelen, miskent het college dat eiser last heeft van thuisloosheid, depressie, zelfverwaarlozing, blindheid en verslavingsproblematiek. Eiser wijst in dit verband ook op twee uitspraken van de deze rechtbank [14] waaruit volgt dat een urgentieaanvraag zowel op medische als op sociale gronden moet worden beoordeeld wanneer dit op het aanvraag formulier is aangevinkt.
5.8.
De rechtbank is het met eiser eens dat het college bij de beoordeling van de aanvraag in het kader van de hardheidsclausule alle aangevoerde persoonlijke omstandigheden dient mee te nemen en niet alleen de medische omstandigheden. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat het college in dit geval alle aangevoerde omstandigheden bij de beoordeling heeft betrokken. Met de door eiser in dit verband genoemde thuisloosheid, depressie, zelfverwaarlozing, blindheid en verslavingsproblematiek van eiser heeft het college namelijk wel rekening gehouden. De thuisloosheid ziet het college niet als dakloosheid, omdat eiser inwonend is bij familie en een dak boven zijn hoofd heeft. Wat betreft de zelfverwaarlozing, de depressie, de blindheid en de verslavingsproblematiek geldt dat dit omstandigheden zijn die in de medische stukken worden genoemd en, anders dan eiser stelt, medisch karakter dragen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding eiser te volgen in zijn standpunt dat ten aanzien van deze omstandigheden onjuiste toets door verweerder is toegepast.
5.9.
Gezien het voorgaande heeft het college in het bestreden besluit in redelijkheid mogen concluderen dat eisers omstandigheden niet als ideaal kunnen worden gekwalificeerd, maar dat er geen reden aanwezig is om toepassing te geven aan de hardheidsclausule.
Evenredigheid
6.1.
Eiser voert aan dat de gevolgen van het bestreden besluit voor hem onevenredig uitpakken. Eiser wijst daarbij ook op de twee eerder genoemde uitspraken van deze rechtbank en op het feit dat de verdisconteringsbeperking niet kan worden toegepast als er sprake is van bijzondere of schrijnende omstandigheden. [15]
6.2.
De rechtbank overweegt dat het gaat hier om een gebonden besluit dat berust op een algemeen verbindend voorschrift (avv). Een avv kan worden getoetst aan ongeschreven recht, waaronder het evenredigheidsbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het evenredigheidsbeginsel is - anders dan bij een beroep op de hardheidsclausule - niet vereist dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de regelgever en die leiden tot gevolgen die niet stroken met wat de regelgever kan hebben bedoeld en voorzien. Dit betekent dat het bestuursorgaan uiteindelijk (“onder de streep”) [16] moet beoordelen of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat toepassing van het algemeen verbindende voorschrift in het voorliggende geval tot een onevenredige uitkomst zou leiden, maar daarbij gaat het dan alleen nog om de evenwichtigheid (de evenredigheid “stricto sensu”). Een besluit is onevenwichtig als het in de gegeven omstandigheden voor een of meer belanghebbenden onredelijk bezwarend is.
6.3.
De rechtbank is met het college van oordeel dat niet gebleken is van zodanig bijzondere omstandigheden die maken dat de gevolgen van het bestreden besluit onredelijk bezwarend zijn voor eiser. Gezien de huidige woningschaarste in Nederland, is het niet hebben van eigen huis op zichzelf tegenwoordig helaas geen bijzonderheid meer. Daarnaast zijn er veel mensen in Amsterdam (met medische problematiek) die bij familie inwonen. Het college heeft de door eiser aangevoerde bijzondere omstandigheden voldoende kenbaar meegewogen in het bestreden besluit en in de nadere toelichting, gegeven op de zitting.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het college de urgentieaanvraag van eiser heeft mogen afwijzen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Belcheva, rechter, in aanwezigheid van
mr.W.L. van der Pijl, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.10.5, eerste lid van de Hvv.
2.Hoofdstuk 1, paragraaf 3 van de Nadere regels 2020.
3.Artikel 2.10.5, eerste lid, onder i van de Hvv.
4.Hoofdstuk 1, paragraaf 3, onder i, punt 3 van de Nadere regels.
5.Artikel 2.10.5, eerste lid, onder d van de Hvv.
6.Artikel 2.10.5, eerste lid van de Hvv.
7.Zie artikel 10.1 en 10.2 van de Nadere regels.
8.Omdat het college bij de aan hem verleende bevoegdheid tot het toekennen van een urgentieverklaring beleidsruimte heeft, toetst de rechtbank de besluitvorming van het college terughoudend.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2O21:94O en van 7 juni 2023,ECLI:NL:RVS:2O23:2210.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 24 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2010 en van 31 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:351.
11.Hoofdstuk 1, paragraaf 24 van de Nadere regels.
12.Zie de toelichting bij medische problematiek van paragraaf 24 van de Nadere regels.
13.Uitspraak van 30 januari 2023 van de Rechtbank Amsterdam, ECLI:NL:RBAMS:2023:633
14.Zie de uitspraak van 13 juni 2025 van de Rechtbank Amsterdam, ECLI:NL:RBAMS:2025:4393 en de uitspraak van deze rechtbank van 1 april 2025 (niet gepubliceerd).
15.Idem.
16.Zie de uitspraak van de grote kamer van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190, rechtsoverwegingen 8.1 en 8.2.