ECLI:NL:RBAMS:2025:605

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
25/245
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor het kappen van bomen ten behoeve van een fietsbrug

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen een omgevingsvergunning voor het kappen van tien bomen ten behoeve van de aanleg van een fietsbrug nabij een ziekenhuis. De bestreden besluiten van 15 januari 2025 verklaren het bezwaar van verzoekers niet-ontvankelijk. Verzoekers, bestaande uit een groep dokters en psychiaters, hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 januari 2025 behandeld en concludeert dat de bezwaren van verzoekers terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. De voorzieningenrechter kan geen inhoudelijk oordeel geven over de omgevingsvergunning, maar oordeelt dat verzoekers niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. Dit is gebaseerd op de vaststelling dat de groep dokters geen rechtspersoon is en dat de individuele artsen geen rechtstreeks belang hebben bij de omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van juridische bijstand voor verzoekers in dergelijke complexe zaken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 25/245 en 25/316
uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 januari 2025 op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaken tussen
[verzoeker 1], namens deze
[naam 1], uit [plaats] , en
[verzoeker 2], namens hen
[naam 2], uit [plaats] ,
verzoekers
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: T. Manav ).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen een omgevingsvergunning voor het kappen van tien bomen ten behoeve van de aanleg van een fietsbrug op het perceel nabij [adres] .
Met de bestreden besluiten van 15 januari 2025 heeft verweerder het bezwaar van verzoekers daartegen niet-ontvankelijk verklaard. Verzoekers hebben hiertegen, mede namens andere dokters en psychiaters , beroep ingesteld.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers en de gemachtigde van verweerder, vergezeld door
[naam 3] .
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook direct op het beroep van verzoekers. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk en partijen zijn in de uitnodiging voor de zitting op die mogelijkheid gewezen. In verband daarmee kan de beantwoording van de vraag naar de spoedeisendheid (zoals gesteld door verzoekers) achterwege blijven.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Met een besluit van 5 juli 2024 heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van tien bomen (een Omgevingsplanactiviteit houtkap) ten behoeve van de aanleg van een fietsbrug op het perceel nabij [adres] . [naam 1] heeft hiertegen namens [verzoeker 1] ( [verzoeker 1] ) bezwaar gemaakt. [naam 2] heeft namens de [verzoeker 2] ( [verzoeker 2] ) bezwaar gemaakt.
2. Met de bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren van verzoekers niet-ontvankelijk verklaard. De bezwaarschriftprocedure staat alleen open voor degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Bij rechtspersonen moet het gaan om de algemene en collectieve belangen die zij volgens hun doelstellingen en feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. Volgens verweerder heeft [verzoeker 1] geen rechtstreeks belang bij het besluit. Op de website staat dat het ziekenhuis als doel heeft de bewustwording en de kennis te vergroten over de impact van de zorg op het klimaat en dat er binnen het ziekenhuis een aantal [verzoeker 1] actief is om aan de slag te gaan met kansen/mogelijkheden die bijdragen aan een groener BovenIJ. Hieruit kan volgens verweerder niet de conclusie worden getrokken dat het besluit van 5 juli 2024 de groep dokters rechtstreeks in een belang raakt dat door hen wordt behartigd. Dat individuele patiënten en medewerkers van het ziekenhuis zicht hebben op bomen die binnen een straal van 100 meter staan, maakt niet dat [verzoeker 1] een rechtstreeks belang heeft bij het betrokken besluit. Het besluit heeft voor hen geen rechtstreeks feitelijke gevolgen. Verweerder heeft het bezwaar van [verzoeker 2] niet-ontvankelijk verklaard omdat niet is gebleken dat zij een belang hebben dat rechtstreeks betrokken is bij het besluit. [naam 2] heeft namelijk niet gereageerd op de brief van verweerder van 6 september 2024 met daarin het verzoek om informatie te verschaffen waaruit blijkt dat sprake is van een rechtstreeks belang bij het besluit.
3. Verzoekers hebben, (mede) namens [verzoeker 1] en [verzoeker 2] , beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Daarnaast verzoeken zij de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat de tien bomen niet worden gekapt totdat de rechtbank een uitspraak heeft gedaan op het beroep.
