ECLI:NL:RBAMS:2025:709

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
13-334910-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en heropening van onderzoek

Op 4 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Warsaw Regional Court in Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1985, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 21 januari 2025 gehoord, waarbij de officier van justitie, mr. A. Wagenaar, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak over de overlevering met dertig dagen verlengd en de gevangenhouding bevolen. De rechtbank heeft vragen geformuleerd over de oproeping van de opgeëiste persoon voor de zitting in Polen en de mogelijkheid van hoger beroep. Er zijn onduidelijkheden over de datum waarop de opgeëiste persoon op de hoogte is gesteld van de zitting en de uitreiking van het vonnis. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten te verkrijgen over deze kwesties, evenals over de detentieomstandigheden in de gevangenis van Barczewo, waar de opgeëiste persoon mogelijk zal worden geplaatst. De rechtbank heeft besloten om het onderzoek te schorsen en de behandeling van het EAB opnieuw te plannen, met een uiterste datum voor uitspraak op 28 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-334910-24
Datum uitspraak: 4 februari 2025
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 2 december 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 augustus 2024 door de
Warsaw Regional Court, VIII Penal Division, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 21 januari 2025, in aanwezigheid van mr. A. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment by the District Court of Warsaw-Mokotów (Warsaw)van
13 mei 2021 (met kenmerk VIII K 337/21),
which became final and non-appealableop 29 mei 2021.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 363 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunten van de verdediging en de officier van justitie
De verdediging heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot artikel 12 OLW.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat geen van de situaties zoals bedoeld in artikel 12, sub a tot en met d, OLW zich voordoet, maar dat afgezien kan worden van de weigeringsgrond. De opgeëiste persoon heeft een adresinstructie gekregen en de aanklacht ontvangen, zodat hij kennis had van de inhoud van de zaak. Hij is kort daarna vertrokken uit Polen. Hiermee is de opgeëiste persoon kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie, waarmee hij al dan niet stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht aanwezig te zijn bij de zitting.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
De rechtbank kan op grond van de nu aanwezige informatie in het dossier niet vaststellen of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 12, onder a tot en met d, OLW en overweegt hiertoe als volgt.
In onderdeel D) van het EAB is aangekruist dat de opgeëiste persoon op 13 oktober 2022 het vonnis uitgereikt heeft gekregen en daarbij geïnformeerd is over de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen. In de toelichting in dit onderdeel is vervolgens gemeld dat “
the convict did not collect a writ of summons for the hearing, or an authenticated copy of the decision with information of his right to appeal – the letters have been considered duly served due to his failure to notify another address for the service of noticed in the country and/or abroad”.
Op grond van het vorenstaande is het voor de rechtbank niet duidelijk op welke wijze de opgeëiste persoon op 13 oktober 2022 het vonnis met informatie over onder meer de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen uitgereikt heeft gekregen. Daarnaast is het voor de rechtbank niet duidelijk hoe het kan dat het vonnis vanaf 29 mei 2021 onherroepelijk is, als de opgeëiste persoon pas op 13 oktober 2022 het vonnis uitgereikt heeft gekregen.
Het openbaar ministerie heeft op 24 december 2024 aan de uitvaardigende justitiële autoriteit vragen gesteld over de wijze waarop en op welk adres de opgeëiste persoon is opgeroepen voor de zitting en of hij een adresinstructie heeft ontvangen.
Bij brief van 8 januari 2025 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit het volgende meegedeeld:
“ [opgeëiste persoon] , at the time of his apprehension in this case on 10 October 2020, provided as his residence address: [adres] .
The convicted person received guidance notes in writing about his rights and obligations, including the obligation to notify the proceedings authorities of each change of his place of residence or stay longer than 7 days, and of the possibility that any procedural documents will be deemed to have been duly served in case of his non-collection of them within the time limit prescribed by law (art. 133 § 2 of the Code of Penal Procedure).
On 24 May 2021, the convicted person was served into his hands the indictment in this case together with an instruction that criminal proceedings may be conducted without the participation of the accused, unless the Court considers his presence obligatory.
The convicted person did not submit any evidentiary motions, and the judgment was delivered without holding the trial. The convicted person did not appeal against the judgment, a copy of which he received with an instruction about the possibility of submitting an appeal.”
