ECLI:NL:RBAMS:2025:707

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
13-120962-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Polen

Op 4 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Gerechtshof te Wrocław, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op verschillende zittingen voortgezet, waarbij de termijn voor uitspraak telkens is verlengd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van de grondrechten van gedetineerden in Polen, maar dat dit op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leidt. De rechtbank heeft echter ook een individueel gevaar vastgesteld voor de opgeëiste persoon, gezien de detentieomstandigheden in Polen. De rechtbank heeft de beslissing over de overlevering aangehouden en een redelijke termijn van dertig dagen gesteld voor eventuele wijziging van omstandigheden. De zaak zal opnieuw worden ingepland op 5 maart 2025 of uiterlijk tien dagen daarna. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd met zestig dagen, omdat zij meer tijd nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-120962-24
Datum uitspraak: 4 februari 2025
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 1 mei 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 april 2024 door het Gerechtshof te Wrocław, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 5 juni 2024
De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 5 juni 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman mr. J.C.N.T. van Haren, advocaat in Utrecht, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tussenuitspraak 19 juni 2024 [3]
De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de in de tussenuitspraak geformuleerde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
Voorts is de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW met dertig dagen verlengd.
Op de zittingen van 23 juli 2024, 27 augustus 2024, 1 oktober 2024 en 31 oktober 2024 is de zaak telkens opnieuw aangehouden, omdat de antwoorden vanuit Polen nog niet binnen waren. Tevens is de beslistermijn op grond van artikel 22, vijfde lid, van de OLW telkens met dertig dagen verlengd.
De rechtbank heeft abusievelijk bij tussenuitspraak van 19 juni 2024 de gevangenhouding van de opgeëiste persoon niet verlengd. De rechtbank heeft de overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon hierom op 23 augustus 2024 opgeheven.
Zitting 4 december 2024
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB - met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling - voortgezet op de zitting van 4 december 2024, in aanwezigheid van
mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen en is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman, mr. J.C.N.T. van Haren, advocaat in Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [4]
Tussenuitspraak 18 december 2024 [5]
De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de in die tussenuitspraak geformuleerde vraag aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
Voorts is de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met dertig dagen verlengd.
Zitting 21 januari 2025
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB - met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling - voortgezet op de zitting van 21 januari 2025, in aanwezigheid van
mr. A. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen en is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman, mr. J.C.N.T. van Haren, advocaat in Utrecht.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak van 19 juni 2024

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 19 juni 2024. Hierin heeft de rechtbank de grondslag van het EAB, de inhoud van het EAB en de strafbaarheid van de feiten en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU (dat ziet op
het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld) al beoordeeld. Deze overwegingen dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