4. Verzoekers voeren aan dat [verzoeker 1] ten onrechte niet als belanghebbende is aangemerkt. [verzoeker 1] werkt actief aan de bevordering van de duurzaamheid in en rond het ziekenhuis. De te kappen bomen staan op slechts 100 meter afstand van het ziekenhuis en zijn direct zichtbaar voor zowel het personeel als patiënten. Het is wetenschappelijk bewezen dat het welzijn van mensen gebaat is bij een groene omgeving. De bomen dragen bij aan het werkplezier van het personeel en de gezondheid van medewerkers en patiënten. [verzoeker 2] zijn volgens verzoekers belanghebbende omdat de kap plaatsvindt tegenover de kliniek. In de kliniek zijn kwetsbare patiënten opgenomen met ernstige psychiatrische aandoeningen. Deze patiënten, die gedwongen opgenomen zijn en veelal binnen zitten, kijken uit over de bomen en het water. Het zou voor de patiënten afschuwelijk zijn als deze bomen gekapt worden. [naam 2] voert verder aan dat hij de brief van verweerder van 6 september 2024 niet ontvangen heeft. Hij is daardoor ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld om zijn belang nader te onderbouwen. Achteraf is gebleken dat de mail in een beveiligde mailbox terecht is gekomen. Was de mail wel direct in zijn eigen mailbox gekomen, dan had hij zeker een toelichting gestuurd. Verweerder had volgens hem een verzendadministratie moeten overleggen.

Overwegingen

5. De voorzieningenrechter merkt allereerst op dat zij in deze zaak alleen een oordeel kan geven over de vraag of verweerder met de besluiten waartegen beroep is ingesteld de bezwaren van verzoekers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De voorzieningenrechter kan dus geen inhoudelijk oordeel geven over de omgevingsvergunning voor het kappen van de bomen. Ook de omgevingsvergunning voor de fietsbrug en het participatietraject dat aan de besluitvorming vooraf is gegaan liggen in deze zaken niet voor.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder de bezwaren van verzoekers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit motiveert zij als volgt.
Juridisch kader
7. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ten aanzien van rechtspersonen worden, volgens het derde lid van dit artikel, als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
8. Volgens de tekst en de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is de hoedanigheid van belanghebbende niet voorbehouden aan natuurlijke en rechtspersonen. Ook andere entiteiten kunnen belanghebbende zijn, maar dan moeten zij wel als entiteit herkenbaar zijn in het rechtsverkeer.
9. Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit waarop het verzoek om handhaving betrekking heeft, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [1]
[verzoeker 1]
10. De voorzieningenrechter overweegt dat [verzoeker 1] geen rechtspersoon is. [verzoeker 1] is een groep van individuele dokters die zich inzet voor duurzaamheid in en rond het ziekenhuis waar zij werken. [verzoeker 1] heeft geen bestuur, geen statuten en niet is gebleken dat [verzoeker 1] als zodanig naar buiten optreedt en/of feitelijke werkzaamheden verricht. Uit vaste rechtspraak volgt dat [verzoeker 1] daarom niet kan worden aangemerkt als entiteit die als zodanig herkenbaar is in het rechtsverkeer en dus niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb. [2]
11. Ook de individuele dokters kunnen niet als belanghebbende aangemerkt worden. Het feit dat de individuele artsen verantwoordelijk zijn voor het verlenen van de best mogelijke zorg aan hun patiënten, en daartoe de zogenaamde eed van Hippocrates hebben afgelegd, betekent niet dat zij een rechtstreeks belang hebben bij de omgevingsvergunning. Ook maakt dit niet dat de artsen (zonder expliciete machtiging) in rechte kunnen opkomen voor de belangen van hun patiënten. Het ziekenhuis waar zij werken, de stichting BovenIJ (hierna: het BovenIJ ziekenhuis), is belanghebbende bij het bestreden besluit, omdat het gebruiker is van het pand dat uitkijkt op het perceel waar de bomen op staan waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft. De individuele artsen hebben hooguit een, van het belang van het BovenIJ ziekenhuis, afgeleid belang en dat is onvoldoende om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb te worden aangemerkt. [3] Het BovenIJ ziekenhuis heeft geen bezwaar (of beroep) ingesteld tegen de omgevingsvergunning. Er bestaat ook geen ruimte om het bezwaarschrift van [verzoeker 1] toe te rekenen aan het BovenIJ ziekenhuis. Dit kan alleen als vaststaat dat de belangen van het BovenIJ ziekenhuis identiek zijn aan de belangen van individuele artsen en daarover voor andere betrokkenen in het rechtsverkeer geen enkele onduidelijkheid of onzekerheid kan (hebben) bestaan. Dat is niet aan de orde. [4] De individuele artsen kunnen dus, zonder expliciete machtiging daartoe – die ontbreekt –, niet optreden als vertegenwoordigers van het BovenIJ ziekenhuis.