De rechtbank begrijpt uit het vorenstaande dat er geen (openbare) zitting heeft plaatsgevonden in eerste aanleg en dat er geen sprake is geweest van een hoger beroep.
Uit het antwoord onder 3 begrijpt de rechtbank dat de opgeëiste persoon op 24 mei 2021 de
indictmentin persoon heeft ontvangen waarbij hem is meegedeeld dat de procedure plaats kan vinden buiten zijn aanwezigheid. Deze datum ligt echter na de datum van het vonnis van 13 mei 2021. Verder is het de rechtbank niet duidelijk of met de uitreiking van de
indictmentook sprake is geweest van een oproeping voor de zitting en zo ja, hoe dat zich verhoudt met de eerder weergegeven toelichting in onderdeel D), waarin is vermeld dat de opgeëiste persoon de oproeping voor de zitting niet heeft afgehaald.
Gezien voormelde onduidelijkheden beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om te kunnen beoordelen of sprake is van één van de omstandigheden in artikel 12 a tot en met d OLW en, zo nee, of er al dan niet aanleiding is om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW.
De rechtbank zal daarom het onderzoek heropenen teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de volgende vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
1. Is er een oproeping voor een zitting gestuurd aan de opgeëiste persoon?
a. Zo ja, wanneer is dat gebeurd en naar welk adres is die oproeping gestuurd?
b. Zo nee, wat is de reden dat er geen oproeping is verstuurd?
2. De opgeëiste persoon heeft – volgens uw aanvullende informatie van 8 januari 2025 – op 24 mei 2021 de
‘indictment’ontvangen. Deze datum ligt ná de uitspraakdatum van 21 mei 2021.
a. Is de datum van 24 mei 2021 correct?
b. Zo ja, welk document is er precies aan de opgeëiste persoon op 24 mei 2021 uitgereikt?
c. Indien het daadwerkelijk de ‘
indictment’ betrof: wat is de reden dat dit pas na de datum van het vonnis is uitgereikt?
d. Zo nee, wat is dan wel de juiste datum?
3. Volgens onderdeel d) van het EAB is het vonnis met informatie over de mogelijkheid van hoger beroep op 13 oktober 2022 uitgereikt aan de opgeëiste persoon. In de toelichting staat vervolgens dat de opgeëiste persoon geen authentieke akte van de beslissing met informatie over het instellen van hoger beroep heeft afgehaald. Hoe verhoudt deze informatie zich tot elkaar?
4. Hoe kan het dat het vonnis al op 29 mei 2021 onherroepelijk is geworden als dit vonnis pas op 13 oktober 2022 is uitgereikt aan de opgeëiste persoon?

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Feiten 1 en 3 leveren naar Nederlands recht telkens op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Feit 2 levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen

5.Artikel 11 OLW

5.1
Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
5.2
Detentieomstandigheden
Inleiding
De rechtbank is er tot nu toe vanuit gegaan dat opgeëiste personen die niet in de buurt van Barczewo geboren, woonachtig of veroordeeld zijn naar alle waarschijnlijkheid ook niet in de gevangenis aldaar geplaatst zullen worden. Om die reden zijn tot nu toe geen nadere vragen gesteld over de situatie in de gevangenis van Barczewo.
Recentelijk heeft de rechtbank via de Poolse contactpersoon van het
European Judicial Network(hierna: EJN) de volgende informatie ontvangen over het Poolse plaatsingsbeleid van gedetineerden (gebaseerd op de Poolse
Executive Penal Code):
“(…)
CONVICTS
There are no provisions in the Polish law indicating the prison being close the convicts place of living, as appropriate one for him to service the sentence. Only in the period of up to 6 months before the expected early release or before completion of the punishment, the convict should, if possible, serve imprisonment in an institution located as near his/her future place of residence as possible. (The place of residence is indicated by convict).
The court in the verdict can indicate the correctional institution and the system of execution of the penalty that is appropriate in particular case. The penitentiary commission refers the convict to an appropriate correctional institution and to the specific system of execution of the penalty, if are not specified in verdict.
In order to create conditions conducive to individual treatment of convicts, prevention of harmful influence of demoralized convicts and ensuring personal safety of convicts, selection of the appropriate system of execution of the punishment, kind and type of correctional institution and placement of convicts within the institution – a classification of convicts is carried out.