De rechtbank heeft bij uitspraak van 5 juni 2024 geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. [6]
Deze vaststelling van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die terechtkomen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Om te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de omstandigheden in het
remand regimewaar hij zal worden gedetineerd.
Hierom heeft de rechtbank in de tussenuitspraak van 19 juni 2024 in de zaak van de opgeëiste persoon het onderzoek heropend en geschorst om het openbaar ministerie in de gelegenheid te stellen om een aantal vragen met betrekking tot de Poolse detentieomstandigheden in
remand regimesaan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
Op basis van de antwoorden op die vraag heeft de rechtbank in haar tussenuitspraak van
18 december 2024 overwogen dat het haar niet geheel duidelijk is of gegarandeerd kan worden dat de opgeëiste persoon minimaal 2 uur
per dagbuiten de cel is.
De rechtbank heeft daarom, in het kader van het te verrichten nadere onderzoek, het onderzoek heropend en de officier van justitie verzocht om de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende vraag te stellen:
Wordt gegarandeerd dat de opgeëiste persoon per dag in ieder geval 2 uur buiten zijn cel doorbrengt?
Bij brief van 14 januari 2025 heeft
the District Prosecutor's Office in Wrocławdeze vraag als volgt beantwoord:
“The time that the detainees spend outside their cell depends on numerous individualised factors. These include for example participation in cultural-education and sport activities organised outside the cell, clubs, talks with the psychologist and tutor, use of payphone, intensity of contacts with next of kin during visits and participation in procedural activities. Thus it is not possible to determine a set number of hours that the detainee spends outside the cell, in particular taking into account the fact that the detainee has no obligation to participate in any available activities, the participation is voluntary and depends on the detainee. Pursuant to the provisions of the executive penal code the detainees are entitled to daily one-hour walks.”
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de overlevering geweigerd dient te worden. Het openbaar ministerie heeft een eenvoudige vraag gesteld en er is een ontoereikend en vaag antwoord gekomen waarmee niet is gegarandeerd dat aan de ondergrens is voldaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 12 december 2024 [7] in een andere Poolse zaak de overlevering toegestaan op basis van de informatie dat de opgeëiste persoon recht heeft op één uur per dag wandelen en daarnaast één uur buiten zijn cel. De rechtbank heeft in een uitspraak van 2 januari 2025 [8] geoordeeld dat de aanvullende informatie het aangenomen algemene gevaar ten aanzien van de opgeëiste persoon niet wegneemt omdat niet gegarandeerd kon worden dat de opgeëiste persoon 2,5 uur per dag buiten zijn cel mag verblijven omdat dit afhankelijk is van het personeel en hun werkzaamheden. In de huidige zaak kan niet gegarandeerd worden dat de opgeëiste persoon minimaal 2 uur buiten zijn cel mag verblijven, omdat dit afhankelijk is van de keuzes die hij zelf maakt. Daarmee is dus geen sprake van externe factoren zoals keuzes van het personeel. De rechtbank dient dan ook aansluiting te zoeken bij de uitspraak van 12 december 2024 en genoegen te nemen met de beschikbare aanvullende informatie.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank biedt de door de Poolse autoriteiten verstrekte aanvullende informatie van 14 januari 2025 geen afdoende garantie dat de opgeëiste persoon geen gevaar loopt op schending van zijn grondrechten voor wat betreft de detentieomstandigheden in het
remand centre.
Uit dit antwoord blijkt namelijk onvoldoende hoeveel uur de opgeëiste persoon per dag tenminste buiten zijn cel zal kunnen verblijven indien hij zou kiezen om aan activiteiten deel te nemen die buiten de cel worden aangeboden. Blijkens de informatie van 14 januari 2025 bestaat er immers alleen een garantie dat de opgeëiste persoon één uur per dag kan wandelen. Weliswaar is over de deelname aan andere activiteiten in die aanvullende informatie vermeld dat dit afhangt van veel individuele factoren, het gaat er echter om dat gegarandeerd wordt dat de opgeëiste persoon tenminste twee uur per dag buiten zijn cel kán verblijven als hij dat zou willen. De verstrekte informatie biedt hierover echter nog steeds onvoldoende informatie nu hierin niet de frequentie van de aangeboden activiteiten is gemeld en evenmin de duur hiervan. De rechtbank kan daarom nog steeds niet vaststellen hoeveel uren de opgeëiste persoon, als hij aan alle mogelijke activiteiten zou deelnemen, per dag buiten zijn cel zou kunnen doorbrengen.
Deze stand van zaken leidt tot het oordeel dat voor de opgeëiste persoon het reële gevaar bestaat van schending van zijn grondrechten wegens de detentieomstandigheden in het Poolse
remand regime, dat met de verstrekte informatie niet is weggenomen. De rechtbank stelt vast dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat als de overlevering zou worden toegestaan.
Nu een individueel gevaar wordt aangenomen, dient de rechtbank de beslissing aan te houden op grond van artikel 11, tweede lid, OLW. Alhoewel het in deze fase niet aan de rechtbank is om vragen te formuleren (maar aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om informatie te verstrekken waaruit een wijziging van de omstandigheden blijkt), vindt de rechtbank het niet geheel ondenkbaar dat aanvullende informatie met betrekking tot de hierboven genoemde zorgelijke aspecten, mogelijk een dergelijke wijziging zou kunnen opleveren.
Daarom houdt de rechtbank de beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, aan en stelt daarbij, ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW, een redelijke termijn vast van dertig dagen. De voortzetting van de zaak zal worden ingepland op het einde van deze termijn (op 5 maart 2024) of uiterlijk tien dagen daarna, zodat nagegaan kan worden of binnen die redelijke termijn een wijziging van de omstandigheden is opgetreden. Wanneer dit niet het geval is, zal ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW, geen gevolg worden gegeven aan het EAB.

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek en bepaalt dat de zaak opnieuw moet worden ingepland op een zitting
op 5 maart 2025 of uiterlijk tien dagen daarna.
HOUDT AANde beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW.
VERLENGTop grond van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met
zestig dagen, omdat zij die
verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
BEVEELTde
oproeping van de opgeëiste persoon en zijn raadsmantegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
BEVEELTde
oproeping van een tolk in de Poolse taaltegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en M. Westerman, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 4 februari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
4.Zie artikel 22, vijfde lid, OLW.
5.Ter publicatie aangeboden.
6.Rechtbank Amsterdam, 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3311.