ECLI:NL:RBAMS:2025:14

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 januari 2025
Publicatiedatum
2 januari 2025
Zaaknummer
13/164614-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering en niet-ontvankelijkheid in Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Polen

Op 2 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1981 in Polen, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland gedetineerd was. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op verschillende zittingen voortgezet, waarbij de detentieomstandigheden in Polen en het gelijkstellingsverweer van de opgeëiste persoon centraal stonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat voor schending van de grondrechten van gedetineerden in Polen. Dit leidde tot een schorsing van het onderzoek en een verlenging van de termijn voor uitspraak. Ondanks de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden, heeft de rechtbank geoordeeld dat het reële gevaar niet was weggenomen. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten geen gevolg te geven aan het EAB en de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot behandeling van het EAB. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/164614-24
Datum uitspraak: 2 januari 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 17 mei 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 januari 2011 door
the Regional Court in Warsaw, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1981,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 9 juli 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 juli 2024, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K. van der Vlies, advocaat in Purmerend en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
Tussenuitspraak 23 juli 2024
De rechtbank heeft bij uitspraak van 23 juli 2024 [3] het onderzoek heropend en geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remandregime in Polen terechtkomen. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd, om de uitvaardigende justitiële autoriteit de vraag te laten beantwoorden
of, indachtig de omstandigheden op grond waarvan een algemeen gevaar voor het
remand
regime is aangenomen, dit gevaar - al dan niet met een individuele detentiegarantie - voor de
opgeëiste persoon kan worden weggenomen en de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de in de tussenuitspraak genoemde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en
derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW verlengd met30 dagen. Ook heeft de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond
van artikel 27, derde lid, OLW verlengd met 30 dagen.
Raadkamer 4 september 2024
De raadkamer heeft op 4 september 2024 de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW verlengd met 30 dagen. Ook heeft de raadkamer de gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond van artikel 27, derde lid, OLW verlengd met 30 dagen en het schorsingsverzoek afgewezen.
Raadkamer 4 oktober 2024
De raadkamer heeft op 4 oktober 2024 de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW verlengd met 30 dagen. Ook heeft de raadkamer de gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond van artikel 27, derde lid, OLW verlengd met 30 dagen en het schorsingsverzoek afgewezen.
Zitting 6 november 2024
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB voortgezet op de zitting van 6 november 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K. van der Vlies, advocaat in Purmerend en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en
derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW verlengd met
30 dagen. Ook heeft de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond
van artikel 27, derde lid, OLW verlengd met 30 dagen.
Tussenuitspraak 20 november 2024
De rechtbank heeft bij uitspraak van 20 november 2024 [4] het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst en de beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW aangehouden.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en
derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vierde lid. sub c, OLW verlengd met 60 dagen. Ook heeft de rechtbank de gevangenhouding van de opgeëiste persoon op grond
van artikel 27, derde lid, OLW verlengd met 60 dagen.
Zitting op 19 december 2024
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB voortgezet op de zitting van 19 december 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. K. van der Vlies, advocaat in Purmerend en door een tolk in de Poolse taal.
Bevel gevangenhouding
De rechtbank heeft op 24 december 2024 de overleveringsdetentie opgeheven.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 23 juli 2024

De rechtbank stelt vast dat bij de tussenuitspraak van deze rechtbank van 23 juli 2024 reeds is geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB, de strafbaarheid, het gelijkstellingsverweer en over artikel 11 OLW in combinatie met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU. Hetgeen de rechtbank in deze tussenuitspraak heeft overwogen kan als hier herhaald en ingelast worden beschouwd.
3.1.
Gelijkstellingsverweer
De raadsvrouw heeft betoogd dat de opgeëiste persoon voor gelijkstelling in aanmerking komt nu er aanslagen van de inkomstenbelasting voor de jaren 2019 tot en met 2023 zijn overgelegd waaruit blijkt dat in die jaren meer dan 50% van de bijstandsnorm is verdiend.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet in aanmerking komt voor gelijkstelling. Verblijf op basis van een alias/valse identiteit kan per definitie niet rechtmatig zijn. Bovendien valt niet met zekerheid te stellen dat de opgeëiste persoon gedurende de gehele periode dat het gelijkstellingsverweer wordt gevoerd dezelfde alias heeft gehanteerd (aangezien de opgeëiste persoon ook bekend is onder een tweede alias), of dat iemand anders gebruik heeft gemaakt van deze alias.
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon niet in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederland. In de tussenuitspraken van 23 juli 2024 en 20 november 2024 is het gelijkstellingsverweer al eerder verworpen. De nieuwe overgelegde aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2019 tot en met 2023 maken niet dat de rechtbank dit oordeel nu herziet. Het is in de eerste plaats aan de opgeëiste persoon om aan te tonen dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Het is niet aan de rechtbank om te onderzoeken of de overgelegde stukken op naam van S.S. Kozlowski op de opgeëiste persoon zien. Daarom is niet aangetoond dat de opgeëiste persoon vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Het gelijkstellingsverweer slaagt ook nu niet.