The classification of convicts is carried out, taking into consideration, in particular:
‐ gender,
‐ age,
‐ previous imprisonment
‐ intent or lack of intent of the act,
‐ the remaining period of imprisonment to be served,
‐ physical and psychical condition, including the degree of addiction to alcohol,
intoxicants or psychotropic drugs,
‐ the degree of demoralization and threat to society,
‐ type of crime committed.
The basis for classification are, in particular, personality tests.
(…)
The convict serves imprisonment in an appropriate prison due to kind and type of correctional institution, system of execution or the degree of protection. Transfer of convict to another, appropriate correctional institution is possible in particular for:
- change of use of correctional institution
- employment or education
- in order to provide of medical service
- referring to: diagnostic center, therapeutic ward, or ward for convicts create a high
level of threat against the society or a serious threat against safety of the prison
- participation in court proceedings
- important family reasons
- reasons related to the safety of the convict
- necessity to ensure discipline and order in correctional institution”
Uit de bovenstaande informatie heeft de rechtbank afgeleid dat zij er ten onrechte van uit is gegaan dat geografische aspecten (lees: geboorteplaats, woonplaats en plaats van veroordeling) doorslaggevend zijn bij de plaatsing van een veroordeelde, waardoor niet langer kan worden uitgesloten dat een opgeëiste persoon geplaatst zal worden in de gevangenis van Barczewo.
In het
Report of the Commissioner for Human Rights on the Activities of the National Mechanism for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment in Poland in 2022 [6] (hierna: het rapport van het NMPT) is op pagina’s 46 tot en met 48 het volgende te lezen over de situatie in de gevangenis van Barczewo:
(…) Treatment of prisoners
At the prison in Barczewo, the NMPT visiting team were informed, during the interviews with prisoners, of acts of violence by certain officers against prisoners, that allegedly took place there. The alleged acts were said to include torture and inhuman and degrading treatment. It was reported by the prisoners that they were taken from their cells to unmonitored rooms where, according to their information, they were beaten, insulted, intimidated, choked and even waterboarded. There were cases, allegedly, in which officers put a black bag or a wet towel on prisoners’ heads.
The prison is characterized by strict regime and discipline. According to the NMPT visiting team, it is maintained with the use of informal methods. Since 2021, there have been no cases of applying coercive measures, which is an exception in such prisons. At the time of the visit, the atmosphere in the prison was bad and the prisoners were intimidated. After the individual interviews conducted by the NMPT representatives, the prisoners were taken from their cells by Prison Service officers, officially to the infirmary. In fact, they were taken to the security staff room where they were questioned about the course of the interviews and the information they provided. The Prison Service officers entered untrue information in the prisoner movement register by stating that the prisoners were taken to the infirmary. In fact, they were taken to another room as the NMPT team discovered in the establishment.
The NMPT delegation was also informed by the prisoners about a case of an inmate who had been beaten by Prison Service officers as a result of which he suffered a cardiac arrest. The prisoners reported that no ambulance was called and the inmate was resuscitated by the officers who restored his vital functions.
According to the materials collected by the NMPT representatives, during the alleged torture that took place a few days before the NMPT visit a paramedic was also present. One of the prisoners from the ward for so-called dangerous prisoners decided to file an official complaint via the NMPT representative. The prisoner alleged that he had been taken to an unmonitored medical room where he was tortured by waterboarding. He had been forced to lie down on the floor, his face was covered with a towel and water was poured on it. The video surveillance recordings showed the man being brought to his cell after that and taking off his wet jacket, t-shirt and underwear.
During the visit to another detention facility, a representative of the NMPT was also informed, in a confidential interview with a former inmate of the Barczewo prison, of the use of torture in that establishment. The interviewed prisoner filed an official complaint via the representative of the NMPT. The man said that he had been tortured in June 2022. As he described, he was first pushed towards a wall and had to stand facing it. His arms were then twisted behind his back. Two officers pulled him by the legs, as a result of which he fell to the floor. He was dragged along and his arms were twisted behind his back again. When he was lying down with his face to the floor, one of the officers pressed his neck with his knee and hit him several times on the head. The prisoner said that later the officers poured water into a black garbage bag and put his head into it as a result of which he choked and lost his consciousness. When he regained consciousness, the officers turned his head to the side and started pouring water on it.
