ECLI:NL:RBAMS:2023:633

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
AMS 21_4271
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag om een urgentieverklaring in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 30 januari 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een urgentieverklaring beoordeeld. Eiser, die in Amsterdam woont, had zijn aanvraag om urgentie op 10 maart 2021 ingediend, maar deze werd afgewezen omdat hij niet voldeed aan de bindingseis van vier jaar in Amsterdam en omdat er geen urgent huisvestingsprobleem zou zijn. Eiser heeft psychische en lichamelijke klachten en verblijft tijdelijk bij een vriend, wat volgens verweerder geen urgent probleem vormt. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte geen advies heeft gevraagd aan de GGD-arts en dat de situatie van eiser niet zorgvuldig in kaart is gebracht. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de medische situatie van eiser in acht moet worden genomen. Eiser krijgt zijn griffierecht vergoed en verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/4271

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] uit Amsterdam, eiser,

(gemachtigde: mr. L. Veenman),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder,

(gemachtigde: mr. drs. H. van Gellekom).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een urgentieverklaring.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser om een urgentieverklaring met het besluit van
10 maart 2021 (het primaire besluit) afgewezen. Met het besluit van 21 juli 2021 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2023 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van eiser en verweerder.

Totstandkoming van het bestreden besluit

1. Eiser is eind oktober 2020 gehuwd. Zijn vrouw woont in Pakistan. Van
24 december 2014 tot 13 juli 2017 stond eiser ingeschreven aan de [adres] in Amstelveen. Vanaf 13 juli 2017 tot 6 maart 2019 stond eiser niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Vanaf 6 maart 2019 tot heden staat hij ingeschreven op het adres van een vriend ( [asres 2] in Amsterdam). Dat is een vierkamerwoning op de tweede verdieping. Omdat eiser moeite heeft met traplopen en lichamelijke en psychische klachten heeft, vraagt hij een urgentieverklaring aan op basis van medische gronden.
2. Verweerder heeft de urgentieverklaring in het primaire besluit afgewezen, omdat eiser voorafgaand aan de aanvraag niet minimaal vier jaar in Amsterdam heeft gewoond en omdat hij geen urgent huisvestingsprobleem heeft.
3. Met het bestreden besluit handhaaft verweerder het primaire besluit. Eiser staat vanaf 6 maart 2019 in Amsterdam ingeschreven, dus hij voldoet pas per 9 maart 2023 aan de bindingseis van vier jaar. Daarnaast is volgens verweerder geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem, omdat eiser inwoont bij een vriend en inwoning bij een ander huishouden geen op zichzelf staand urgent huisvestingsprobleem is.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder de urgentieverklaring op goede gronden heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Heeft eiser een urgent huisvestingsprobleem?
5. Eiser voert aan dat hij wel een urgent huisvestingsprobleem heeft. Hij verblijft uit nood bij een kennis omdat hij dakloos is. Zijn psychische en lichamelijke problemen maken zijn huidige situatie levensontwrichtend. Hij heeft daarom een zelfstandige woning nodig zodat hij zijn leven weer op de rails kan krijgen. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft eiser een verklaring van zijn psychiater en een verwijsbrief van zijn huisarts overgelegd. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat hij op 12 november 2020 een urgentieverklaring heeft aangevraagd en dat daarom een bindingseis van twee jaar en niet van vier jaar geldt. Tot slot vindt eiser dat hij met stukken aannemelijk heeft gemaakt dat hij twee jaar voorafgaand aan zijn aanvraag in Amsterdam heeft verbleven en daarom voldoet aan de bindingseis.
6. De rechtbank overweegt het volgende. Volgens vaste rechtspraak moet het bestuursorgaan als hoofdregel zijn eerdere besluit heroverwegen op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van de heroverweging en op basis van het op dat moment geldende recht of beleid. Het bestuursorgaan moet bij zijn heroverweging rekening houden met nieuwe feiten en omstandigheden die van belang zijn voor toepassing van de desbetreffende norm. Het bestuursorgaan moet verder rekening houden met eventueel overgangsrecht of een in een beleidsregel opgenomen overgangsregel. In artikel 5.1, derde lid, van de Huisvestingsverordening die geldt ten tijde van het bestreden besluit, staat dat een aanvraag om een urgentieverklaring wordt beoordeeld op grond van de verordening geldend op het moment van de aanvraag. Eiser stelt dat hij zijn aanvraag op
12 november 2020 heeft ingediend, omdat hij zich toen heeft gemeld bij het Stadsloket. Verweerder gaat uit van 5 februari 2021. Dat is de datum waarop eiser volgens verweerder schriftelijk een aanvraag heeft ingediend. In een notitie uit het interne persoonsdossier van eiser [1] schrijft een medeweker van verweerder dat het moment van aanvragen
12 november 2020 is. De rechtbank gaat daarom uit van deze laatste datum.
7. Het toepasselijk wettelijk kader is dan: de Huisvestingswet 2014 (Hw), de Huisvestingsverordening 2020 van de gemeente Amsterdam (Hv) [2] en de Nadere regels Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 (Nadere regels) [3] .