4.Artikel 11 OLW: Poolse detentieomstandigheden

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat met de aanvullende informatie van 6 december 2024 en 13 december 2024 het reële gevaar nog steeds niet is weggenomen. Hoewel er staat dat de opgeëiste persoon kan deelnemen aan verschillende activiteiten is dat afhankelijk van verschillende factoren. Ook is de onduidelijkheid over het aantal uur dat de opgeëiste persoon buiten de cel kan worden doorgebracht niet weggenomen. Daarbij gaat het om een schatting van 2,5 uur per dag is en is het afhankelijk van de personele bezetting.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat in de aanvullende informatie van 13 december 2024 staat het gaat inderdaad om “estimated” 2,5 uur per dag buiten de cel. De officier van justitie acht dit voldoende om het reële gevaar weg te nemen en verwijst naar de uitspraak van 13 november 2024 van deze rechtbank [5] . De aanvullende informatie van 6 december 2024 heeft dezelfde formulering als in de voornoemde uitspraak van 13 november 2024, waarbij door de rechtbank is besloten dat deze bewoording een voldoende garantie was in combinatie met individuele leefruimte van 3-4 m2, zoals ook in de onderhavige zaak het geval is. Daarom kan de overlevering worden toegestaan.
De rechtbank verwijst allereerst naar haar overwegingen ten aanzien van de detentieomstandigheden in de tussenuitspraak van 20 november 2024, waarin een individueel gevaar van schending van de grondrechten wegens de detentieomstandigheden in het Poolse
remand regimeis aangenomen. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
In de tussenuitspraak van 20 november 2024 is besloten deze zaak aan te houden op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, omdat er een mogelijkheid bestond dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling alsnog – en binnen afzienbare tijd – kon worden uitgesloten. Die redelijke termijn is bepaald op 30 dagen. Ook is in deze tussenuitspraak overwogen dat als er niet binnen die redelijke termijn informatie zou worden ontvangen waaruit een wijziging van omstandigheden blijkt, er geen gevolg zou worden gegeven aan het EAB op grond van artikel 11, eerste lid, OLW.
De aanvullende informatie van 6 december 2024 bevat dezelfde informatie als 17 oktober 2024, waarin de rechtbank in de tussenuitspraak van 20 november 2024 heeft geoordeeld dat dit onvoldoende is om het reële gevaar weg te nemen.
In de aanvullende informatie van 13 december 2024 staat:
Thank you for your e‐mail dated 12.12.2024. In response we kindly inform that 2,5 hours outside cell is per day. However, as we wrote in our letter dated 06.12.2024 you must remember that the estimated time of staying of the person jailed beyond the residential cell is an individual issue adequate to the necessity of carrying out the official duties by the staff of the prison services and needs and interests of the person jailed.
De rechtbank kan uit deze bewoordingen niet afleiden dat gegarandeerd is dat de opgeëiste persoon ook daadwerkelijk 2,5 – of tenminste 2 – uur per dag buiten zijn cel kan verblijven. De Poolse autoriteiten garanderen dat de opgeëiste persoon ten minste één keer per dag buiten de cel kan verblijven tijdens een wandeling van een uur. De opgeëiste persoon kan meer tijd buiten zijn cel verblijven, maar dit is afhankelijk van deelname aan activiteiten en
the necessity of carrying out the official duties by the staff of the prison services. Nu deze activiteiten gebonden zijn aan voorwaarden waarvan de vervulling buiten de macht van de opgeëiste persoon ligt is het niet gegarandeerd dat de opgeëiste persoon meer dan één uur per dag buiten zijn cel kan doorbrengen, waardoor het algemeen gevaar niet is weggenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het reeds vastgestelde individuele gevaar niet weggenomen door de aanvullende informatie van 6 december 2024 en 13 december 2024. Ook is niet op een andere manier gebleken van gewijzigde omstandigheden terwijl de gegeven termijn inmiddels is verstreken. Aan het EAB zal dan ook ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW, in samenhang met artikel 28, derde lid OLW geen gevolg worden gegeven en zal de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard; hiermee wordt de overleveringsprocedure beëindigd.

5.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 11 OLW.

6.Beslissing

De rechtbank
GEEFT GEEN GEVOLGaan het EAB.
VERKLAARTde officier van justitie
NIET-ONTVANKELIJKin de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. J.B. Oreel en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 2 januari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.