According to the information obtained by the NMPT team, the prison security department officers intimidated the prisoners and used repressions as well as physical and verbal violence against them. Representatives of the National Mechanism were informed of a situation in which the security department officers brought a prisoner to his cell and the man had signs of being beaten (his legs and feet were bruised and he was so weak that he “could not stand on his feet”). He said that he had been beaten by the security department officers. After a few days, the officers blamed his cell inmates of beating the man. The prisoners reported that “there is a room in the prison where prisoners are taken and beaten, and before they are told that they are taken to the doctor. There are no cameras in the room”. The officers intimidated the inmates and told them “we will do to you what the prison director from Sztum did to the prisoners there”.
The prisoners also reported that correctional officers forced them to sign statements that they were non-smokers although they smoked cigarettes. Then, such prisoners were placed cells for non-smokers, which caused conflicts. The inmates were also forced to sign a declaration of giving up the possibility to serve the sentence in the semi-open regime (quote: „the correctional officers have a ready-made form to sign”; the form was s seen by the NMPT representatives in the prisoners’ documentation).
Informal penalties were also applied against the prisoners. For example, TV sets were taken away from them, or telephone conversations were not permitted. It was also mentioned that so-called “mixed cells” were created in which a prisoner unable to use the prison slang was placed together with the slang user, as a result of which he was to be “softened” if he was considered an “inconvenient prisoner”. Such prisoners were intimidated and their ill treatment was permitted (quote: „prisoners who represent the prison subculture abuse other inmates by making them wash their clothes and do the cleaning for them and by taking their food. It is accepted that non-users of the prison slang get smaller food portions so that larger amounts of food are given to the slang users”).
The prison staff should be given a strong signal by the superiors that all forms of ill treatment of prisoners (both physical and mental) are illegal and are subject to severe penalty. Such cases affect the image of the whole establishment and its staff and are conducive to stress and aggression, which in the long term affects all personal interactions and the effectiveness of therapeutic activities. The establishment managers should undertake systematic work to build an appropriate institutional culture in which violence against prisoners is perceived as unacceptable lack of professionalism and should encourage staff members to report ill-treatment cases. If cases of violence against prisoners are found, they should be reported as a suspected offence to the prosecutor’s office (in accordance with the requirement set out in Article 304(2) of the Code of Criminal Procedure). Cases of misbehaviour of Prison Service officers should be reported to the Director General of the Prison Service in order to take relevant disciplinary action. Mechanisms should also be implemented for monitoring the staff’s work and emphasis should be placed on their training to provide them with effective tools for managing conflicts without the need to use force.”
Standpunt van de verdediging
De
European Prison Rulesen de Aanbeveling (EU) 2023/681 van de Europese Commissie van 8 december 2022 [7] benadrukken het belang van re-integratievoorzieningen in detentie en humane detentieomstandigheden. De bestaande zorgen over de detentieomstandigheden in de penitentiaire inrichting in Barczewo bieden aanleiding om ook navraag te doen over de naleving van de European Prison Rules en de algemene detentieomstandigheden. De rechtbank dient op basis van het belang hiervan aanvullende vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten ten aanzien van de re-integratie voorzieningen in Poolse detentie-instellingen en de algemene detentieomstandigheden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het primaire standpunt dat geen aanleiding bestaat aanvullende vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, over Barczewo noch op de door de raadsman benoemde punten. De verdediging biedt een opsomming van punten uit bestaande regelgeving zonder enige onderbouwing dat deze regelgeving niet wordt nageleefd. Het vertrouwensbeginsel staat in de weg aan het stellen van vragen in deze omstandigheden. Het uitgangspunt dient te zijn dat mensenrechten door alle lidstaten worden geëerbiedigd tenzij uit objectieve en actuele bronnen blijkt dat dit niet het geval is.
Subsidiair dient in lijn met recente jurisprudentie van de rechtbank nagevraagd worden waar de opgeëiste persoon gedetineerd zal worden en of gegarandeerd kan worden dat hij niet in de penitentiaire inrichting in Barczewo gedetineerd zal worden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet allereerst geen aanleiding om aanvullende vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit ten aanzien van de algemene Poolse detentieomstandigheden en het eventueel niet-naleven van de
European Prison Rulesop basis van de door de raadsman genoemde Aanbeveling EU. De verdediging heeft geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens verstrekt op grond waarvan kan worden aangenomen dat Poolse detentie-instellingen inadequate voorzieningen op het gebied van re-integratie bieden, noch dat de algemene detentieomstandigheden zodanig zorgwekkend zijn dat die aanvullende informatie vereisen.