12. Op de zitting heeft [naam 1] zich op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift ook ingediend is namens Coöperatie MSB BovenIJ (de Coöperatie), die wel een rechtspersoon is. [verzoeker 1] opereert onder de Coöperatie en vult haar doelstellingen, waaronder verduurzaming van de zorgomgeving, concreet in.
13. De voorzieningenrechter leest niet terug in het bezwaarschrift dat dit mede is ingediend namens de Coöperatie. Weliswaar heeft [naam 1] in bezwaar per e-mail laten weten dat [verzoeker 1] onderdeel is van de Coöperatie, maar daarbij is niet vermeld dat [verzoeker 1] optreden namens de Coöperatie. Verweerder had dit dan ook, anders dan [naam 1] op zitting heeft betoogd, niet zo hoeven opvatten. Verweerder heeft voldoende onderzoek gedaan door [naam 1] met de brief van 2 september 2024 te verzoeken om statuten of andere schriftelijke stukken op te sturen waaruit blijkt wat de doelstellingen van [verzoeker 1] zijn, welke feitelijke activiteiten er ondernomen worden en waarin de taken en bevoegdheden van het bestuur en de leden zijn vastgelegd. Of de Coöperatie als belanghebbende bij de verleende omgevingsvergunning kan worden aangemerkt, moet dan ook buiten beschouwing blijven.
14. De voorzieningenrechter concludeert dat verweerder het bezwaar van [verzoeker 1] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
[verzoeker 2]
15. Wat hiervoor is overwogen ten aanzien van [verzoeker 1] , geldt ook voor het bezwaar van [naam 2] namens [verzoeker 2] . ‘ [verzoeker 2] ’ is geen rechtspersoon en ook geen als zodanig in het rechtsverkeer herkenbare entiteit. Als gebruiker van het pand dat is gelegen naast het perceel waar de bomen op staan waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft, is Mentrum belanghebbende en aangewezen om bezwaar te maken tegen het bestreden besluit. [verzoeker 2] kunnen niet als vertegenwoordigers van Mentrum worden aangemerkt, omdat niet vast is komen te staan dat de belangen van Mentrum identiek zijn aan de belangen van [verzoeker 2] . In tegendeel, op de zitting heeft [naam 2] aangegeven dat (de afdeling vastgoed van) Mentrum geen bezwaar heeft tegen de kap. Dat [verzoeker 2] hier vanuit het belang van hun patiënten anders naar kijken, maakt hen niet rechtstreeks belanghebbende bij de omgevingsvergunning. Ook dit bezwaar heeft verweerder daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
16. Dat verweerder geen verzendadministratie heeft overgelegd van de brief van
6 september 2024, waarmee [naam 2] is verzocht om toe te lichten waarom hij en zijn collega’s vinden dat zij belanghebbende zijn, maakt het bestreden besluit ook niet onzorgvuldig of onjuist. De brief is verstuurd naar het door [naam 2] opgegeven e-mailadres en is door hem ook ontvangen. Dat deze door de spamfilter is tegengehouden, komt voor rekening en risico van [naam 2] . Bovendien heeft hij nu in het kader van het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep alsnog de gevraagde toelichting kunnen geven.
Tot slot
17. Het is voor de voorzieningenrechter duidelijk dat verzoekers vrezen dat de kap schadelijk is voor de toch al kwetsbare (psychische) gezondheid van hun patiënten en dat de bomen in die zin veel voor verzoekers betekenen. Verzoekers hebben gesteld dat er niemand anders is die in deze kwestie als belanghebbende namens de patiënten kan optreden. Zoals hiervoor is overwogen, hadden het BovenIJ ziekenhuis en Mentrum op kunnen komen tegen de verleende omgevingsvergunning. Hoewel begrijpelijk is dat het voorgaande voor verzoekers, die geen juristen zijn, ingewikkelde juridische materie is, kan dat niet tot een andere conclusie in deze zaken leiden. Het had dan op de weg van verzoekers gelegen om juridische bijstand in te schakelen.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat verzoekers geen gelijk krijgen.
19. Omdat het beroep ongegrond is, zal de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening treffen. Ook bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het door verzoekers betaalde griffierecht.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. Speksnijder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.J. van ‘t Hoff, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen deze uitspraak voor zover dat ziet op de voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:169.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 22 oktober 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG1144, en 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1439.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3692.
4.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ5511.