8. De rechtbank overweegt verder dat een urgentieverklaring kan worden verleend [4] indien zich geen algemene weigeringsgronden [5] voordoen en de aanvrager in een acute noodsituatie verkeert of op grond van medische of sociale redenen dringend woonruimte nodig heeft. Verweerder heeft bij de aan hem verleende bevoegdheid tot het toekennen van een urgentieverklaring beleidsruimte. Dit betekent dat de rechtbank de besluitvorming van verweerder terughoudend toetst.
9. In de Hv is bepaald dat indien naar het oordeel van verweerder sprake is van één of meer algemene weigeringsgronden uit artikel 2.6.5 van de Hv, verweerder de urgentieverklaring weigert. In de uitwerking van de weigeringsgronden van de Hv is rekening gehouden met veel voorkomende situaties waarin de gemeenteraad geen urgentieverklaring verleent. Verweerder werpt aan eiser tegen dat hij niet voldoet aan de bindingseis van vier dan wel twee jaar [6] , omdat hij pas vanaf 6 maart 2019 in de BRP staat ingeschreven. Ook is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem [7] , omdat eiser bij een vriend inwoont.
10. De rechtbank kan dit standpunt van verweerder volgen. In de Nadere regels [8] staat dat de bindingseis van twee jaar geldt vanaf het moment van de aanvraag. Dat is
12 november 2020. Ook staat in de Nadere regels [9] dat het woonadres wordt vastgesteld op basis van de inschrijving in de BRP. Eiser staat vanaf 6 maart 2019 in Amsterdam ingeschreven. Eiser staat niet twee jaar ingeschreven voorafgaand aan zijn aanvraag om een urgentieverklaring. Nu de inschrijving in de BRP leidend is, zijn de stukken die eiser heeft overgelegd om zijn binding met Amsterdam aan te tonen, niet relevant. Verder is in de Nadere regels [10] bepaald dat inwonen bij een ander huishouden niet wordt aangemerkt als een urgent huisvestingsprobleem. Eiser heeft een verklaring van 10 maart 2021 overgelegd van de vriend bij wie hij inwoont. Daaruit blijkt dat eiser sinds 1 maart 2017 bij hem woont. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt mogen stellen dat eiser niet voldoet aan de bindingseis van twee jaar en geen urgent huisvestingsprobleem heeft. Daarom is sprake van twee algemene weigeringsgronden. [11]
11. Wat eiser heeft aangevoerd over zijn medische problematiek en zijn woonsituatie maakt dit oordeel van de rechtbank niet anders. Eiser kan namelijk geen beroep doen op de urgentiecategorie voor woningzoekenden die vanwege medische redenen dringend woonruimte nodig hebben, omdat in zijn geval sprake is van twee algemene weigeringsgronden. Alleen onder bijzondere omstandigheden kan verweerder, als van een algemene weigeringsgrond sprake is, alsnog met toepassing van de hardheidsclausule een urgentieverklaring verlenen.
Had verweerder de hardheidsclausule moeten toepassen?
12. Eiser voert aan dat verweerder de hardheidsclausule had moeten toepassen, omdat de weigering een urgentieverklaring te verlenen in zijn geval leidt tot een schrijnende situatie. Hij is dakloos, verblijft noodgedwongen bij een kennis en hij heeft ernstige psychische en lichamelijke problemen waarvoor hij onder behandeling staat. Een stabiele en veilige leefomgeving is noodzakelijk. Ook wil hij in Amsterdam zijn zodat hij zijn zoon kan bezoeken, die ook psychische problemen heeft. Verweerder heeft de medische problemen van eiser niet daadwerkelijk onderzocht en had dit volgens eiser kunnen doen door advies te vragen aan de GGD-arts.
13. De rechtbank kan dit standpunt van eiser volgen. Verweerder heeft in eisers geval ten onrechte geen advies gevraagd aan de GGD-arts. Alhoewel de invulling en toepassing van de hardheidsclausule behoort tot de discretionaire bevoegdheid van verweerder, vindt de rechtbank dat verweerder niet zonder nader onderzoek voorbij kon gaan aan toepassing van de hardheidsclausule. De rechtbank vindt daarbij van belang dat eiser al jaren kampt met meerdere lichamelijke (pijnklachten aan zijn rug en knie) en psychische problemen. Dit blijkt ook uit het dossier en de overgelegde verklaringen van de artsen van eiser. Daarbij heeft eiser aangegeven dat zijn zoon psychische problemen heeft en hij hem vaak bezoekt. Voor eiser is dat zwaar en dat leidt ertoe dat hij zijn eigen gezondheid uit het oog verliest.
Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van verweerder gelegen om de situatie van eiser zorgvuldiger in kaart te brengen, advies te vragen aan de GGD-arts en uitgebreider te motiveren waarom verweerder de hardheidsclausule in dit geval niet toepast.
14. Verweerder heeft daarom ten onrechte niet de nodige kennis vergaard omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Dit is niet zorgvuldig. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarom een nieuw besluit moet nemen en in dat kader advies van een GGD-arts dient te vragen.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze
uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M. Mazurel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
30 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Productie 3 van de stukken die verweerder heeft ingediend.
2.Geldend van 1 juli 2020 tot 1 januari 2021.
3.Geldend van 24 september 2020 tot 1 januari 2021.
4.Op grond van artikel 2.6.8, eerste lid, van de Hv.
5.Op grond van artikel 2.6.5, eerste en tweede lid, van de Hv.
6.Als bedoeld in artikel 2.6.5, eerste lid, onder i van de Hv.
7.Als bedoeld in artikel 2.6.5, eerste lid, onder b, van de Hv.
8.Onder 3, ad i, punt 2.
9.Onder 3, ad i, punt 3.
10.Onder 3, ad b, punt 5.
11.Artikel 2.6.5, eerste lid, onder i en onder b, van de Hv.