De rechtbank acht het wel noodzakelijk om, in lijn met recente uitspraken in andere overleveringszaken, een aanvullende vraag aan de uitvaardigende justitiële te stellen, gelet op de zorgen ten aanzien van de penitentiaire inrichting in Barczewo.
Het NMPT schetst in haar rapport een situatie in de gevangenis van Barczewo die zeer zorgelijk is te noemen. Volgens het NMPT is er sprake van fysieke mishandeling en ook van andere vormen van wangedrag jegens gedetineerden in de gevangenis van Barczewo. Het rapport noemt in dit kader niet alleen verklaringen van gedetineerden, maar ook objectieve gegevens die deze verklaringen ondersteunen (zoals camerabeelden). Het lijkt daarbij niet alleen te gaan om incidenten, maar om structurele misstanden die het dagelijkse reilen en zeilen van de gevangenis van Barczewo lijken te bepalen. Tekenend acht de rechtbank in dat verband dat het NMPT rapporteert dat in de gevangenis van Barczewo sinds 2021 geen (naar de rechtbank begrijpt: officiële) gevallen van “
applying coercive measures” zijn geweest, hetgeen volgens het NMPT uitzonderlijk is voor een dergelijke instelling. Het NMPT gaat uit van een strikt regime van discipline dat met gebruik van informele methodes wordt gehandhaafd. Het NMPT acht de verklaringen kennelijk voldoende geloofwaardig, althans ziet daarvoor voldoende ondersteuning, om meerdere stevige aanbevelingen te doen die ertoe strekken dat het geweldsprobleem in Barczewo systematisch wordt aangepakt en die leiden tot een omslag in de daar heersende institutionele cultuur.
De ernst van het geschetste beeld maakt dat de rechtbank het onderzoek, ondanks dat het bezoek waarover in het rapport wordt gerapporteerd al van ruim twee jaar geleden is, heropent om de antwoorden af wachten op de vragen die op dit punt aan de Poolse autoriteiten zijn gesteld in een aantal voorlopende zaken. [8] De antwoorden op deze vragen dienen ter beoordeling van de vraag of ten aanzien van de gevangenis in Barczewo sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie zoals bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van
5 april 2016. [9]
De rechtbank kiest ervoor om vragen die zien op de plaatsing van veroordeelden in Poolse penitentiaire inrichtingen en de omstandigheden in de gevangenis in Barczewo, voor te leggen in een beperkt aantal overleveringszaken (niet zijnde de zaak van de opgeëiste persoon), met het doel de beantwoording overzichtelijk te houden en van een centrale autoriteit in Polen antwoorden te verkrijgen. [10] In deze zaak beperkt de rechtbank zich daarom tot de volgende voor te leggen vraag:
In welke gevangenis zal de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid geplaatst worden na zijn eventuele overlevering naar Polen?
De situatie in de andere gevangenissen die genoemd worden in het rapport
In het rapport van het NMPT worden ook incidenten genoemd die plaatsgevonden zouden hebben in de gevangenissen van Wojkowice, Gębarzewo, Przemyśl, Opole en Łódź. Nu het hier slechts gaat om meldingen door gedetineerden van incidenten en niet uit het rapport blijkt dat sprake is van structurele misstanden, ziet de rechtbank geen reden om over deze gevangenissen ook nadere vragen te stellen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heropent de rechtbank het onderzoek ter zitting en schorst zij dit voor onbepaalde tijd teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de hiervoor geformuleerde vraag aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting tot een nader te bepalen zittingsdatum
en -tijdstip teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de hiervoor onder 3.1 en 5.2 genoemde vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit;
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met dertig dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met dertig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de behandeling van het EAB opnieuw op zitting moet worden gepland uiterlijk 14 dagen vóór 28 maart 2025, het einde van de verlengde beslistermijn.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en
tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en M. Westerman, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 4 februari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).
6.Zie bip.brpo.gov.pl/sites/default/files/2023-12/NMPT_Annual_Report_2022.pdf.
7.C/2022/8987.
8.Zie de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 januari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:320.
9.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, gevoegde zaken C-404/15 en C-659/15 PPU (Aranyosi en Căldăraru), ECLI:EU:C:2016:198.
10.Zie o.a. rechtbank Amsterdam, 16 januari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:320.