Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt of verweerder de urgentieverklaring op goede gronden heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Heeft eiser een urgent huisvestingsprobleem?
5. Eiser voert aan dat hij wel een urgent huisvestingsprobleem heeft. Hij verblijft uit nood bij een kennis omdat hij dakloos is. Zijn psychische en lichamelijke problemen maken zijn huidige situatie levensontwrichtend. Hij heeft daarom een zelfstandige woning nodig zodat hij zijn leven weer op de rails kan krijgen. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft eiser een verklaring van zijn psychiater en een verwijsbrief van zijn huisarts overgelegd. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat hij op 12 november 2020 een urgentieverklaring heeft aangevraagd en dat daarom een bindingseis van twee jaar en niet van vier jaar geldt. Tot slot vindt eiser dat hij met stukken aannemelijk heeft gemaakt dat hij twee jaar voorafgaand aan zijn aanvraag in Amsterdam heeft verbleven en daarom voldoet aan de bindingseis.
6. De rechtbank overweegt het volgende. Volgens vaste rechtspraak moet het bestuursorgaan als hoofdregel zijn eerdere besluit heroverwegen op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van de heroverweging en op basis van het op dat moment geldende recht of beleid. Het bestuursorgaan moet bij zijn heroverweging rekening houden met nieuwe feiten en omstandigheden die van belang zijn voor toepassing van de desbetreffende norm. Het bestuursorgaan moet verder rekening houden met eventueel overgangsrecht of een in een beleidsregel opgenomen overgangsregel. In artikel 5.1, derde lid, van de Huisvestingsverordening die geldt ten tijde van het bestreden besluit, staat dat een aanvraag om een urgentieverklaring wordt beoordeeld op grond van de verordening geldend op het moment van de aanvraag. Eiser stelt dat hij zijn aanvraag op
12 november 2020 heeft ingediend, omdat hij zich toen heeft gemeld bij het Stadsloket. Verweerder gaat uit van 5 februari 2021. Dat is de datum waarop eiser volgens verweerder schriftelijk een aanvraag heeft ingediend. In een notitie uit het interne persoonsdossier van eiserschrijft een medeweker van verweerder dat het moment van aanvragen
12 november 2020 is. De rechtbank gaat daarom uit van deze laatste datum.
7. Het toepasselijk wettelijk kader is dan: de Huisvestingswet 2014 (Hw), de Huisvestingsverordening 2020 van de gemeente Amsterdam (Hv)en de Nadere regels Huisvestingsverordening Amsterdam 2020 (Nadere regels).
8. De rechtbank overweegt verder dat een urgentieverklaring kan worden verleendindien zich geen algemene weigeringsgrondenvoordoen en de aanvrager in een acute noodsituatie verkeert of op grond van medische of sociale redenen dringend woonruimte nodig heeft. Verweerder heeft bij de aan hem verleende bevoegdheid tot het toekennen van een urgentieverklaring beleidsruimte. Dit betekent dat de rechtbank de besluitvorming van verweerder terughoudend toetst.
9. In de Hv is bepaald dat indien naar het oordeel van verweerder sprake is van één of meer algemene weigeringsgronden uit artikel 2.6.5 van de Hv, verweerder de urgentieverklaring weigert. In de uitwerking van de weigeringsgronden van de Hv is rekening gehouden met veel voorkomende situaties waarin de gemeenteraad geen urgentieverklaring verleent. Verweerder werpt aan eiser tegen dat hij niet voldoet aan de bindingseis van vier dan wel twee jaar, omdat hij pas vanaf 6 maart 2019 in de BRP staat ingeschreven. Ook is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem, omdat eiser bij een vriend inwoont.
10. De rechtbank kan dit standpunt van verweerder volgen. In de Nadere regelsstaat dat de bindingseis van twee jaar geldt vanaf het moment van de aanvraag. Dat is
12 november 2020. Ook staat in de Nadere regelsdat het woonadres wordt vastgesteld op basis van de inschrijving in de BRP. Eiser staat vanaf 6 maart 2019 in Amsterdam ingeschreven. Eiser staat niet twee jaar ingeschreven voorafgaand aan zijn aanvraag om een urgentieverklaring. Nu de inschrijving in de BRP leidend is, zijn de stukken die eiser heeft overgelegd om zijn binding met Amsterdam aan te tonen, niet relevant. Verder is in de Nadere regelsbepaald dat inwonen bij een ander huishouden niet wordt aangemerkt als een urgent huisvestingsprobleem. Eiser heeft een verklaring van 10 maart 2021 overgelegd van de vriend bij wie hij inwoont. Daaruit blijkt dat eiser sinds 1 maart 2017 bij hem woont. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt mogen stellen dat eiser niet voldoet aan de bindingseis van twee jaar en geen urgent huisvestingsprobleem heeft. Daarom is sprake van twee algemene weigeringsgronden.
11. Wat eiser heeft aangevoerd over zijn medische problematiek en zijn woonsituatie maakt dit oordeel van de rechtbank niet anders. Eiser kan namelijk geen beroep doen op de urgentiecategorie voor woningzoekenden die vanwege medische redenen dringend woonruimte nodig hebben, omdat in zijn geval sprake is van twee algemene weigeringsgronden. Alleen onder bijzondere omstandigheden kan verweerder, als van een algemene weigeringsgrond sprake is, alsnog met toepassing van de hardheidsclausule een urgentieverklaring verlenen.
Had verweerder de hardheidsclausule moeten toepassen?
12. Eiser voert aan dat verweerder de hardheidsclausule had moeten toepassen, omdat de weigering een urgentieverklaring te verlenen in zijn geval leidt tot een schrijnende situatie. Hij is dakloos, verblijft noodgedwongen bij een kennis en hij heeft ernstige psychische en lichamelijke problemen waarvoor hij onder behandeling staat. Een stabiele en veilige leefomgeving is noodzakelijk. Ook wil hij in Amsterdam zijn zodat hij zijn zoon kan bezoeken, die ook psychische problemen heeft. Verweerder heeft de medische problemen van eiser niet daadwerkelijk onderzocht en had dit volgens eiser kunnen doen door advies te vragen aan de GGD-arts.
13. De rechtbank kan dit standpunt van eiser volgen. Verweerder heeft in eisers geval ten onrechte geen advies gevraagd aan de GGD-arts. Alhoewel de invulling en toepassing van de hardheidsclausule behoort tot de discretionaire bevoegdheid van verweerder, vindt de rechtbank dat verweerder niet zonder nader onderzoek voorbij kon gaan aan toepassing van de hardheidsclausule. De rechtbank vindt daarbij van belang dat eiser al jaren kampt met meerdere lichamelijke (pijnklachten aan zijn rug en knie) en psychische problemen. Dit blijkt ook uit het dossier en de overgelegde verklaringen van de artsen van eiser. Daarbij heeft eiser aangegeven dat zijn zoon psychische problemen heeft en hij hem vaak bezoekt. Voor eiser is dat zwaar en dat leidt ertoe dat hij zijn eigen gezondheid uit het oog verliest.
Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van verweerder gelegen om de situatie van eiser zorgvuldiger in kaart te brengen, advies te vragen aan de GGD-arts en uitgebreider te motiveren waarom verweerder de hardheidsclausule in dit geval niet toepast.
14. Verweerder heeft daarom ten onrechte niet de nodige kennis vergaard omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Dit is niet zorgvuldig. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarom een nieuw besluit moet nemen en in dat kader advies van een GGD-arts dient te vragen.